ECLI:NL:RBNHO:2019:10302

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 december 2019
Publicatiedatum
16 december 2019
Zaaknummer
HAA 18_3192 en HAA 18_3189
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering verklaring van geen bezwaar voor bouwplan in bestaand stedelijk gebied

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 19 december 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigden, en de Minister van Infrastructuur en Waterstaat. De zaak betreft de weigering van een verklaring van geen bezwaar (vvgb) door de Minister aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer voor het realiseren van een bouwplan in Rijsenhout. Het primaire besluit, genomen op 18 januari 2018, werd door de Minister gehandhaafd in de bestreden besluiten van 19 juni 2018, ondanks de bezwaren van de eisers. De rechtbank heeft op 29 augustus 2019 een zitting gehouden waar de eisers en hun gemachtigden aanwezig waren. De rechtbank heeft de relevante bepalingen uit de Wet luchtvaart en het Luchthavenindelingbesluit Schiphol in overweging genomen, evenals de definitie van bestaand stedelijk gebied zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. De rechtbank concludeert dat de Minister ten onrechte heeft gesteld dat er geen sprake is van bestaand stedelijk gebied, aangezien de kasbebouwing op de gronden nog aanwezig is en deze niet meer voor agrarische doeleinden wordt gebruikt. De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, de bestreden besluiten vernietigd en bepaald dat de gevraagde vvgb wordt verleend. Tevens is de Minister veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de eisers.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 18/3192 en HAA 18/3189

uitspraak van de meervoudige kamer van 19 december 2019 in de zaak tussen

1. [eiser]te [woonplaats]
(gemachtigden: mr. M.H.W. Bodelier en mr. R.M. Sterk),
2. het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer,
(gemachtigde: W. Sietinga),
eisers,
en
de Minister (voorheen de Staatssecretaris) van Infrastructuur en Waterstaat, verweerder
(gemachtigde: mr. R.P.H. Rozenbrand).

Procesverloop

Bij besluit van 18 januari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer een verklaring van geen bezwaar (vvgb) als bedoeld in artikel 8.9 van de Wet luchtvaart te verlenen voor het realiseren van het bouwplan [bouwplan] te Rijsenhout.
Bij afzonderlijke besluiten van 19 juni 2018 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten afzonderlijk beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2019. Eiseres sub 1 is verschenen, tezamen met haar partner, bijgestaan door haar gemachtigden. Zij heeft meegebracht [naam 1] en [naam 2] VOF. Eiser sub 2 heeft zich laten vertegenwoordigen door voornoemde bij de gemeente Haarlemmermeer werkzame gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.

