ECLI:NL:RBNHO:2019:10123

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 december 2019
Publicatiedatum
10 december 2019
Zaaknummer
15/198845-18
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontucht met minderjarige en verleiding

Op 11 december 2019 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van ontucht met een minderjarige en verleiding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende een periode van ruim drie jaar meerdere keren per week ontuchtige handelingen heeft gepleegd met een toen minderjarig en psychisch kwetsbaar slachtoffer. Het seksuele contact begon toen het slachtoffer bijna 15 jaar oud was, terwijl de verdachte 48 jaar ouder was. De verdachte was op de hoogte van de leeftijd en de kwetsbare leefsituatie van het slachtoffer. In ruil voor de seksuele handelingen ontving het slachtoffer geld en goederen van de verdachte, en verhuisde op een gegeven moment naar een schuurtje op het erf van de verdachte zonder huur te betalen.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 21 maanden, waarvan 7 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden waaronder een contact- en locatieverbod met betrekking tot het slachtoffer. De vordering van de officier van justitie tot dadelijke uitvoerbaarheid werd afgewezen. Daarnaast werd een deel van de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waaronder immateriële schadevergoeding van € 12.500,-. De rechtbank oordeelde dat de uitkering van het Schadefonds Geweldsmisdrijven de schadeplichtigheid van de verdachte niet uitsluit, omdat deze uitkering een voorlopig karakter heeft.

De rechtbank heeft in haar overwegingen de ernst van de feiten benadrukt, evenals de impact op de ontwikkeling van het slachtoffer. De verdachte heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden en toonde geen berouw. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en de verdachte veroordeeld tot betaling van de schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente. De uitspraak is gedaan in het belang van de bescherming van de geestelijke en lichamelijke integriteit van jeugdigen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/198845-18 (P)
Uitspraakdatum: 11 december 2019
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 27 november 2019 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1942 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.G.T. Kramer en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. J.G. Schmidt, advocaat te Schagen, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1 primair:
hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 april 2005 tot en met 5 juni 2006 te Lutjewinkel, gemeente Niedorp, in elk geval in Nederland, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 1990, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , immers heeft verdachte (telkens):
- zijn, verdachtes, vinger(s) in de anus van die [slachtoffer] geduwd en/of gebracht en/of
- zich laten pijpen door die [slachtoffer] en/of
- zijn, verdachtes, penis in de anus van die [slachtoffer] geduwd en/of gebracht en/of
- ge(tong)zoend met die [slachtoffer] en/of
- die [slachtoffer] afgetrokken en/of
- zich laten aftrekken door die [slachtoffer] ;
subsidiair:
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 april 2005 tot en met 5 juni 2006 te Lutjewinkel, gemeente Niedorp, in elk geval in Nederland, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 1990, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
- het zoenen met die [slachtoffer] en/of
- het aftrekken van die [slachtoffer] en/of
- het zich laten aftrekken door die [slachtoffer] en/of
- het pijpen van die [slachtoffer] ;
meer subsidiair:
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 april 2005 tot en met 5 juni 2006 te Lutjewinkel, gemeente Niedorp, in elk geval in Nederland [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 1990, van wie hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, door giften en/of beloften van geld en/of goed en/of misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en/of door misleiding, te weten
- het (telkens) betalen van geldbedragen aan die [slachtoffer] en/of
- het kopen van een scooter en/of een auto en/of een of meer andere goederen voor die [slachtoffer] en of
- het laten wonen van die [slachtoffer] op zijn, verdachtes, erf en/of in zijn verdachtes woning;
opzettelijk heeft bewogen een of meer ontuchtige handelingen te plegen en/of van verdachte te dulden, immers heeft verdachte (telkens)
- met die [slachtoffer] gezoend en/of
- die [slachtoffer] afgetrokken en/of
- zich laten aftrekken door die [slachtoffer] en/of
- die [slachtoffer] gepijpt;
Feit 2
hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 6 juni 2016 tot en met 5 juni 2008 te Lutjewinkel, gemeente Niedorp, in elk geval in Nederland [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 1990, van wie hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, door giften en/of beloften van geld en/of goed en/of misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en/of door misleiding, te weten
- het (telkens) betalen van geldbedragen aan die [slachtoffer] en/of
- het kopen van een scooter en/of een auto en/of een of meer andere goederen voor die [slachtoffer] en of
- het laten wonen van die [slachtoffer] op zijn, verdachtes, erf en/of in zijn verdachtes woning,
