ECLI:NL:RBNHO:2019:10301

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 december 2019
Publicatiedatum
16 december 2019
Zaaknummer
HAA 18_3151 en HAA 18_3191
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering verklaring van geen bezwaar voor bouwplan in agrarisch gebied nabij Schiphol

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 19 december 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, vertegenwoordigd door W. Sietinga, en de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, vertegenwoordigd door mr. R.P.H. Rozenbrand. De zaak betreft de weigering van een verklaring van geen bezwaar (vvgb) door de Minister aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer voor een bouwplan bestaande uit drie woningen op een perceel dat voorheen agrarisch werd gebruikt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Minister op 18 januari 2018 een primair besluit heeft genomen om de vvgb te weigeren, en dat deze weigering in de bestreden besluiten van 19 juni 2018 is gehandhaafd. Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de Minister terecht heeft geweigerd de vvgb te verlenen, omdat het bouwplan niet voldoet aan de criteria van het Luchthavenindelingbesluit (LIB) en niet is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied. De rechtbank heeft de argumenten van eisers, waaronder de stelling dat het bouwplan bijdraagt aan de leefbaarheid van de omgeving, verworpen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de Minister de vvgb in redelijkheid heeft kunnen weigeren, en heeft de beroepen ongegrond verklaard. Tevens is bepaald dat de Minister het griffierecht aan eiser sub 1 dient te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 18/3151 en HAA 18/3191

uitspraak van de meervoudige kamer van 19 december 2019 in de zaak tussen

1. [eiser 1]te [woonplaats] ,
2. het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer,
(gemachtigde: W. Sietinga),
eisers,
en
de Minister (voorheen de Staatssecretaris) van Infrastructuur en Waterstaat, verweerder
(gemachtigde: mr. R.P.H. Rozenbrand).

Procesverloop

Bij besluit van 18 januari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer een verklaring van geen bezwaar (vvgb) als bedoeld in artikel 8.9 van de Wet luchtvaart te verlenen voor het realiseren van het bouwplan [locatie 1] .
Bij afzonderlijke besluiten van 19 juni 2018 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten afzonderlijk beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2019. Eiser sub 1 is verschenen. Eiser sub 2 heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.