Overwegingen

1.1
De voor deze zaak relevante bepalingen uit de Wet luchtvaart en het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB oud) zoals dat gold voor 1 januari 2018, zijn opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak. Tevens zijn daarin relevante artikelen opgenomen uit het Wijzigingsbesluit van het Luchthavenindelingbesluit Schiphol vanwege externe veiligheid en geluid (Stb. 2017, 402, hierna LIB) zoals dat geldt vanaf 1 januari 2018, alsmede passages uit de bijbehorende Nota van Toelichting en een passage uit de “Kennisgeving Anticipatiebeleid van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) naar aanleiding van de ter inzage legging van het ontwerpbesluit tot wijziging van het Luchthavenindelingbesluit Schiphol vanwege externe veiligheid en geluid” (Stcrt. 2017, 5266; hierna: het Anticipatiebeleid). In de bijlage zijn verder een artikel uit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en relevante bestemmingsplanregels opgenomen. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
1.2
Uit het overgangsrecht opgenomen in artikel 3.1, tweede lid, van het LIB volgt dat verweerder aanvragen die voor 1 januari 2018 bij hem zijn ingediend afhandelt onder toepassing van het recht zoals dat gold voor 1 januari 2018. Dit betekent formeel dat verweerder bevoegd is op de aanvraag te beslissen en de aanvraag materieel – via het ontwerpwijzigingsbesluit van het Luchthavenindelingbesluit Schiphol vanwege externe veiligheid en geluid (Stcrt. 2016, 55748, ontwerp-LIB) en het Anticipatiebeleid – wordt getoetst aan het LIB (nu het ontwerp-LIB voor zover hier van belang ongewijzigd is vastgesteld).
2. Eiseres sub 1 heeft eiser sub 2 gevraagd bij verweerder te verzoeken om afgifte van een vvgb ten behoeve van realisatie van het bouwplan [bouwplan] , bestaande uit 25 (deels senioren)woningen, gelegen achter de [adres] . Het terrein waarop het bouwplan is beoogd is in eigendom van eiseres sub 1 en betreft gronden waarop haar familie sinds 1929 een [bedrijf] heeft gehad. In 2002 zijn eiseres sub 1 en haar partner met kweken gestopt. De kasbebouwing is nog op de gronden aanwezig en wordt thans deels gebruikt als opslag voor caravans en auto’s en voor spullen van eiseres en haar partner. Eiser sub 2 heeft verweerder op 19 januari 2017 verzocht ten behoeve van het plan een vvgb af te geven.
3. Bij het primaire besluit heeft verweerder de vvgb geweigerd. Bij het bestreden besluit heeft hij de weigering gehandhaafd. Verweerder stelt dat hij de aanvraag terecht vol heeft getoetst omdat de aanvraag is ingediend onder de gelding van het LIB oud. Verder geldt dat voor het bouwplan ook onder het LIB een vvgb zou moeten worden gevraagd omdat van bestaand stedelijk gebied, ondanks de aanwezigheid van kassen, geen sprake is nu de gronden zijn bestemd voor agrarisch gebruik. Op de beoogde bouwlocatie is in het geldende bestemmingsplan weliswaar conform de huidige bestemming “agrarisch-tuinbouw” een stedelijke functie, te weten wonen, voorzien middels een daartoe in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid, maar om de bestemming daadwerkelijk te kunnen wijzigen is een vvgb van verweerder vereist. Verweerder stelt daartoe, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 13 augustus 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:3012) dat in de Wet Luchtvaart is bepaald dat een bestemmingsplan aan het LIB moet voldoen, en dat een in een bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid, indien deze met het LIB niet in overeenstemming is, het LIB niet opzijzet.
De uitspraak van de Afdeling van 4 maart 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:653) is niet één-op-één toepasbaar reeds omdat het LIB op de gronden in die casus niet van toepassing is.
4.1
Eisers stellen dat verweerder heeft miskend dat sprake is van bestaand stedelijk gebied en stellen in dat verband dat verweerder de vraag of daarvan sprake is ten onrechte niet heeft beantwoord op grond van de fysieke situatie maar enkel op basis van de bestemming die op de gronden rust. Die uitleg is niet in overeenstemming met de definitie van bestaand stedelijk gebied die in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder h, van het Bro is opgenomen en waarnaar in het LIB wordt verwezen. Op grond van die definitie, waarvoor de toepasselijkheid van het LIB niet relevant is, is niet uitgesloten dat een kassengebied als bestaand stedelijk gebied is te kwalificeren. Voor de stelling dat de onderhavige gronden deel uitmaken van bestaand stedelijk gebied zien eisers steun in de uitspraken van de Afdeling van 4 maart 2015 (hiervoor reeds aangehaald) en 31 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:328).