opzettelijk heeft bewogen een of meer ontuchtige handelingen te plegen en/of van verdachte te dulden, immers heeft verdachte (telkens)
- met die [slachtoffer] gezoend en/of
- die [slachtoffer] afgetrokken en/of
- zich laten aftrekken door die [slachtoffer] en/of
- die [slachtoffer] gepijpt en/of
- zich laten pijpen door die [slachtoffer] en/of
- zijn penis in de anus van die [slachtoffer] geduwd en/of gebracht.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde feit en tot bewezenverklaring van de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten, met uitzondering van het onder feit 2 ten laste gelegde kopen van een auto.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten bewezen verklaard kunnen worden, voor zover verdachte de onder de gedachtestreepjes opgenomen handelingen heeft bekend. Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat het seksueel binnendringen alleen heeft bestaan uit het tongzoenen met [slachtoffer] , als dat binnendringen al kan worden bewezen.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak feit 1 primair
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte in de onder feit 1 primair ten laste gelegde periode seksueel is binnengedrongen in het lichaam van [slachtoffer] (die toen nog geen 16 jaar oud was), zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe dat de aangifte van [slachtoffer] daarvoor geen steun vindt in andere bewijsmiddelen.
3.3.2.
Partiele vrijspraak feit 1 subsidiair
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat ten aanzien van het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte [slachtoffer] heeft afgetrokken en gepijpt. Naast de aangifte is daarvoor immers geen ander bewijsmiddel voorhanden.
3.3.3.
Redengevende feiten en omstandigheden feit 1 subsidiair en feit 2
De rechtbank komt op grond van de feiten en omstandigheden, die zijn vervat in de hierna te noemen bewijsmiddelen, tot een bewezenverklaring van de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van de onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde feiten sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Gelet daarop zal voor deze feiten worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair en feit 2:
- de verklaring die verdachte ter terechtzitting van 27 november 2019 heeft afgelegd;
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte gedaan door [slachtoffer] , gedateerd 1 februari 2018 (dossierpagina’s 10-22).
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder feit 1 subsidiair en feit 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1 subsidiair:
hij in de periode van 1 april 2005 tot en met 5 juni 2006 te Lutjewinkel, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 1990, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
- het zoenen met die [slachtoffer] en
- het zich laten aftrekken door die [slachtoffer] ;
Feit 2
hij in de periode van 6 juni 2006 tot en met 5 juni 2008 te Lutjewinkel, [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 1990, van wie hij, verdachte, wist dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, door giften, te weten
- het telkens betalen van geldbedragen aan die [slachtoffer] en
- het kopen van een scooter en een auto en andere goederen voor die [slachtoffer] en
- het laten wonen van die [slachtoffer] op zijn erf,
opzettelijk heeft bewogen ontuchtige handelingen te plegen en van verdachte te dulden, immers heeft verdachte telkens
- met die [slachtoffer] gezoend en
- zich laten aftrekken door die [slachtoffer] en
- zich laten pijpen door die [slachtoffer] en
- zijn penis in de anus van die [slachtoffer] gebracht.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1: met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd;
Feit 2: door giften een persoon waarvan hij weet dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, opzettelijk bewegen ontuchtige handelingen te plegen en van hem te dulden, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de ten laste gelegde feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden, waarvan 7 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd voor de duur van twee jaren. Verder heeft zij gevorderd dat bij het voorwaardelijk strafdeel een locatie- en contactverbod met betrekking tot [slachtoffer] wordt opgelegd, zoals door [slachtoffer] is verzocht in de vordering benadeelde partij. Tot slot heeft zij gevorderd de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Indien de rechtbank het contact- en locatieverbod niet als (dadelijk uitvoerbare) bijzondere voorwaarden zal verbinden aan een voorwaardelijke strafdeel, dan heeft de officier van justitie gevorderd de verdachte vrijheidsbeperkende maatregelen ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr) op te leggen in de vorm van een contact- en locatieverbod en deze maatregelen dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft verzocht bij de straftoemeting rekening te houden met het feit dat er inmiddels elf jaren zijn verstreken sinds de ten laste gelegde feiten en dat [slachtoffer] vanaf zijn achttiende levensjaar op eigen initiatief de relatie met verdachte nog gedurende negen jaar heeft voortgezet. Verder heeft hij verzocht het onvoorwaardelijke deel van de op te leggen gevangenisstraf te beperken tot het minimum en daarnaast een onvoorwaardelijke werkstraf op te leggen.