Overwegingen

1.1
De voor deze zaak relevante bepalingen uit de Wet luchtvaart en het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB oud) zoals dat gold voor 1 januari 2018, zijn opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak. Tevens zijn daarin relevante artikelen opgenomen uit het Wijzigingsbesluit van het Luchthavenindelingbesluit Schiphol vanwege externe veiligheid en geluid (Stb. 2017, 402, hierna LIB) zoals dat geldt vanaf 1 januari 2018, alsmede passages uit de bijbehorende Nota van Toelichting en een passage uit de “Kennisgeving Anticipatiebeleid van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) naar aanleiding van de ter inzage legging van het ontwerpbesluit tot wijziging van het Luchthavenindelingbesluit Schiphol vanwege externe veiligheid en geluid” (Stcrt. 2017, 5266; hierna: het Anticipatiebeleid). In de bijlage zijn verder een artikel uit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en relevante bestemmingsplanregels opgenomen. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
1.2
Uit het overgangsrecht opgenomen in artikel 3.1, tweede lid, van het LIB volgt dat verweerder aanvragen die voor 1 januari 2018 bij hem zijn ingediend afhandelt onder toepassing van het recht zoals dat gold voor 1 januari 2018. Dit betekent formeel dat verweerder bevoegd is op de aanvraag te beslissen en de aanvraag materieel – via het ontwerpwijzigingsbesluit van het Luchthavenindelingbesluit Schiphol vanwege externe veiligheid en geluid (Stcrt. 2016, 55748, ontwerp-LIB) en het Anticipatiebeleid – wordt getoetst aan het LIB (nu het ontwerp-LIB voor zover hier van belang ongewijzigd is vastgesteld).
2. Op 14 april 2017 is namens eiser sub 1 bij eiser sub 2 een aanvraag ingediend ten behoeve van realisatie van het bouwplan [locatie 1] , bestaande uit 3 vrijstaande woningen aan de [locatie 1] . Op het perceel stonden naast een woning ook kassen. De kassen voldeden niet meer aan de eisen die aan dit type tuinbouwbedrijven worden gesteld en zijn inmiddels gesloopt, evenals de woning. Met het aangevraagde bouwplan wordt de gesloopte woning vervangen en worden twee extra woningen gerealiseerd. Eiser sub 2 heeft verweerder op 3 mei 2017 verzocht ten behoeve van het plan een vvgb af te geven.
3. Bij het primaire besluit heeft verweerder de vvgb geweigerd. Bij het bestreden besluit heeft hij de weigering gehandhaafd. Verweerder stelt dat voor het bouwplan ook onder het LIB een vvgb zou moeten worden gevraagd omdat het bouwplan niet voldoet aan de criteria uit het LIB. Van lintbebouwing in de zin van het LIB is geen sprake. Het bouwplan ligt niet in bestaand stedelijk gebied omdat de gronden agrarisch zijn bestemd. Het deel van de [locatie 1] grenzend aan de betonfabriek maakt deel uit van het bestaand stedelijk gebied, het stuk ten noordwesten maakt deel uit van het (agrarisch) landelijk gebied. De grootte van het gat is relevant, maar alleen als sprake is van lintbebouwing als bijzondere vorm van bestaand stedelijk gebied. Hier is geen sprake van lintbebouwing. Dat hier voorheen een bedrijfswoning stond maakt het gebied niet tot een gat in lintbebouwing, nu sprake is van een agrarische functie. Verder is geen sprake van vervanging die op grond van het LIB is toegestaan, nu het bouwplan geen herbouw van een bedrijfswoning betreft.
Op de beoogde bouwlocatie is in het geldende bestemmingsplan weliswaar conform de huidige bestemming “agrarisch-tuinbouw” een stedelijke functie, te weten wonen, voorzien middels een daartoe in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid, maar om de bestemming daadwerkelijk te kunnen wijzigen is een vvgb van verweerder vereist. Verweerder stelt daartoe, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 13 augustus 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:3012) dat in de Wet Luchtvaart is bepaald dat een bestemmingsplan aan het LIB moet voldoen, en dat een in een bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid, indien deze met het LIB niet in overeenstemming is, het LIB niet opzijzet.
De uitspraak van de Afdeling van 4 maart 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:653) is niet één-op-één toepasbaar reeds omdat het LIB op de gronden in die casus niet van toepassing is.
Verweerder stelt verder dat het belang van de leefbaarheid van dorpskernen is verdisconteerd in de mogelijkheid om in bestaand stedelijk gebied maximaal 25 woningen per bouwplan te realiseren en maximaal 3 binnen lintbebouwing, en dat bij het plan [locatie 1] geen sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat het weigeren van de gevraagde vvgb onredelijk zou zijn. Dat de bouw van de woningen het slopen van de kassen financieel mogelijk moet maken, is geen bijzondere omstandigheid. De gemeente heeft meer gebieden in Rijsenhout waar nu nog kassen staan en die de gemeente wil transformeren tot woningbouw. Ook buiten Rijsenhout komen er gevallen van verpauperde kassen voor in het gebied waarop het LIB van toepassing is. Ook is geen sprake van zwaarwegende individuele belangen. Eiser sub 1 heeft niet aangetoond dat het juist in zijn geval onredelijk zou zijn onverkort aan het LIB vast te houden.
Verweerder stelt verder dat indien voor dit bouwplan een vvgb zou worden verstrekt, dit een precedent kan scheppen voor andere, volgende, aanvragen.
4.1
Eiser sub 1 stelt dat het primaire en het bestreden besluit lijken te zijn genomen door dezelfde ambtenaar. Weliswaar zijn beide besluiten door andere inspecteurs ondertekend maar nu in het bestreden besluit wordt gesprokenen over “mijn” besluit waar het ziet op het primaire besluit lijkt de ondertekenaar van het bestreden besluit ook betrokken te zijn geweest bij het primaire besluit.
4.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het verweerschrift afdoende aannemelijk gemaakt dat het bestreden besluit is voorbereid en genomen door een andere inspecteur dan die het primaire besluit heeft voorbereid en genomen. In dat verband kan verweerder worden gevolgd in diens stelling dat de inspecteur het besluit heeft ondertekend namens de verantwoordelijke bewindspersoon, te weten destijds de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat en dat met “mijn” besluit van 18 januari 2018 dan ook wordt gedoeld op het namens deze staatssecretaris genomen primaire besluit.
5.1
Eiser sub 1 stelt verder dat verweerder zich niet houdt aan beslistermijnen en dat hij de uitnodiging voor de hoorzitting ook pas kort tevoren heeft ontvangen.
5.2
