ECLI:NL:RBNHO:2019:10103

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 december 2019
Publicatiedatum
9 december 2019
Zaaknummer
15.131140.19 en 15.256140.19
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot moord en vernieling, veroordeling openlijk geweld

Op 10 december 2019 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot moord, zware mishandeling en vernieling. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot moord en zware mishandeling, maar hem wel veroordeeld voor openlijk geweld tegen een persoon. De zaak betrof een incident op 29 mei 2019 in Anna Paulowna, waar de verdachte samen met zijn vrouw een conflict had met een slachtoffer. De vrouw stak het slachtoffer met een mes, terwijl de verdachte haar hielp door het slachtoffer te schoppen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor medeplegen van de poging tot moord, omdat de samenwerking tussen de verdachte en zijn vrouw niet voldoende was om dit te rechtvaardigen. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van zeven maanden op, met daarbij een contactverbod en een gebiedsverbod voor vijf jaar. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte was vrijgesproken van de relevante aanklacht.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15.131140.19 en 15.256140.19 (ttz. gev.)
Uitspraakdatum: 10 december 2019
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 26 november 2019 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats 1],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [woonplaats]
thans gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum Vught.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. N. Swart en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw mr. J.M. Neervoort, advocaat te Den Helder, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
onder parketnummer 15.131140.19:
primair
hij op of omstreeks 29 mei 2019 te Anna Paulowna, gemeente Hollands Kroon, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn/haar mededader voorgenomen misdrijf opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven te beroven, althans opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg meermalen die [slachtoffer 1] met een (brood)mes in haar lichaam en gezicht heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
verdachte op of omstreeks 29 mei 2019 te Anna Paulowna, gemeente Hollands Kroon, met een ander, op een voor het publiek toegankelijke plaats, te weten de Molenvaart, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk met verenigde krachten geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1], welk geweld bestond uit het opzettelijk (meermalen) steken met een (brood)mes in het lichaam en/of gezicht van die [slachtoffer 1] en het meermalen trappen tegen het lichaam van die [slachtoffer 1];
onder parketnummer 15.256140.19
hij op of omstreeks 29 mei 2019 te Anna Paulowna, gemeente Hollands Kroon opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto [kenteken]), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer 2] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt door tegen de portier te trappen en /of te schoppen.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaardingen geldig zijn, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaken, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van de zaak met parketnummer 15.131140.19 gerekwireerd tot vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit en tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit.
Ten aanzien van de zaak met parketnummer 15.256140.19 heeft de officier van justitie gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich ten aanzien van de zaak met parketnummer 15.131140.19 op het standpunt gesteld dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit. Op basis van de stukken kan naar de mening van de raadsvrouw niet worden vastgesteld dat er sprake is geweest van medeplegen. Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat dit feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Met betrekking tot het ten laste gelegde feit onder parketnummer 15.256140.19 heeft de raadsvrouw van verdachte zich op het standpunt gesteld dat verdachte bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs dient te worden vrijgesproken.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak ten aanzien van het primair tenlastegelegde onder 15.131140.19
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte primair ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt voldoende bewijs dat verdachte de ten laste gelegde poging tot moord op [slachtoffer 1] – die heden in de zaak van zijn vrouw, [medeverdachte], bewezen is verklaard – heeft medegepleegd.
De rechtbank stelt daarbij voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Dat wil zeggen dat de – intellectuele en/of materiële – bijdrage van een verdachte aan het delict van voldoende gewicht moet zijn geweest. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af.
