Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Beschikking verlenging ondertoezichtstelling en verlenging uithuisplaatsing
de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers,
[minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] , hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
geboren op [geboortedatum] te [plaats] , hierna te noemen: [minderjarige 2] .
[de moeder] , hierna te noemen: de moeder,
Het procesverloop
De feiten
Het verzoek
Tevens wordt verzocht hun uithuisplaatsing te verlengen voor de duur van de ondertoezicht-stelling.
De GI wil over zes maanden dit behandeladvies voor evalueren en bepalen of traumabehan-deling voor [minderjarige 2] geïndiceerd is.
De zorg voor [minderjarige 2] en [minderjarige 1] vraagt om aandacht, zelfregulatie, het overzien van de zorgtaken, het om kunnen gaan met moeilijk opstandig gedrag van de kinderen (vooral van [minderjarige 2] ) en met onverwachte gebeurtenissen, en om goede planning. Thuisplaatsing is daarom nu niet aan de orde. De GI wil in de komende periode de haalbaarheid daarvan gaan onderzoeken, want het is in het belang van de kinderen dat er duidelijkheid komt over hun opvoedperspectief.
Het standpunt van de moeder
De moeder heeft op dit moment geen geschikte woning om de kinderen op te vangen, maar wel de wens dat zij uiteindelijk zelf weer voor hen kan zorgen. Momenteel verblijft zij in een daklozencentrum en is maatschappelijk werk bezig om binnen de regio een woning te realiseren. De moeder wil het beste voor haar kinderen en graag meer omgang met hen.
Ze is blij dat de kinderen het goed doen bij de pleegouders, dat ze daar vriendjes hebben en weer buiten kunnen spelen. Zij is bereid mee te werken aan een PO.
Zij is bezig met het vinden van een geschikte woning, zodat de omgang met haar kinderen kan worden uitgebreid en [minderjarige 2] en [minderjarige 1] uiteindelijk weer bij haar kunnen wonen
.
De kinderen kunnen bij hen blijven als blijkt dat het perspectief niet bij de moeder zal zijn.
De beoordeling
De zorg van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] vraagt heel veel van hun opvoeder(s) en de moeder is momenteel niet in staat daarin te voorzien.
Het komt - gelukkig - niet vaak voor dat een kind wordt gediagnostiseerd met dissociatie. Dat deze ernstige psychiatrische aandoening wel is vastgesteld bij [minderjarige 2] , geeft aan dat deze kinderen (te) veel hebben meegemaakt, veel zijn tekortgekomen en dat zij buitengewone zorg nodig hebben. Ook indien de moeder, op termijn, in staat zou zijn hen gewone zorg te bieden, is het de vraag of de kinderen niet beter af zijn in het huidige pleeggezin, met twee opvoeders – de moeder staat er alleen voor - met wie zij tegen die tijd (hopelijk) een gehechtheidsrelatie hebben opgebouwd.
Dit is aan de orde gesteld omdat de moeder heeft aangegeven het beste te willen voor haar kinderen, de GI stelt dat die nu ‘op hun plek zitten’ en omdat de pleegouders met genegenheid spreken over [minderjarige 2] en [minderjarige 1] ; ze geven aan in hun ontwikkeling te willen investeren.
In dat kader is de moeder gevraagd na te denken over een andere invulling van haar moederschap, een waarbij een òf - òf situatie zou worden vermeden en de kinderen de achterstand die zij hebben ten opzichte van leeftijdgenoten, kunnen verkleinen (en hopelijk inlopen) door alles wat de pleegouders hen te bieden hebben.
De beslissing
Verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en
[minderjarige 1]en van
[minderjarige 2]in een voorziening voor pleegzorg, met ingang van 25 oktober 2019 tot 25 oktober 2020;
Amsterdam