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat in het door eiser sub 1 gestelde geen grond is gelegen voor vernietiging van het bestreden besluit. Daartoe is redengevend dat de beslistermijn geen fatale termijn is, maar een termijn van orde, zodat overschrijding daarvan het besluit niet onrechtmatig maakt. Eiser sub 1 had overigens de mogelijkheid om tegen het uitblijven van de beslissing op zijn bezwaar een rechtsmiddel aan te wenden, hetgeen hij niet heeft gedaan. Uit de stukken blijkt verder dat eiser sub 1 bij de hoorzitting aanwezig was en hij in de bezwaarprocedure de mogelijkheid heeft gehad zijn bezwaar zowel mondeling als schriftelijk nader toe te lichten. De rechtbank passeert het gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb.
6.1
Eisers stellen zich op het standpunt dat wordt voldaan aan de criteria van het Anticipatiebeleid nu sprake is van toevoeging binnen lintbebouwing van niet meer dan 3 woningen per bouwplan, als bedoeld in artikel 2.2.1.c, aanhef en onder b, van het LIB. Het is daarbij niet noodzakelijk dat de gronden gekwalificeerd worden als bestaand stedelijk gebied om te passen binnen de criteria van het LIB om woningbouw toelaatbaar te achten.
6.2
Over lintbebouwing is in paragraaf 3.3 van de Nota van Toelichting bij het LIB het volgende bepaald:
“«Lintbebouwing» wordt binnen het LIB gezien als een lineaire vorm van bestaand stedelijk gebied en daarom niet zelfstandig in de begripsbepaling opgenomen. Een agrarisch lint bestaat uit agrarische functies en valt daarmee niet binnen het begrip «bestaand stedelijk gebied». Hiermee is beoogd om een onderscheid te creëren met het buitengebied waarin agrarische- natuur- en extensieve (recreatie)functies domineren.”
6.3
Nu lintbebouwing binnen het LIB wordt gezien als een lineaire vorm van bestaand stedelijk gebied, is, anders dan eisers stellen, voor de vraag of het onderhavige bouwplan voldoet aan de criteria van het LIB bepalend of het bouwplan is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied. De beroepsgrond slaagt niet.
7.1
Eisers stellen zich op het standpunt dat sprake is van bestaand stedelijk gebied. De gronden zijn onderdeel van het bestaande stedenbouwkundige samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen aan deze zijde van Rijsenhout omdat zij ingeklemd liggen tussen een bestaande woonwijk en de bebouwing langs de [locatie 2] , waardoor de gronden aan twee zijden zijn omgeven door woonbebouwing. De gronden zijn niet meer in gebruik voor een agrarische functie en het is onaannemelijk dat de gronden op korte termijn weer voor een agrarische functie in gebruik kunnen worden genomen. Verder is de aanvraag onderdeel van de transformatie van een kassencomplex. Verweerder kent een te grote rol toe aan het planologisch regime. Voor de stelling dat de onderhavige gronden deel uitmaken van bestaand stedelijk gebied zien eisers steun in de uitspraken van de Afdeling van 4 maart 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:653) en van 31 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:328).
7.2
De rechtbank overweegt als volgt. In de overzichtsuitspraak van 28 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1724), gewezen naar aanleiding van de wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening in verband met de aanpassing van de ladder voor duurzame verstedelijking, heeft de Afdeling onder meer uitleg gegeven over het begrip “bestaand stedelijk gebied”:
“10.1. De beantwoording van de vraag of een plangebied als een bestaand stedelijk gebied in de zin van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro in samenhang met artikel 1.1.1, eerste lid, onder h, van het Bro, kan worden aangemerkt, hangt volgens de Nota van toelichting (2017) af van de omstandigheden van het geval, de specifieke ligging, de feitelijke situatie, het bestemmingsplan en de aard van de omgeving.
Bij de beantwoording van deze vraag dient volgens de jurisprudentie van de Afdeling te worden beoordeeld of het voorgaande bestemmingsplan binnen het gebied reeds een stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca mogelijk maakt, of het gebied op grond van het voorgaande plan kan worden beschouwd als bij een bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur (uitspraken van 29 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1340 (Veghel) en van 20 mei 2015, nr. ECLI:NL:RVS:2015:1581 (Papendrecht)).
10.2.
Wanneer het voorgaande plan een zodanig samenstel van bebouwing mogelijk maakt, of het gebied als behorend bij zodanig bestaand stedenbouwkundig samenstel kan worden aangemerkt, ziet het nieuwe plan op een gebied dat als bestaand stedelijk gebied in de zin van artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder h, en artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro is aan te merken. Daaraan doet niet af dat de bebouwing waarin het voorgaande plan voorzag ten tijde van de vaststelling van het nieuwe plan nog niet was gerealiseerd (uitspraak van 24 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4654 (Lansingerland)).
Wanneer het voorgaande plan een zodanig samenstel van bebouwing niet mogelijk maakt, of het gebied niet als behorend bij zodanig bestaand stedenbouwkundig samenstel kan worden aangemerkt, kunnen omstandigheden als bijvoorbeeld de situering van het plangebied aansluitend aan bebouwing en omgeven door een doorgaande weg, de aanduiding van het plangebied in de toepasselijke provinciale verordening als bestaand stedelijk gebied en de vermelding van het gebied in een structuurvisie, er in beginsel niet aan afdoen dat het plangebied niet voldoet aan de eisen die artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder h, van het Bro stelt om als bestaand stedelijk gebied te kunnen worden aangemerkt (uitspraken van 24 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4654 (Lansingerland) en van 29 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1340 (Veghel)).”
7.3
De rechtbank stelt vast dat de hiervoor aangehaalde uitspraak van de Afdeling is gewezen in een bestemmingsplanprocedure. Naar het oordeel van de rechtbank is deze ook van betekenis in de situatie waarin middels de uitgebreide procedure bij omgevingsvergunning wordt afgeweken van een vigerend bestemmingsplan, zoals in de onderhavige situatie.
7.4
De rechtbank stelt tevens vast dat de overzichtsuitspraak van de Afdeling is geschreven vanuit het oogpunt van de ruimtelijke ordening en niet met het oog op de situatie van de toepasselijkheid van het LIB. In artikel 3.2 van de Nota van Toelichting bij het LIB is het volgende opgenomen:
“3.2 Begripsbepalingen
[…]
Bestaand stedelijk gebied
Wat betreft het begrip <> (BSG) wordt verwezen naar het Besluit ruimtelijke ordening, artikel 1.1.1, eerste lid, onderdeel h: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare en sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.