4.2
De rechtbank overweegt als volgt. In de overzichtsuitspraak van 28 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1724), gewezen naar aanleiding van de wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening in verband met de aanpassing van de ladder voor duurzame verstedelijking, heeft de Afdeling onder meer uitleg gegeven over het begrip “bestaand stedelijk gebied”:
“10.1. De beantwoording van de vraag of een plangebied als een bestaand stedelijk gebied in de zin van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro in samenhang met artikel 1.1.1, eerste lid, onder h, van het Bro, kan worden aangemerkt, hangt volgens de Nota van toelichting (2017) af van de omstandigheden van het geval, de specifieke ligging, de feitelijke situatie, het bestemmingsplan en de aard van de omgeving.
Bij de beantwoording van deze vraag dient volgens de jurisprudentie van de Afdeling te worden beoordeeld of het voorgaande bestemmingsplan binnen het gebied reeds een stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca mogelijk maakt, of het gebied op grond van het voorgaande plan kan worden beschouwd als bij een bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur (uitspraken van 29 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1340 (Veghel) en van 20 mei 2015, nr. ECLI:NL:RVS:2015:1581 (Papendrecht)).
10.2.
Wanneer het voorgaande plan een zodanig samenstel van bebouwing mogelijk maakt, of het gebied als behorend bij zodanig bestaand stedenbouwkundig samenstel kan worden aangemerkt, ziet het nieuwe plan op een gebied dat als bestaand stedelijk gebied in de zin van artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder h, en artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro is aan te merken. Daaraan doet niet af dat de bebouwing waarin het voorgaande plan voorzag ten tijde van de vaststelling van het nieuwe plan nog niet was gerealiseerd (uitspraak van 24 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4654 (Lansingerland)).
Wanneer het voorgaande plan een zodanig samenstel van bebouwing niet mogelijk maakt, of het gebied niet als behorend bij zodanig bestaand stedenbouwkundig samenstel kan worden aangemerkt, kunnen omstandigheden als bijvoorbeeld de situering van het plangebied aansluitend aan bebouwing en omgeven door een doorgaande weg, de aanduiding van het plangebied in de toepasselijke provinciale verordening als bestaand stedelijk gebied en de vermelding van het gebied in een structuurvisie, er in beginsel niet aan afdoen dat het plangebied niet voldoet aan de eisen die artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder h, van het Bro stelt om als bestaand stedelijk gebied te kunnen worden aangemerkt (uitspraken van 24 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4654 (Lansingerland) en van 29 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1340 (Veghel)).”
4.3
De rechtbank stelt vast dat de hiervoor aangehaalde uitspraak van de Afdeling is gewezen in een bestemmingsplanprocedure. Naar het oordeel van de rechtbank is deze ook van betekenis in de situatie waarin middels de uitgebreide procedure bij omgevingsvergunning wordt afgeweken van een vigerend bestemmingsplan, zoals in de onderhavige situatie.
4.4
De rechtbank stelt tevens vast dat de overzichtsuitspraak van de Afdeling is geschreven vanuit het oogpunt van de ruimtelijke ordening en niet met het oog op de situatie van de toepasselijkheid van het LIB. In artikel 3.2 van de Nota van Toelichting bij het LIB is het volgende opgenomen:
“3.2 Begripsbepalingen
[…]
Bestaand stedelijk gebied
Wat betreft het begrip <> (BSG) wordt verwezen naar het Besluit ruimtelijke ordening, artikel 1.1.1, eerste lid, onderdeel h: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare en sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.
Met het begrip wordt de fysiek bestaande situatie geduid en niet de (nog niet gerealiseerde) bestemming.”
4.5
Met name gelet op de hiervoor laatst aangehaalde zin uit de Nota van Toelichting bij het LIB is de overzichtsuitspraak van de Afdeling niet één-op-één toepasbaar voor de situatie waarin het LIB van toepassing in. De overzichtsuitspraak van de Afdeling behoeft naar het oordeel van de rechtbank voor die situatie nuancering nu in de Nota van Toelichting bij het LIB uitdrukkelijk is benadrukt dat met het begrip bestaand stedelijk gebied de fysiek bestaande situatie wordt geduid en niet de (nog niet gerealiseerde) bestemming. Gelet op deze bewuste keuze van de LIB-wetgever en nu het LIB op de gronden in geding van toepassing is, neemt de rechtbank de eerste alinea, tweede zin, van overweging 10.2 uit de overzichtsuitspraak niet over. Bij de verdere beoordeling zal de rechtbank uitgaan van de fysieke – met het plan in overeenstemming zijnde – situatie ter plaatse en niet van de – niet gerealiseerde – mogelijkheden die het vigerende bestemmingsplan biedt aan de gronden waarop de woningbouw is beoogd.