De raadsman heeft geen opmerkingen gemaakt over de door de officier van justitie gevorderde bijzondere voorwaarden dan wel vrijheidsbeperkende maatregelen ex artikel 38v Sr.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft gedurende ruim drie jaren meerdere malen per week ontuchtige handelingen gepleegd met de toen minderjarige en psychisch kwetsbare [slachtoffer] . Het seksuele contact tussen verdachte en aangever is begonnen toen aangever bijna 15 jaar oud was. Op dat moment was [slachtoffer] psychisch kwetsbaar door problemen in de gezinssfeer. [slachtoffer] is op zijn negende jaar uit huis geplaatst en is opgegroeid in jeugdinstellingen. Verdachte, 48 jaar ouder dan [slachtoffer] , was kort na het eerste contact met [slachtoffer] op de hoogte van zowel zijn leeftijd als zijn leefsituatie en problemen. Na enige tijd haalde verdachte [slachtoffer] meerdere keren per week op bij de jeugdinstelling waar hij op dat moment verbleef. De seksuele contacten vonden gedurende drie jaren meerdere keren per week plaats en voor ieder seksueel contact betaalde verdachte geld aan [slachtoffer] . Aanvankelijk bestonden de seksuele handelingen uit (tong)zoenen en het aftrekken van verdachte. Na het zestiende levensjaar van [slachtoffer] bestonden de seksuele handelingen ook uit het pijpen van verdachte en het door verdachte anaal laten penetreren. In ruil voor de seksuele handelingen kreeg [slachtoffer] steeds geld en goederen van verdachte en op enig moment voor zijn achttiende jaar verhuisde [slachtoffer] van de jeugdinstelling naar een schuurtje op het erf van verdachte, waarvoor hij geen huur hoefde te betalen.
Verdachte heeft ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van het nog zeer jonge slachtoffer. Hij heeft het fysieke en psychische welzijn van het slachtoffer ondergeschikt gemaakt aan de bevrediging van zijn eigen seksuele behoeften en een ernstige inbreuk gemaakt op de ongestoorde (seksuele) ontwikkeling van [slachtoffer] . Verdachte heeft veelvuldig en vergaand seksueel contact gehad met [slachtoffer] . Verdachte heeft misbruik gemaakt van de kwetsbaarheid van de jonge [slachtoffer] en de bevrediging van zijn eigen seksuele behoeften – hoewel hij alle tijd heeft gehad om zich te bezinnen en het contact te verbreken – telkens laten prevaleren. De stelling van verdachte dat [slachtoffer] degene was die toenadering zocht en het initiatief nam, is geenszins van belang, gelet op zijn zeer jonge leeftijd, kwetsbaarheid en afhankelijkheid. Ook de omstandigheid dat de seksuele relatie ook na het achttiende levensjaar van [slachtoffer] nog negen jaar heeft voortgeduurd, doet aan de strafwaardigheid van het handelen van verdachte gedurende de minderjarigheid van [slachtoffer] niet af.