Met het begrip wordt de fysiek bestaande situatie geduid en niet de (nog niet gerealiseerde) bestemming.”
7.5
Met name gelet op de hiervoor laatst aangehaalde zin uit de Nota van Toelichting bij het LIB is de overzichtsuitspraak van de Afdeling niet één-op-één toepasbaar voor de situatie waarin het LIB van toepassing in. De overzichtsuitspraak van de Afdeling behoeft naar het oordeel van de rechtbank voor die situatie nuancering nu in de Nota van Toelichting bij het LIB uitdrukkelijk is benadrukt dat met het begrip bestaand stedelijk gebied de fysiek bestaande situatie wordt geduid en niet de (nog niet gerealiseerde) bestemming. Gelet op deze bewuste keuze van de LIB-wetgever en nu het LIB op de gronden in geding van toepassing is, neemt de rechtbank de eerste alinea, tweede zin, van overweging 10.2 uit de overzichtsuitspraak niet over. Bij de verdere beoordeling zal de rechtbank uitgaan van de fysieke – met het plan in overeenstemming zijnde – situatie ter plaatse en niet van de – niet gerealiseerde – mogelijkheden die het vigerende bestemmingsplan biedt aan de gronden waarop de woningbouw is beoogd.
7.6
In de besluitvorming, nader toegelicht in het verweerschrift, stelt verweerder dat uit de overzichtsuitspraak van de Afdeling volgt dat om aan te kunnen nemen dat sprake is van bestaand stedelijk gebied, is vereist dat de voorgenomen woningbouw (ter vervanging van de oude tuinbouwkassen) reeds moest zijn voorzien in het geldende bestemmingsplan. In deze lezing van de overzichtsuitspraak en daarmee in verweerders uitleg van het begrip bestaand stedelijk gebied volgt de rechtbank verweerder niet. Daartoe is redengevend dat in het LIB en de Nota van Toelichting op het LIB een directe koppeling is gelegd met de definitie van het begrip bestaand stedelijk gebied in het Bro. Deze definitie beperkt zich, anders dan verweerder stelt, niet tot woningbouw, maar is ruimer, in die zin dat ook sprake kan zijn van bestaand stedelijk gebied indien fysiek sprake is van een stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare en sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.
7.7
Met inachtneming van hetgeen hiervoor onder 7.1 tot en met 7.6 is overwogen, overweegt de rechtbank voor het onderhavige geval als volgt. De gronden waarop de woningen zijn beoogd liggen in het bestemmingsplan “Rijsenhout en omgeving” dat op 26 augustus 2015 is vastgesteld. Op bedoelde gronden rust volgens dit bestemmingsplan de bestemming “Agrarisch - Tuinbouw” met functieaanduiding “glastuinbouw” en gebiedsaanduidingen “geluidzone-industrie” en “Luchtverkeerszone – LIB”. Op grond van de toepasselijke gebruiksregels uit het bestemmingsplan, neergelegd in de artikelen 6.1 en 6.4, zijn de gronden aangewezen voor agrarisch, maar ook voor niet-agrarisch gebruik, waarbij ter zake van laatstgenoemd gebruik met name moet worden gedacht aan inpandige stalling van voertuigen, vaartuigen of kampeermiddelen in agrarische bedrijfsgebouwen en/of kassen en het opslaan van goederen en/of materialen van niet-agrarische herkomst in vrijkomende of vrij gekomen agrarische bedrijfsgebouwen en/of kassen
.
7.8
Tussen partijen is niet in geschil en de rechtbank stelt vast, dat op de gronden waarop de woningbouw is beoogd thans geen bebouwing meer aanwezig is en de gronden niet worden gebruikt ten behoeve van de agrarische bestemming, maar ook niet voor niet-agrarisch gebruik. Gelet daarop is ter plaatse van het beoogde bouwplan naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van bestaand stedelijk gebied. De rechtbank overweegt verder, onder verwijzing naar rechtsoverweging 10.2, tweede alinea, in de overzichtsuitspraak, dat de omstandigheid dat de betreffende gronden aan één zijde aansluitend aan bestaande bebouwing is gesitueerd, er in beginsel niet aan kan afdoen dat de voor woonbebouwing beoogde locatie niet voldoet aan de eisen die artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder h, van het Bro stelt om als bestaand stedelijk gebied te kunnen worden aangemerkt.
7.9
Het betoog van eisers faalt derhalve. Gelet daarop en gelet op hetgeen hiervoor onder 6.3 is overwogen, behoeft de stelling van eisers dat het bouwplan voorziet in het toevoegen van 3 woningen in lintbebouwing, geen afzonderlijke bespreking meer.
8.1
Eisers stellen verder dat de gevraagde vvgb in redelijkheid niet kon worden geweigerd nu het bouwplan zwaarwichtige belangen dient die als doelstelling van het LIB hebben te gelden, te weten het tegengaan van verpaupering van het leefgebied door sanering van de in onbruik geraakte kassencomplexen. Eisers wijzen verder op de toenemende vergrijzing in Rijsenhout en stellen dat woningbouw nodig is om de leefbaarheid van Rijsenhout te vergroten.
8.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder afdoende heeft gemotiveerd dat de door eisers opgevoerde omstandigheden – het tegengaan van verpaupering en het vergroten van de leefbaarheid van Rijsenhout – onvoldoende grondslag vormen om in afwijking van het LIB toe te staan dat ter plaatse alsnog gevoelige bestemmingen worden toegevoegd. De door eisers opgevoerde argumenten zijn daartoe te algemeen van aard, waarbij geldt dat het belang van de leefbaarheid van dorpskernen van onder meer Rijsenhout reeds is verdisconteerd in de mogelijkheid om in bestaand stedelijk gebied maximaal 25 woningen per bouwplan te realiseren en maximaal 3 binnen lintbebouwing. Bij zijn beoordeling heeft verweerder voorts mogen betrekken dat van het alsnog verlenen van een vvgb voor het onderhavige bouwplan ongewenste precedentwerking zou uitgaan.
8.3
Het betoog van eisers faalt derhalve.
9.1
Eiser sub 1 stelt verder dat het perceel [perceel] (hierna het perceel [perceel] ) dezelfde bestemming heeft als het perceel [locatie 1] en dat in dit aldus vergelijkbare en volgens verweerder ook buitenstedelijke geval, in 2017 wel woonbebouwing is toegestaan.
9.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder ter zitting afdoende gemotiveerd dat het perceel [perceel] niet vergelijkbaar is met het perceel waarop eiser sub 1 zijn bouwplan heeft beoogd nu het perceel [perceel] anders dan het onderhavige perceel is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt derhalve niet.
10. De beroepen zijn ongegrond.
11. In hetgeen hiervoor onder 5.2 is overwogen ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiser sub 1 het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 170,- aan eiser sub 1 te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, voorzitter, en mr. drs. J.H.A.C. Everaerts en mr. drs. J. de Vries, leden, in aanwezigheid van mr. P.C. van der Vlugt, griffier
.De uitspraak is in het openbaar gedaan op 19 december 2019.
griffier voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage

Wet luchtvaart

Artikel 8.8
“1 Bij de vaststelling van een bestemmingsplan of de beheersverordening, bedoeld in artikel 3.38 van de Wet ruimtelijke ordening voor een gebied dat is gelegen binnen het luchthavengebied of het beperkingengebied, wordt het luchthavenindelingbesluit in acht genomen.
2 Voor het gebied dat ligt binnen het luchthavengebied of het beperkingengebied, waarvoor geen bestemmingsplan of beheersverordening geldt in overeenstemming met het besluit en voor het bestemmingsplan geen toepassing is gegeven aan artikel 8.9, derde lid, geldt het besluit als een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 3.7 van de Wet ruimtelijke ordening. Voor zover het besluit geldt als voorbereidingsbesluit, is artikel 3.7, vijfde lid, van die wet niet van toepassing.
3 De gemeenteraad is verplicht binnen een jaar of een andere bij het besluit te bepalen termijn nadat het besluit in werking is getreden het bestemmingsplan of de beheersverordening overeenkomstig het besluit vast te stellen.
[…]”
Artikel 8.9
“1 Bij de verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, 2° of 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het geldende bestemmingsplan wordt afgeweken en bij de toepassing van artikel 3.3, derde lid, van die wet wordt het luchthavenindelingbesluit in acht genomen.
[…]
3 Bij de toepassing van artikel 8.8, eerste lid, artikel 3.6, eerste lid, onderdeel a en b, van de Wet ruimtelijke ordening, en de artikelen genoemd in het eerste lid, kan van het besluit worden afgeweken indien van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu de verklaring is ontvangen dat hij tegen de afwijking geen bezwaar heeft.
[…]
5 De verklaring van geen bezwaar die betrekking heeft op het beperkingengebied kan worden geweigerd met het oog op de veiligheid en de geluidbelasting in verband met de nabijheid van de luchthaven.
[…]”

LIB oud

Artikel 2.2.1
“[…]
4 Op de gronden die op de kaart in bijlage 3 bij dit besluit met nummer 4 zijn aangewezen, zijn geen woningen, woonwagens, gebouwen met een onderwijsfunctie of gebouwen met een gezondheidszorgfunctie toegestaan, behoudens bestaand gebruik.
[…]
7 In afwijking van het eerste tot en met vierde lid, zijn daarin bedoelde gebouwen eveneens toegestaan voor zover dit in overeenstemming is met een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 8.9 van de wet.”