4.6
In de besluitvorming, nader toegelicht in het verweerschrift, stelt verweerder dat uit de overzichtsuitspraak van de Afdeling volgt dat om aan te kunnen nemen dat sprake is van bestaand stedelijk gebied, is vereist dat de voorgenomen woningbouw (ter vervanging van de oude tuinbouwkassen) reeds moest zijn voorzien in het geldende bestemmingsplan. In deze lezing van de overzichtsuitspraak en daarmee in verweerders uitleg van het begrip bestaand stedelijk gebied volgt de rechtbank verweerder niet. Daartoe is redengevend dat in het LIB en de Nota van Toelichting op het LIB een directe koppeling is gelegd met de definitie van het begrip bestaand stedelijk gebied in het Bro. Deze definitie beperkt zich, anders dan verweerder stelt, niet tot woningbouw, maar is ruimer, in die zin dat ook sprake kan zijn van bestaand stedelijk gebied indien fysiek sprake is van een stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare en sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.
4.7
Met inachtneming van hetgeen hiervoor onder 4.2 tot en met 4.6 is overwogen, overweegt de rechtbank voor het onderhavige geval als volgt. De gronden waarop de woningen zijn beoogd liggen in het bestemmingsplan “Rijsenhout en omgeving” dat op 26 augustus 2015 is vastgesteld. Op bedoelde gronden rust volgens dit bestemmingsplan de bestemming “Agrarisch - Tuinbouw” met aanduidingen “Luchtverkeerszone – LIB” en “wro-zone – wijzigingsgebied 2”. Op grond van de toepasselijke gebruiksregels uit het bestemmingsplan, neergelegd in de artikelen 6.1 en 6.4, zijn de gronden aangewezen voor agrarisch, maar ook voor niet-agrarisch gebruik, waarbij ter zake van laatstgenoemd gebruik met name moet worden gedacht aan inpandige stalling van voertuigen, vaartuigen of kampeermiddelen in agrarische bedrijfsgebouwen en/of kassen en het opslaan van goederen en/of materialen van niet-agrarische herkomst in vrijkomende of vrij gekomen agrarische bedrijfsgebouwen en/of kassen
.
4.8
Tussen partijen is niet in geschil en de rechtbank stelt vast, dat op de gronden waarop de woningbouw is beoogd de kasbebouwing thans nog aanwezig is en dat deze niet (meer) wordt gebruikt ten behoeve van de agrarische bestemming, maar dat deze wordt gebruikt voor het inpandig stallen van caravans en het opslaan van goederen, welk niet-agrarisch gebruik op grond van het geldende bestemmingsplan ter plaatse ook is toegestaan. Omdat de bebouwing aldus kan worden aangemerkt als een stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van bedrijvigheid, is ter plaatse van het beoogde bouwplan naar het oordeel van de rechtbank sprake van bestaand stedelijk gebied.
4.9
Het betoog van eisers slaagt derhalve.
5. De beroepen zijn reeds daarom gegrond. Hetgeen eisers verder hebben aangevoerd, behoeft geen bespreking. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaken te voorzien, in die zin dat het besluit waarbij de vvgb is geweigerd wordt herroepen, te bepalen dat de gevraagde vvgb wordt verleend alsmede te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde bestreden besluiten. Dit betekent dat verweerder niet opnieuw op de aanvraag of de bezwaren hoeft te beslissen.
6. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres sub 1 gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2048,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten;
  • herroept het primaire besluit, bepaalt dat de gevraagde vvgb wordt verleend en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde bestreden besluiten;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 170,- aan eiseres sub 1 te vergoeden
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 338,- aan eiser sub 2 te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres sub 1 tot een bedrag van € 2048,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, voorzitter, en mr. drs. J. H.A.C. Everaerts en mr. drs. J. de Vries, leden, in aanwezigheid van mr. P.C. van der Vlugt, griffier
.De uitspraak is in het openbaar gedaan op 19 december 2019.
griffier voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage

Wet luchtvaart

Artikel 8.8
“1 Bij de vaststelling van een bestemmingsplan of de beheersverordening, bedoeld in artikel 3.38 van de Wet ruimtelijke ordening voor een gebied dat is gelegen binnen het luchthavengebied of het beperkingengebied, wordt het luchthavenindelingbesluit in acht genomen.
2 Voor het gebied dat ligt binnen het luchthavengebied of het beperkingengebied, waarvoor geen bestemmingsplan of beheersverordening geldt in overeenstemming met het besluit en voor het bestemmingsplan geen toepassing is gegeven aan artikel 8.9, derde lid, geldt het besluit als een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 3.7 van de Wet ruimtelijke ordening. Voor zover het besluit geldt als voorbereidingsbesluit, is artikel 3.7, vijfde lid, van die wet niet van toepassing.
3 De gemeenteraad is verplicht binnen een jaar of een andere bij het besluit te bepalen termijn nadat het besluit in werking is getreden het bestemmingsplan of de beheersverordening overeenkomstig het besluit vast te stellen.
[…]”
Artikel 8.9
“1 Bij de verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, 2° of 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het geldende bestemmingsplan wordt afgeweken en bij de toepassing van artikel 3.3, derde lid, van die wet wordt het luchthavenindelingbesluit in acht genomen.
[…]
3 Bij de toepassing van artikel 8.8, eerste lid, artikel 3.6, eerste lid, onderdeel a en b, van de Wet ruimtelijke ordening, en de artikelen genoemd in het eerste lid, kan van het besluit worden afgeweken indien van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu de verklaring is ontvangen dat hij tegen de afwijking geen bezwaar heeft.
[…]
5 De verklaring van geen bezwaar die betrekking heeft op het beperkingengebied kan worden geweigerd met het oog op de veiligheid en de geluidbelasting in verband met de nabijheid van de luchthaven.
[…]”

LIB oud

Artikel 2.2.1
“[…]
4 Op de gronden die op de kaart in bijlage 3 bij dit besluit met nummer 4 zijn aangewezen, zijn geen woningen, woonwagens, gebouwen met een onderwijsfunctie of gebouwen met een gezondheidszorgfunctie toegestaan, behoudens bestaand gebruik.
[…]
7 In afwijking van het eerste tot en met vierde lid, zijn daarin bedoelde gebouwen eveneens toegestaan voor zover dit in overeenstemming is met een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 8.9 van de wet.”

Anticipatiebeleid

“Van 24 oktober 2016 tot en met 21 november 2016 heeft na kennisgeving in de Staatscourant (nr. 55748) het ontwerpwijzigingsbesluit ter inzage gelegen.
In de regio blijkt breed draagvlak te bestaan voor het wijzigingsbesluit. Daardoor kan er met een grote mate van zekerheid worden gesteld dat de huidige – in de nota van toelichting bij het LIB opgenomen – toetsingscriteria zullen worden aangepast overeenkomstig de voorgenomen wijziging. Deze criteria worden alsdan vastgelegd in regelgeving zelf.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu heeft na overleg met Schiphol, KLM, betrokken gemeenten en provincies besloten het Luchthavenindelingbesluit (LIB) te wijzigen. Ten eerste wordt een afwegingsgebied voor externe veiligheid en geluid in het LIB opgenomen (nu bekend als het ‘20Ke-gebied’). Buiten het bestaand stedelijk gebied blijven nieuwe woningbouwlocaties niet toegestaan. Ten tweede worden de ruimtelijke regels over externe veiligheid en geluidhinder verduidelijkt en vereenvoudigd. Met deze wijzigingen krijgen gemeenten meer eigen afwegingsruimte en verantwoordelijkheid voor ruimtelijke ontwikkelingen. Niet gewijzigd wordt de ligging van de beperkingengebieden.
Gelet op het voorgaande is er reden om de in de nota van toelichting bij het LIB vastgestelde beleidslijnen niet meer toe te passen en in de plaats daarvan de in de regelgeving vast te stellen nieuwe criteria nu al toe te passen bij besluiten over verklaringen van geen bezwaar als bedoeld in artikel 8.9 van de Wet luchtvaart. Daarbij is van belang op te merken dat in het ontwerpbesluit voor een aantal situaties geen verklaring van geen bezwaar meer nodig is, dit in tegenstelling tot de regels van het thans vigerende LIB. Dit betekent dat in de situaties waarin in de toekomst geen verklaring van geen bezwaar meer nodig is, tot het moment waarop het ontwerpbesluit van kracht wordt, er op basis van de vigerende regelgeving er nog steeds een verklaring van geen bezwaar nodig is. In deze situaties zal er nu een verklaring worden afgegeven.
Vanaf 24 oktober 2016 is door publicatie van het ontwerpbesluit in de Staatscourant kenbaar geworden welke beoogde criteria worden vastgelegd in regelgeving. Deze kenbaarheid is reden om het in de nota van toelichting bij het LIB vastgestelde beleid met ingang van die datum te wijzigen.
[…]”