[slachtoffer] bevond zich gedurende de periode van het misbruik in een zeer kwetsbare fase van de (seksuele) ontwikkeling: (het begin van) de puberteit. Niet voor niets is door de wetgever de geestelijke en lichamelijke integriteit van jeugdigen uitdrukkelijk beschermd, onder meer op de grond dat zij op seksueel gebied nog niet volgroeid zijn en dat zij worden geacht niet zelfstandig de emotionele gevolgen van seksueel contact voldoende te kunnen overzien. Minderjarigen moeten kunnen opgroeien in een veilige omgeving en zich veilig kunnen ontwikkelen, ook juist op seksueel gebied. Deze ontwikkeling is door het handelen van verdachte verstoord.
Het is algemeen bekend dat feiten als de onderhavige (vooral in die levensfase) grote schade kunnen toebrengen aan de ontwikkeling van kinderen. Die schade heeft zich ook bij [slachtoffer] voltrokken. Dit blijkt uit de onderbouwing van de ingediende vordering tot schadevergoeding en de ter zitting voorgelezen slachtofferverklaring. [slachtoffer] is na het seksueel misbruik gediagnosticeerd met een Post Traumatische Stress Stoornis en een paniekstoornis, waarvoor hij in behandeling is.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij op geen enkel moment – ook niet ter zitting – blijk heeft gegeven het laakbare van zijn handelen in te zien. Verdachte neemt geen verantwoordelijkheid voor zijn daden en toont geen enkel berouw of spijt in de richting van [slachtoffer] . Verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank op geen enkele wijze rekening gehouden met de gevoelens van [slachtoffer] en heeft uitsluitend oog gehad voor zijn eigen belang en de bevrediging van zijn eigen behoeften.
Gelet op de ernst van de feiten komt slechts een straf in aanmerking die, althans voor een deel, onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming meebrengt.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 8 november 2019, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder ter zake van zedendelicten is veroordeeld.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van het over verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies gedateerd 30 november 2018 van [reclasseringswerker] , als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland. Uit het advies van de Reclassering blijkt het volgende.
Voor een delictpatroon zijn geen aanwijzingen gevonden. Een seksuele motivatie lag aan het ten laste gelegde ten grondslag. Daarnaast speelde er een gebrek aan intimiteit met zijn echtgenote. Betrokkene heeft de neiging zijn gedrag te vergoelijken en kan zich nauwelijks verplaatsen in aangever, die het volgens hem door het doen van deze aangifte alleen om smartengeld te doen is. Uit ons onderzoek is naar voren gekomen dat het ontbreken van intimiteit met zijn echtgenote een risicofactor vormde voor het delictgedrag. Van intimiteit met zijn echtgenote is nog steeds geen sprake, maar door onderhavige aangifte en zijn gevorderde leeftijd, is het seksueel verlangen bij betrokkene verder afgenomen en voelt hij nog nauwelijks behoefte aan seksueel contact. Uit ons onderzoek zijn geen seksueel afwijkende voorkeuren of seksuele preoccupaties naar voren gekomen. Risico's voor herhaling worden, ondanks zijn bagatelliserende houding, als laag ingeschat. Onderhavige aangifte en de onzekerheid over de afloop van deze zaak, houden hem vrijwel dagelijks bezig en vergen veel energie. Alleen dit is voor de betrokkene al voldoende reden om niet nogmaals op wat voor wijze dan ook toenadering te zoeken tot een minderjarige. Daarnaast is betrokkene blij dat zijn kinderen hem niet hebben laten vallen en, hoewel men er ten aanzien van het ten laste gelegde het zwijgen toe doet, kan de familieband als beschermende factor worden aangemerkt.
De reclassering heeft geadviseerd een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden, omdat interventies of reclasseringstoezicht niet nodig wordt geacht. Daarbij heeft de reclassering gelet op de hierboven beschreven houding van verdachte, het lage recidiverisico, de gevorderde leeftijd van verdachte en zijn beperkte leerbaarheid.
De rechtbank ziet gelet op dit advies geen aanleiding om bij wijze van bijzondere voorwaarden reclasseringstoezicht te verbinden aan een voorwaardelijk strafdeel.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Daarnaast acht de rechtbank een contactverbod met [slachtoffer] en een locatieverbod noodzakelijk. Deze verboden zullen als bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden, een en ander als in het dictum vermeld.