Anticipatiebeleid

“Van 24 oktober 2016 tot en met 21 november 2016 heeft na kennisgeving in de Staatscourant (nr. 55748) het ontwerpwijzigingsbesluit ter inzage gelegen.
In de regio blijkt breed draagvlak te bestaan voor het wijzigingsbesluit. Daardoor kan er met een grote mate van zekerheid worden gesteld dat de huidige – in de nota van toelichting bij het LIB opgenomen – toetsingscriteria zullen worden aangepast overeenkomstig de voorgenomen wijziging. Deze criteria worden alsdan vastgelegd in regelgeving zelf.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu heeft na overleg met Schiphol, KLM, betrokken gemeenten en provincies besloten het Luchthavenindelingbesluit (LIB) te wijzigen. Ten eerste wordt een afwegingsgebied voor externe veiligheid en geluid in het LIB opgenomen (nu bekend als het ‘20Ke-gebied’). Buiten het bestaand stedelijk gebied blijven nieuwe woningbouwlocaties niet toegestaan. Ten tweede worden de ruimtelijke regels over externe veiligheid en geluidhinder verduidelijkt en vereenvoudigd. Met deze wijzigingen krijgen gemeenten meer eigen afwegingsruimte en verantwoordelijkheid voor ruimtelijke ontwikkelingen. Niet gewijzigd wordt de ligging van de beperkingengebieden.
Gelet op het voorgaande is er reden om de in de nota van toelichting bij het LIB vastgestelde beleidslijnen niet meer toe te passen en in de plaats daarvan de in de regelgeving vast te stellen nieuwe criteria nu al toe te passen bij besluiten over verklaringen van geen bezwaar als bedoeld in artikel 8.9 van de Wet luchtvaart. Daarbij is van belang op te merken dat in het ontwerpbesluit voor een aantal situaties geen verklaring van geen bezwaar meer nodig is, dit in tegenstelling tot de regels van het thans vigerende LIB. Dit betekent dat in de situaties waarin in de toekomst geen verklaring van geen bezwaar meer nodig is, tot het moment waarop het ontwerpbesluit van kracht wordt, er op basis van de vigerende regelgeving er nog steeds een verklaring van geen bezwaar nodig is. In deze situaties zal er nu een verklaring worden afgegeven.
Vanaf 24 oktober 2016 is door publicatie van het ontwerpbesluit in de Staatscourant kenbaar geworden welke beoogde criteria worden vastgelegd in regelgeving. Deze kenbaarheid is reden om het in de nota van toelichting bij het LIB vastgestelde beleid met ingang van die datum te wijzigen.
[…]”

LIB

Artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder e
“In dit besluit wordt verstaan onder bestaand stedelijk gebied: gebied als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid onderdeel h, van het Besluit ruimtelijke ordening.”
Artikel 2.2.1c
“Op de gronden die op de kaart in bijlage 3 bij dit besluit met nummer 4 zijn aangewezen, zijn met het oog op geluidbelasting geen geluidgevoelige gebouwen toegestaan, behoudens:
a. bestaand gebruik van een geluidgevoelig gebouw;
b. toevoeging binnen bestaand stedelijk gebied van niet meer dan 25 woningen per bouwplan of binnen lintbebouwing van niet meer dan 3 woningen per bouwplan;
c. een geluidgevoelig gebouw ter vervanging van een bestaand geluidgevoelig gebouw, mits van gelijke aard en gelijke schaal en onder de voorwaarde dat het te vervangen gebouw wordt verwijderd of dat de functie en bestemming van het te vervangen gebouw wordt omgezet naar niet-geluidgevoelig;
d. herstructurering van een bestaand stedelijk gebied, indien dit niet leidt tot een toename met meer dan 25 woningen en indien dit niet leidt tot een toename van de capaciteit van andere geluidgevoelige gebouwen binnen dit gebied;
e. nieuwbouw van een bedrijfswoning, voor zover de noodzaak daarvan is aangetoond.”
Artikel 2.2.1e
“[…]
5. In afwijking van de artikelen 2.2.1 tot en met 2.2.1d, zijn daarin bedoelde gebouwen eveneens toegestaan voor zover dit in overeenstemming is met een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 8.9, derde lid, van de wet.”
Artikel 3.1
“[…]
2 Het recht zoals dat gold onmiddellijk voor 1 januari 2018 blijft van toepassing ten aanzien van een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 8.9, derde lid, van de wet waarvoor de aanvraag is ingediend voor dat tijdstip.”