LIB

Artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder e
“In dit besluit wordt verstaan onder bestaand stedelijk gebied: gebied als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid onderdeel h, van het Besluit ruimtelijke ordening.”
Artikel 2.2.1c
“Op de gronden die op de kaart in bijlage 3 bij dit besluit met nummer 4 zijn aangewezen, zijn met het oog op geluidbelasting geen geluidgevoelige gebouwen toegestaan, behoudens:
a. bestaand gebruik van een geluidgevoelig gebouw;
b. toevoeging binnen bestaand stedelijk gebied van niet meer dan 25 woningen per bouwplan of binnen lintbebouwing van niet meer dan 3 woningen per bouwplan;
c. een geluidgevoelig gebouw ter vervanging van een bestaand geluidgevoelig gebouw, mits van gelijke aard en gelijke schaal en onder de voorwaarde dat het te vervangen gebouw wordt verwijderd of dat de functie en bestemming van het te vervangen gebouw wordt omgezet naar niet-geluidgevoelig;
d. herstructurering van een bestaand stedelijk gebied, indien dit niet leidt tot een toename met meer dan 25 woningen en indien dit niet leidt tot een toename van de capaciteit van andere geluidgevoelige gebouwen binnen dit gebied;
e. nieuwbouw van een bedrijfswoning, voor zover de noodzaak daarvan is aangetoond.”
Artikel 2.2.1e
“[…]
5. In afwijking van de artikelen 2.2.1 tot en met 2.2.1d, zijn daarin bedoelde gebouwen eveneens toegestaan voor zover dit in overeenstemming is met een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 8.9, derde lid, van de wet.”
Artikel 3.1
“[…]
2 Het recht zoals dat gold onmiddellijk voor 1 januari 2018 blijft van toepassing ten aanzien van een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 8.9, derde lid, van de wet waarvoor de aanvraag is ingediend voor dat tijdstip.”