Op 29 mei 2019 is verdachte samen met zijn vrouw ([medeverdachte]) naar het winkelcentrum in Anna Paulowna gefietst. Op een gegeven moment ziet [medeverdachte] de auto van [slachtoffer 1] staan. [medeverdachte] pakt op dat moment een broodmes uit haar fietstas en steekt dat bij zich. In of rond het winkelcentrum worden verdachte en [medeverdachte] aangesproken door getuige [naam], een bekende van hen, met haar kleinkinderen. Op het moment waarop zij samen staan te praten, ziet [medeverdachte] aan de overkant van de straat [slachtoffer 1] staan, met wie zij al jaren een voortdurend conflict hebben. Zonder iets te zeggen loopt [medeverdachte], met het broodmes bij zich, op [slachtoffer 1] af. Na een korte woordenwisseling, waarbij [medeverdachte] [slachtoffer 1] dood wenst, steekt [medeverdachte] meermalen met het broodmes in op [slachtoffer 1]. [slachtoffer 1] raakt hierbij gewond. Tijdens dit gebeuren hoort getuige [naam] de kleinkinderen gillen. Daarop loopt verdachte naar zijn vrouw en [slachtoffer 1] toe en schopt op een gegeven moment tegen het lichaam van [slachtoffer 1]. [medeverdachte] heeft later verklaard al enige tijd het plan te hebben gehad om ‘een soort van vergelding te doen, met geweld’ en daartoe sinds enige tijd een mes bij zich in de fietstas te dragen.
Op grond van het voorgaande, alsmede omdat onduidelijk is gebleven vanaf welk moment verdachte nu precies wist dat zijn vrouw een mes bij zich had en wat zij mogelijk van plan was, is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte niet is komen vast te staan.
Er is geen sprake van een gezamenlijke uitvoering van het steken en nu onvoldoende is gebleken van afspraken die tussen hem en [medeverdachte] zouden zijn gemaakt, is evenmin sprake geweest van een evidente rol van verdachte in de voorbereiding. De bijdrage van verdachte aan het primair tenlastegelegde is naar het oordeel van de rechtbank dan ook van onvoldoende gewicht geweest om de kwalificatie medeplegen te rechtvaardigen. Het enkele feit dat verdachte [slachtoffer 1] een schop heeft gegeven en, na afloop van het gebeuren, het gedrag van zijn vrouw heeft goedgekeurd (“Ze had haar dood moeten steken. (…) Jammer dat ze niet dood is”), maakt dit niet anders.
Daarom zal verdachte worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde, zoals ook door de officier van justitie is gevorderd en door de verdediging is bepleit.
3.3.2
Vrijspraak ten aanzien van het tenlastegelegde onder 15.256140.19Op grond van de stukken kan naar het oordeel van de rechtbank niet vastgesteld worden dat verdachte degene is geweest die de auto van [slachtoffer 2] heeft beschadigd. Verdachte ontkent dat hij tegen de auto heeft getrapt of geschopt en noch aangeefster Schabbing noch [slachtoffer 1] heeft zelf waargenomen dat hij degene is geweest die tegen het portier van de auto heeft getrapt of geschopt. Nu geen ander wettig en overtuigend bewijs in het dossier voorhanden is, moet verdachte van het ten laste gelegde feit worden vrijgesproken.
3.3.3
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit onder parketnummer 15.131140.19 op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] d.d. 29 mei 2019 (dossierpagina’s 30 tot en met 32);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van de verbalisant [naam] d.d. 5 juni 2019 inhoudende het uitkijken van het door de getuige [naam] beschikbaar gestelde beeldmateriaal (dossierpagina’s 64 tot en met 66);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van de getuige [naam] d.d. 30 mei 2019 (dossierpagina 115);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van de getuige [naam] d.d. 30 mei 2019 (dossierpagina’s 132 tot en met 134);
  • een schriftelijk bescheid, te weten een medische verklaring met betrekking tot het letsel van [slachtoffer 1] (dossierpagina’s 45-46).
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit onder parketnummer 15.131140.19 heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 29 mei 2019 te Anna Paulowna, gemeente Hollands Kroon, met een ander, op een voor het publiek toegankelijke plaats, te weten de Molenvaart, openlijk met verenigde krachten geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1], welk geweld bestond uit het opzettelijk steken met een broodmes in het lichaam van die [slachtoffer 1] en het trappen tegen het lichaam van die [slachtoffer 1].