Nota van Toelichting LIB

“3.2 Begripsbepalingen
[…]
Bestaand stedelijk gebied
Wat betreft het begrip «bestaand stedelijk gebied» (BSG) wordt verwezen naar het Besluit ruimtelijke ordening, artikel 1.1.1, eerste lid, onderdeel h: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare en sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.
Met het begrip wordt de fysiek bestaande situatie geduid en niet de (nog niet gerealiseerde) bestemming.
3.3
Toelichting andere begrippen
«Lintbebouwing» wordt binnen het LIB gezien als een lineaire vorm van bestaand stedelijk gebied en daarom niet zelfstandig in de begripsbepaling opgenomen. Een agrarisch lint bestaat uit agrarische functies en valt daarmee niet binnen het begrip «bestaand stedelijk gebied». Hiermee is beoogd om een onderscheid te creëren met het buitengebied waarin agrarische- natuur- en extensieve (recreatie)functies domineren.
[…]”
“4.4 Beperkingengebied geluidgevoelige gebouwen - LIB 4
[…]
Verdere flexibiliteit en decentrale afwegingsruimte wordt geboden om lokaal verpaupering tegen te gaan en de leefbaarheid te waarborgen. Hiertoe zijn de volgende uitzonderingsmogelijkheden binnen de regel opgenomen:
• het opvullen van een open ruimte binnen bestaand stedelijk gebied met maximaal 25 woningen, of binnen lintbebouwing met maximaal 3 woningen. Woningsplitsing mag hierbij worden uitgelegd als een bijzondere vorm van opvulling, waarbij het gaat om eenvoudige woningsplitsing van één naar twee woningen;
• functiewijziging van een bestaand gebouw binnen BSG gebied naar maximaal 25 wooneenheden;
• een bedrijfswoning, waarvan de noodzaak vanwege samenhang met het bedrijf is aangetoond;
• herstructurering van een gebied, indien dit per saldo niet leidt tot meer dan 25 extra woningen, of een hogere capaciteit voor andere geluidgevoelige functies.
Functiewijziging en intensivering van een bestaand gebouw tot 25 woningen is met dit besluit mogelijk gemaakt omdat opvulling van open ruimten tot 25 woningen ook al mogelijk was en het materiële resultaat hetzelfde is. Voor dit besluit was het niet mogelijk de functie van een gebouw te wijzigen naar woningen, maar kon wel het betreffende gebouw gesloopt worden en de ontstane open ruimte opgevuld worden.
Het is nadrukkelijk niet de bedoeling dat woningbouwplannen worden opgeknipt in deelplannen met maximaal 25 woningen en zodanig gefaseerd worden dat er uiteindelijk toch een plan met meer dan 25 woningen wordt doorgezet.
Bij herstructurering van een gebied geldt dat de gemeente in het plan moet verantwoorden dat de woningvoorraad binnen het beperkingengebied netto niet meer dan met 25 woningen toeneemt en de aard en schaal van de overige geluidgevoelige gebouwen netto gelijk blijft.
De beperking betreft alleen nieuwbouw en niet verbouw van een bestaande woning of gebouw met een geluidgevoelige functie, waarbij het schaalniveau van het gebouw niet significant toeneemt. Bij herbouw van een bestaand geluidgevoelig gebouw mag deze op dezelfde locatie, of op een minder milieubelaste locatie gerealiseerd worden, mits met gelijke functie (aard) en schaal.
De wijzigingen in de regels voor dit beperkingengebied zijn er op gericht om gemeenten meer flexibiliteit te bieden om lokale leefbaarheidproblemen aan te pakken. Er blijven beperkingen gelden voor nieuwe geluidgevoelige gebouwen. Gemeenten krijgen binnen de gestelde beperkende regels meer eigen verantwoordelijkheid voor de afweging van de belangen ten aanzien van kleinschalige projecten die noodzakelijk worden geacht voor de lokale leefbaarheid. De extra flexibiliteit is nadrukkelijk bedoeld voor noodzakelijk geachte ontwikkelingen ten dienste van de lokale leefbaarheid. Wanneer op grond van leefbaarheid, binnen de regels van het LIB, door gemeenten woningbouw wordt toegestaan, zorgen betreffende gemeenten er voor dat de (toekomstige) bewoners in een zo vroeg mogelijk stadium deugdelijk en objectief worden geïnformeerd over geluidbelasting en mogelijke hinder door vliegtuiggeluid ter plaatse door de aanwezigheid van de luchthaven Schiphol. Ook dragen de gemeenten zorg voor de klachtenafhandeling.
In bijzondere gevallen is het verlenen van een verklaring van geen bezwaar mogelijk. Hiervoor is nadere besluitvorming door de verantwoordelijke bewindspersoon vereist.
[…]
5.2
Uitvoering
[…]
In 2.2.1e, vijfde lid, staat aangegeven dat in afwijking hierop gebouwen zijn toegestaan wanneer hiervoor een verklaring van geen bezwaar is verkregen, als bedoeld in artikel 8.9 van de Wet luchtvaart. Omdat grote delen van het beleidskader voor de afgifte van een vvgb ten gevolge van het wijzigingsbesluit zijn opgenomen in de regels zelf, is een vvgb minder vaak noodzakelijk.
Deze mogelijkheid van een vvgb is open gehouden om maatwerk te kunnen bieden in bijzondere omstandigheden. In afwijking op de in het LIB gestelde beperkingen kan een gemeente een vergunning voor een bouwwerk afgeven, indien zij hiervoor een verklaring van geen bezwaar, als bedoeld in artikel 8.9 van de wet, van de Minister van Infrastructuur en Milieu (IenM) heeft verkregen. De Minister of - onder het huidige kabinet - de Staatssecretaris kan voor gevallen die hij als bijzonder beoordeelt een specifieke afweging maken en een verklaring van geen bezwaar afgeven. Dit betreft de zogenaamde ‘discretionaire bevoegdheid’.
Een vvgb wordt alleen verleend als de uitoefening van de taak of bevoegdheid waarvoor toestemming tot afwijking van het LIB wordt gevraagd, onevenredig wordt belemmerd in verhouding tot het belang dat wordt gediend met de regel. Hierbij kan het gaan om ruimtelijke plannen met een relatief beperkte toename van hinder en risico door de luchtvaart in verhouding tot het belang van het plan voor de leefbaarheid, zoals:
• de kwaliteit van het leefmilieu vanwege gezondheid, veiligheid en vermindering hinder, mede in relatie met andere verstorende bronnen dan de luchtvaart,
• de kwaliteit van de sociale leefomgeving, voor zover het buurt- of wijkgebonden voorzieningen betreft,
• de kwaliteit van de fysieke leefomgeving om verpaupering en verrommeling met een negatieve uitwerking op de directe omgeving tegen te gaan,
• een groot en urgent maatschappelijk belang, bijvoorbeeld de acute behoefte aan tijdelijke opvang van asielzoekers.
[…]”