De rechtbank zal niet de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden bevelen en evenmin een contact- en locatieverbod opleggen in de vorm van een dadelijk uitvoerbare maatregel ex artikel 38v Sr. Aan de voorwaarden, die de artikelen 14e en 38v Sr aan de dadelijke uitvoerbaarheid stellen, is niet voldaan. De kans op herhaling wordt door de reclassering als laag ingeschat. Verdachte is first offender, zijn sociale omstandigheden lijken stabiel en er is sprake van een steunend netwerk. Bovendien hebben verdachte en het slachtoffer reeds gedurende langere tijd geen contact meer.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Als gemachtigde van de benadeelde partij [slachtoffer] heeft mr. J.A. van der Lem een vordering tot schadevergoeding van € 9.084,00 ingediend wegens materiële schade en van
€ 12.500,00 wegens immateriële schade die hij als gevolg van de ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, met oplegging van de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 juni 2008 en de schadevergoedingsmaatregel. De gestelde materiële schade bestaat uit:
- eigen risico zorgkosten 2018 € 385,00
- eigen risico zorgkosten 2019 € 385,00
- verlies van arbeidsvermogen 2018 € 3.907,00
- verlies van arbeidsvermogen 2019 € 4.407,00
Het Schadefonds Geweldsmisdrijven heeft aan de benadeelde partij een bedrag van
€ 20.000,00 uitgekeerd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering met betrekking tot de materiële schade tot een bedrag van € 770,00, bestaande uit het eigen risico voor de zorgkosten in 2018 en 2019 en met betrekking tot de immateriële schade tot een bedrag van € 12.500,00 (dus: in zijn geheel) voor toewijzing vatbaar is, met oplegging van de wettelijke rente over dit bedrag en de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij dient voor het overige niet-ontvankelijk te worden verklaard, omdat behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft de vordering van de benadeelde partij betwist en stelt dat er rekening moet worden gehouden met de door het Schadefonds Geweldsmisdrijven uitgekeerde bedragen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 770,00, bestaande uit het eigen risico voor de zorgkosten in 2018 en 2019 rechtstreeks voortvloeit uit de onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde feiten. Tevens komt de rechtbank vergoeding van de gestelde immateriële schade van € 12.500,00 billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 juni 2008 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dat aan de benadeelde partij een bedrag is uitgekeerd door het Schadefonds Geweldsmisdrijven, staat er naar het oordeel van de rechtbank – en ingevolge vaste jurisprudentie – niet aan in de weg dat hem in deze procedure een schadevergoeding wordt toegekend. De uitkering van het Schadefonds heeft gelet op artikel 6 van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven immers een voorlopig karakter, in die zin dat die uitkering wordt gedaan onder de voorwaarde dat de schade niet door (bijvoorbeeld) de dader wordt vergoed. De gedane uitkering ontslaat verdachte dan ook niet van zijn schadeplichtigheid jegens de benadeelde partij.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering verklaren. De rechtbank is van oordeel dat behandeling van dit deel van de vordering (die ziet op de post ‘verlies van arbeidsvermogen’) meer debat tussen partijen vergt en dat dit een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat zij op dit moment niet kan vaststellen dat deze gestelde schade is veroorzaakt door het seksueel misbruik. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de vordering van de benadeelde partij (deels) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: ontucht met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren en verleiding] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 247 en 248a van het Wetboek van Strafrecht,
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
21 (éénentwintig) maanden. Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
7 (zeven) maanden nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van
2 (twee) jaren.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- gedurende de proeftijd van twee jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ;
- zich gedurende de proeftijd niet zal begeven binnen een straal van 1 kilometer rond de woning van [slachtoffer] aan [adres] .
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer] geleden schade tot een bedrag van
€ 13.270,00 (dertienduizend tweehonderdzeventig euro), bestaande uit € 770,00 als vergoeding voor de materiële en € 12.500,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf
5 juni 2008tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 13.270,00 (dertienduizend tweehonderdzeventig euro), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
101 dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
5 juni 2008tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.D. Overbeek, voorzitter,
mr. T. van Muijden en mr. H. Brouwer, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. J. Dommershuijzen,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 11 december 2019.