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit:

Het subsidiair bewezenverklaarde onder parketnummer 15.131140.19 levert op:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van anderhalf jaar met aftrek van de periode dat verdachte in voorarrest heeft verbleven. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd de maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr) aan verdachte op te leggen, inhoudende een locatie- en contactverbod voor de duur van 5 jaar en daarbij te bepalen dat deze dadelijk uitvoerbaar is. De officier van justitie heeft gevorderd te bevelen dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan maximaal een week vervangende hechtenis kan worden toegepast.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte acht de eis van de officier van justitie disproportioneel en vindt, gelet op het geringe aandeel van verdachte in het gepleegde feit en de omstandigheid dat hij het erg moeilijk heeft in detentie, oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 330 dagen, waarvan 144 dagen voorwaardelijk passend. Hierbij kan tevens een locatie- en contactverbod voor de duur van 5 jaren worden opgelegd, waarbij de raadsvrouw verzocht heeft de maatregel niet dadelijk uitvoerbaar te verklaren nu geen vrees bestaat voor herhaling van een geweldsdelict. Verdachte heeft immer juist geprobeerd het geweld tegen te houden, aldus de raadsvrouw. Ook heeft de raadsvrouw verzocht het eventuele locatieverbod aldus te formuleren dat het voor verdachte mogelijk blijft in Breezand te verblijven.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft samen met zijn vrouw openlijk geweld gepleegd tegen [slachtoffer 1], met wie zij een langdurig en hoogoplopend conflict hebben. [medeverdachte] heeft, in het bijzijn van winkelend publiek en kinderen, [slachtoffer 1] meermalen met een broodmes gestoken. Daarbij is [slachtoffer 1] gewond geraakt. Verdachte heeft zich bij de geweldpleging door zijn vrouw aangesloten en [slachtoffer 1] een schop tegen het lichaam gegeven. Anders dan de raadsvrouw heeft gesteld, heeft verdachte hiermee het geweld niet geprobeerd tegen te houden. Integendeel, hij heeft daaraan een bijdrage geleverd. Direct na het gebeuren heeft verdachte tegen zijn vrouw gezegd
“goed zo, trots op je”en
“goed gedaan”en tegen de politie
“Ze had haar dood moeten steken”en
“Jammer dat ze niet dood is”. Voor [slachtoffer 1] moet het een zeer ingrijpende gebeurtenis zijn geweest, waarvan zij mogelijk nog lange tijd de nadelige gevolgen zal ervaren. Het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijke ervaringen nog lange tijd gevoelens van angst en onveiligheid bij slachtoffers en omstanders veroorzaken. De rechtbank rekent verdachte zijn handelen dan ook zwaar aan.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 13 november 2019, waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder ter zake van geweldsdelicten onherroepelijk is veroordeeld. Uit het dossier volgt dat deze eerdere veroordelingen alle zagen op geweld gepleegd jegens [slachtoffer 1]. De rechtbank weegt deze omstandigheid sterk ten nadele van verdachte mee bij de straftoemeting.
Gelet op de aard en ernst van deze specifieke openlijke geweldpleging en de meermalen recidive van verdachte, is de rechtbank van oordeel dat alleen een vrijheidsbenemende straf als passende straf in aanmerking komt.
De rechtbank heeft acht geslagen op het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 25 november 2019 van [naam], als reclasseringswerkster verbonden aan Reclassering Nederland. Dit rapport houdt als conclusie onder meer het volgende in, zakelijk weergegeven:
Na bestudering van alle rapportages en het spreken van betrokkene en de referenten, wordt duidelijk dat onderhavig delict voortkomt uit een langslepend conflict, wat betrokkene en zijn vrouw niet kunnen laten rusten. In de optiek van betrokkene is hen door dit conflict alles afgenomen en hebben zij veel schade geleden, zowel financieel en emotioneel. Betrokkene kan dit niet loslaten, blijft gepreoccupeerd over deze zaak en voelt zich slachtoffer. Hij (en zijn vrouw) zijn degenen die alles zijn kwijtgeraakt, waarbij betrokkene aangeeft dat hij niets meer te verliezen heeft.
In de afgelopen jaren zijn tal van pogingen gedaan om de problemen op te lossen, echter
tevergeefs. Als we kijken naar het delictverleden en betrokkenes houding en gedrag, schatten we de kans op herhaling van een nieuw geweldsdelict in als hoog.
Vanwege de houding van betrokkene tijdens eerdere contacten, het gebrek aan motivatie om naar zijn eigen aandeel te kijken, het gebrek aan motivatie tot gedragsverandering en eerdere overtredingen van de voorwaarden, is een toezicht gericht op gedragsverandering niet meer geïndiceerd.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte is tevens Pro Justitia gerapporteerd door twee
Deskundigen. Het over de verdachte uitgebrachte psychiatrisch rapport gedateerd 16 november 2019 van
[naam], psychiater/psychoanalyticus, houdt als conclusie het volgende in, zakelijk weergegeven:
Onderzoeker adviseert om onderzochte het hem tenlastegelegde feit volledig toe te rekenen.