Bro

Artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder h
In dit besluit en de hierop berustende bepalingen wordt verstaan onder bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

Regels bestemmingsplan “Rijsenhout en omgeving”

6.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch - Tuinbouw' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.vollegronds tuinbouwbedrijven;
b.ter plaatse van de aanduiding ‘cultuur en ontspanning’ tevens voor cultuur en ontspanning;
c.ter plaatse van de aanduiding ‘detailhandel’ tevens voor detailhandel;
d.ter plaatse van de aanduiding ‘glastuinbouw’ tevens voor glastuinbouwbedrijven;
e.ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ tevens voor een bedrijfswoning;
met daaraan ondergeschikt:
f.kleinschalig kamperen;
g.aan huis verbonden beroepsuitoefening en kleinschalige bedrijfsactiviteiten;
met daarbij behorend(e):
h.nutsvoorzieningen;
i.ondersteunende detailhandel;
j.parkeren;
k.groen;
l.water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
m.verhardingen.
6.4
Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
a.aan huis verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan, met dien verstande dat de omvang van de activiteit niet meer mag zijn dan 50 m² en plaats moet vinden in de bedrijfswoning en/of bij de bedrijfswoning horende bijbehorende bouwwerken;
b.het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken en bedrijfsgebouwen als zelfstandige woonruimte is niet toegestaan;
c.gebruik van gronden voor de voorgevel van een woning voor gietwaterberging is niet toegestaan, tenzij het gaat om bestaand gebruik; de gietwaterberging wordt afgeschermd van de openbare weg door middel van een houtwal.
d.buitenopslag is niet toegestaan, met uitzondering van opslag niet zichtbaar vanaf de openbare weg;
e.het gebruik van bedrijfsgebouwen en/of kassen ten behoeve van inpandige stalling van voertuigen, vaartuigen of kampeermiddelen en het opslaan van goederen en/of materialen van niet-agrarische herkomst in vrijkomende of vrij gekomen agrarische bedrijfsgebouwen en/of kassen is toegestaan, onder voorwaarde dat:
1.met de bestaande bedrijfsgebouwen en/of kassen is geen volwaardige bedrijfsuitoefening meer mogelijk;
2.de opstallen dienen te voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit;
3.het gebruik doet geen afbreuk aan het straatbeeld en de ruimtelijke inrichting ter plaatse;
4.het gebruik leidt niet tot onaanvaardbare overlast voor omwonenden;
5.het gebruik leidt niet tot een verstoring van de agrarische bedrijfsvoering op aangrenzende percelen;
6.het gebruik leidt niet tot een onevenredige toename van verkeersbewegingen en milieuhinder;
7.het gebruik betreft enkel stille opslag: Schipholparkeren, onderhoud, verkoop van onderdelen en reparatie zijn niet toegestaan;
f.ter plaatse van de aanduiding ‘cultuur en ontspanning’ is ondersteunende horeca toegestaan, tot een oppervlak van maximaal 325 m² (perceel Aalsmeerderweg 940) respectievelijk 225 m² (perceel Grote Poellaan 13);
g.ter plaatse van de aanduiding ‘detailhandel’ is ondersteunende detailhandel toegestaan, tot een oppervlak van maximaal 250 m²;
h.het gebruik van gronden ten behoeve van kleinschalig kamperen is toegestaan tot een maximum van 15 plaatsen, waarbij tevens gebruik van bestaande gebouwen voor aanvullende voorzieningen tot een maximum van 150 m² is toegestaan.