Nota van Toelichting LIB

“3.2 Begripsbepalingen
[…]
Bestaand stedelijk gebied
Wat betreft het begrip «bestaand stedelijk gebied» (BSG) wordt verwezen naar het Besluit ruimtelijke ordening, artikel 1.1.1, eerste lid, onderdeel h: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare en sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.
Met het begrip wordt de fysiek bestaande situatie geduid en niet de (nog niet gerealiseerde) bestemming.
3.3
Toelichting andere begrippen
«Lintbebouwing» wordt binnen het LIB gezien als een lineaire vorm van bestaand stedelijk gebied en daarom niet zelfstandig in de begripsbepaling opgenomen. Een agrarisch lint bestaat uit agrarische functies en valt daarmee niet binnen het begrip «bestaand stedelijk gebied». Hiermee is beoogd om een onderscheid te creëren met het buitengebied waarin agrarische- natuur- en extensieve (recreatie)functies domineren.
[…]”
“4.4 Beperkingengebied geluidgevoelige gebouwen - LIB 4
[…]
Verdere flexibiliteit en decentrale afwegingsruimte wordt geboden om lokaal verpaupering tegen te gaan en de leefbaarheid te waarborgen. Hiertoe zijn de volgende uitzonderingsmogelijkheden binnen de regel opgenomen:
• het opvullen van een open ruimte binnen bestaand stedelijk gebied met maximaal 25 woningen, of binnen lintbebouwing met maximaal 3 woningen. Woningsplitsing mag hierbij worden uitgelegd als een bijzondere vorm van opvulling, waarbij het gaat om eenvoudige woningsplitsing van één naar twee woningen;
• functiewijziging van een bestaand gebouw binnen BSG gebied naar maximaal 25 wooneenheden;
• een bedrijfswoning, waarvan de noodzaak vanwege samenhang met het bedrijf is aangetoond;
• herstructurering van een gebied, indien dit per saldo niet leidt tot meer dan 25 extra woningen, of een hogere capaciteit voor andere geluidgevoelige functies.
Functiewijziging en intensivering van een bestaand gebouw tot 25 woningen is met dit besluit mogelijk gemaakt omdat opvulling van open ruimten tot 25 woningen ook al mogelijk was en het materiële resultaat hetzelfde is. Voor dit besluit was het niet mogelijk de functie van een gebouw te wijzigen naar woningen, maar kon wel het betreffende gebouw gesloopt worden en de ontstane open ruimte opgevuld worden.
Het is nadrukkelijk niet de bedoeling dat woningbouwplannen worden opgeknipt in deelplannen met maximaal 25 woningen en zodanig gefaseerd worden dat er uiteindelijk toch een plan met meer dan 25 woningen wordt doorgezet.
Bij herstructurering van een gebied geldt dat de gemeente in het plan moet verantwoorden dat de woningvoorraad binnen het beperkingengebied netto niet meer dan met 25 woningen toeneemt en de aard en schaal van de overige geluidgevoelige gebouwen netto gelijk blijft.
De beperking betreft alleen nieuwbouw en niet verbouw van een bestaande woning of gebouw met een geluidgevoelige functie, waarbij het schaalniveau van het gebouw niet significant toeneemt. Bij herbouw van een bestaand geluidgevoelig gebouw mag deze op dezelfde locatie, of op een minder milieubelaste locatie gerealiseerd worden, mits met gelijke functie (aard) en schaal.
De wijzigingen in de regels voor dit beperkingengebied zijn er op gericht om gemeenten meer flexibiliteit te bieden om lokale leefbaarheidproblemen aan te pakken. Er blijven beperkingen gelden voor nieuwe geluidgevoelige gebouwen. Gemeenten krijgen binnen de gestelde beperkende regels meer eigen verantwoordelijkheid voor de afweging van de belangen ten aanzien van kleinschalige projecten die noodzakelijk worden geacht voor de lokale leefbaarheid. De extra flexibiliteit is nadrukkelijk bedoeld voor noodzakelijk geachte ontwikkelingen ten dienste van de lokale leefbaarheid. Wanneer op grond van leefbaarheid, binnen de regels van het LIB, door gemeenten woningbouw wordt toegestaan, zorgen betreffende gemeenten er voor dat de (toekomstige) bewoners in een zo vroeg mogelijk stadium deugdelijk en objectief worden geïnformeerd over geluidbelasting en mogelijke hinder door vliegtuiggeluid ter plaatse door de aanwezigheid van de luchthaven Schiphol. Ook dragen de gemeenten zorg voor de klachtenafhandeling.
In bijzondere gevallen is het verlenen van een verklaring van geen bezwaar mogelijk. Hiervoor is nadere besluitvorming door de verantwoordelijke bewindspersoon vereist.
[…]
5.2
Uitvoering
[…]
In 2.2.1e, vijfde lid, staat aangegeven dat in afwijking hierop gebouwen zijn toegestaan wanneer hiervoor een verklaring van geen bezwaar is verkregen, als bedoeld in artikel 8.9 van de Wet luchtvaart. Omdat grote delen van het beleidskader voor de afgifte van een vvgb ten gevolge van het wijzigingsbesluit zijn opgenomen in de regels zelf, is een vvgb minder vaak noodzakelijk.
Deze mogelijkheid van een vvgb is open gehouden om maatwerk te kunnen bieden in bijzondere omstandigheden. In afwijking op de in het LIB gestelde beperkingen kan een gemeente een vergunning voor een bouwwerk afgeven, indien zij hiervoor een verklaring van geen bezwaar, als bedoeld in artikel 8.9 van de wet, van de Minister van Infrastructuur en Milieu (IenM) heeft verkregen. De Minister of - onder het huidige kabinet - de Staatssecretaris kan voor gevallen die hij als bijzonder beoordeelt een specifieke afweging maken en een verklaring van geen bezwaar afgeven. Dit betreft de zogenaamde ‘discretionaire bevoegdheid’.
Een vvgb wordt alleen verleend als de uitoefening van de taak of bevoegdheid waarvoor toestemming tot afwijking van het LIB wordt gevraagd, onevenredig wordt belemmerd in verhouding tot het belang dat wordt gediend met de regel. Hierbij kan het gaan om ruimtelijke plannen met een relatief beperkte toename van hinder en risico door de luchtvaart in verhouding tot het belang van het plan voor de leefbaarheid, zoals:
• de kwaliteit van het leefmilieu vanwege gezondheid, veiligheid en vermindering hinder, mede in relatie met andere verstorende bronnen dan de luchtvaart,
• de kwaliteit van de sociale leefomgeving, voor zover het buurt- of wijkgebonden voorzieningen betreft,
• de kwaliteit van de fysieke leefomgeving om verpaupering en verrommeling met een negatieve uitwerking op de directe omgeving tegen te gaan,
• een groot en urgent maatschappelijk belang, bijvoorbeeld de acute behoefte aan tijdelijke opvang van asielzoekers.
[…]”