Het over de verdachte uitgebrachte psychologisch rapport gedateerd 8 november 2019 van
[naam], Gz-psycholoog, houdt onder meer het volgende in, zakelijk weergegeven:
Het toestandsbeeld van onderzochte wordt volledig gekleurd door sterke gevoelens
van frustratie, woede en onmacht over het langlopende conflict met zijn voormalige buurvrouw en instanties. Onderzochte voelt zich onrecht aangedaan en is extreem gefixeerd op het conflict met name zijn ex-buurvrouw, dat zijn leven volledig is gaan beheersen.
Bij onderzochte is er geen sprake van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Ik adviseer om onderzochte de ten laste gelegde feiten volledig toe te rekenen.
Met de conclusies in voormelde rapportages kan de rechtbank zich verenigen.
De rechtbank constateert op grond van de stukken, waaronder ook de Pro Justitia rapporten van psychiater [naam] en psycholoog [naam], alsmede uit het verhandelde tijdens het onderzoek ter terechtzitting, dat verdachte en zijn vrouw nog altijd in beslag genomen zijn door het langlopende conflict met [slachtoffer 1] (en de gemeente). De rechtbank onderschrijft dan ook de door de reclassering ingeschatte grote kans op herhaling. De rechtbank acht dit zorgwekkend.
Alles afwegende, is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. Deze acht de rechtbank passend en geboden.
De rechtbank acht de door de officier van justitie gevorderde straf, hoe bijzonder de onderhavige zaak ook is, disproportioneel.
Daarnaast zal de rechtbank, ter beveiliging van [slachtoffer 1] en ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten, de vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr aan verdachte opleggen, inhoudende een contactverbod met [slachtoffer 1] en een locatieverbod, zoals hierna in de beslissing nader is beschreven. Het locatieverbod zal aldus worden geformuleerd dat het voor verdachte mogelijk blijft in Breezand te verblijven.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen en zich belastend zal gedragen naar [slachtoffer 1], zoals door de reclassering wordt onderschreven, zal de rechtbank, op grond van artikel 38v, vierde lid, Sr, bevelen dat de op te leggen maatregel dadelijk uitvoerbaar is.

7.Vordering benadeelde partijDe benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1.364,88 ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 15.256140.19 ten laste gelegde feit zou hebben geleden.

De rechtbank is van oordeel dat, nu niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan de verdachte in die zaak is tenlastegelegd, de benadeelde partij niet in de vordering kan worden ontvangen.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 38v, 38w en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte in de zaak met parketnummer 15.131140.19 primair en in de zaak met parketnummer 15.256140.19 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 15.131140.19 subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte in de zaak met parketnummer 15.131140.19 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
7 (zeven) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Maatregel Gebiedsverbod
Legt op de maatregel dat de veroordeelde voor de duur van 5 (vijf) jaren zich niet zal ophouden in een straal van twee kilometer rond het woonadres van het slachtoffer: [adres]
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt ten hoogste 1 (één) week voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met dien verstande dat de totale duur van de - ingevolge deze en na te noemen maatregel tezamen - ten uitvoer te leggen vervangende hechtenis ten hoogste zes maanden bedraagt.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de opgelegde maatregel
dadelijk uitvoerbaaris.
Maatregel Contactverbod
Legt op de maatregel dat de veroordeelde voor de duur van 5 (vijf) jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats 2]
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt ten hoogste 1 (één) week voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met dien verstande dat de totale duur van de – ingevolgde deze en bovenstaande maatregel tezamen - ten uitvoer te leggen vervangende hechtenis ten hoogste zes maanden bedraagt.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de opgelegde maatregel
dadelijk uitvoerbaaris.
Verklaart de
benadeelde partij[slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van die voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van de opgelegde gevangenisstraf.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.H.B. Littooy, voorzitter,
mrs. S. Jongeling en E.M. van Poecke, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier D.H. Geuze,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 december 2019.