Bro

Artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder h
In dit besluit en de hierop berustende bepalingen wordt verstaan onder bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

Regels bestemmingsplan “Rijsenhout en omgeving”

6.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch - Tuinbouw' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.vollegronds tuinbouwbedrijven;
b.ter plaatse van de aanduiding ‘cultuur en ontspanning’ tevens voor cultuur en ontspanning;
c.ter plaatse van de aanduiding ‘detailhandel’ tevens voor detailhandel;
d.ter plaatse van de aanduiding ‘glastuinbouw’ tevens voor glastuinbouwbedrijven;
e.ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ tevens voor een bedrijfswoning;
met daaraan ondergeschikt:
f.kleinschalig kamperen;
g.aan huis verbonden beroepsuitoefening en kleinschalige bedrijfsactiviteiten;
met daarbij behorend(e):
h.nutsvoorzieningen;
i.ondersteunende detailhandel;
j.parkeren;
k.groen;
l.water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
m.verhardingen.
6.4
Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
a.aan huis verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan, met dien verstande dat de omvang van de activiteit niet meer mag zijn dan 50 m² en plaats moet vinden in de bedrijfswoning en/of bij de bedrijfswoning horende bijbehorende bouwwerken;
b.het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken en bedrijfsgebouwen als zelfstandige woonruimte is niet toegestaan;
c.gebruik van gronden voor de voorgevel van een woning voor gietwaterberging is niet toegestaan, tenzij het gaat om bestaand gebruik; de gietwaterberging wordt afgeschermd van de openbare weg door middel van een houtwal.
d.buitenopslag is niet toegestaan, met uitzondering van opslag niet zichtbaar vanaf de openbare weg;
e.het gebruik van bedrijfsgebouwen en/of kassen ten behoeve van inpandige stalling van voertuigen, vaartuigen of kampeermiddelen en het opslaan van goederen en/of materialen van niet-agrarische herkomst in vrijkomende of vrij gekomen agrarische bedrijfsgebouwen en/of kassen is toegestaan, onder voorwaarde dat:
1.met de bestaande bedrijfsgebouwen en/of kassen is geen volwaardige bedrijfsuitoefening meer mogelijk;
2.de opstallen dienen te voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit;
3.het gebruik doet geen afbreuk aan het straatbeeld en de ruimtelijke inrichting ter plaatse;
4.het gebruik leidt niet tot onaanvaardbare overlast voor omwonenden;
5.het gebruik leidt niet tot een verstoring van de agrarische bedrijfsvoering op aangrenzende percelen;
6.het gebruik leidt niet tot een onevenredige toename van verkeersbewegingen en milieuhinder;
7.het gebruik betreft enkel stille opslag: Schipholparkeren, onderhoud, verkoop van onderdelen en reparatie zijn niet toegestaan;
f.ter plaatse van de aanduiding ‘cultuur en ontspanning’ is ondersteunende horeca toegestaan, tot een oppervlak van maximaal 325 m² (perceel Aalsmeerderweg 940) respectievelijk 225 m² (perceel Grote Poellaan 13);
g.ter plaatse van de aanduiding ‘detailhandel’ is ondersteunende detailhandel toegestaan, tot een oppervlak van maximaal 250 m²;
h.het gebruik van gronden ten behoeve van kleinschalig kamperen is toegestaan tot een maximum van 15 plaatsen, waarbij tevens gebruik van bestaande gebouwen voor aanvullende voorzieningen tot een maximum van 150 m² is toegestaan.