6.3Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft samen met zijn vrouw openlijk geweld gepleegd tegen [slachtoffer 1], met wie zij een langdurig en hoogoplopend conflict hebben. [medeverdachte] heeft, in het bijzijn van winkelend publiek en kinderen, [slachtoffer 1] meermalen met een broodmes gestoken. Daarbij is [slachtoffer 1] gewond geraakt. Verdachte heeft zich bij de geweldpleging door zijn vrouw aangesloten en [slachtoffer 1] een schop tegen het lichaam gegeven. Anders dan de raadsvrouw heeft gesteld, heeft verdachte hiermee het geweld niet geprobeerd tegen te houden. Integendeel, hij heeft daaraan een bijdrage geleverd. Direct na het gebeuren heeft verdachte tegen zijn vrouw gezegd
“goed zo, trots op je”en
“goed gedaan”en tegen de politie
“Ze had haar dood moeten steken”en
“Jammer dat ze niet dood is”. Voor [slachtoffer 1] moet het een zeer ingrijpende gebeurtenis zijn geweest, waarvan zij mogelijk nog lange tijd de nadelige gevolgen zal ervaren. Het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijke ervaringen nog lange tijd gevoelens van angst en onveiligheid bij slachtoffers en omstanders veroorzaken. De rechtbank rekent verdachte zijn handelen dan ook zwaar aan.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 13 november 2019, waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder ter zake van geweldsdelicten onherroepelijk is veroordeeld. Uit het dossier volgt dat deze eerdere veroordelingen alle zagen op geweld gepleegd jegens [slachtoffer 1]. De rechtbank weegt deze omstandigheid sterk ten nadele van verdachte mee bij de straftoemeting.
Gelet op de aard en ernst van deze specifieke openlijke geweldpleging en de meermalen recidive van verdachte, is de rechtbank van oordeel dat alleen een vrijheidsbenemende straf als passende straf in aanmerking komt.
De rechtbank heeft acht geslagen op het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 25 november 2019 van [naam], als reclasseringswerkster verbonden aan Reclassering Nederland. Dit rapport houdt als conclusie onder meer het volgende in, zakelijk weergegeven:
Na bestudering van alle rapportages en het spreken van betrokkene en de referenten, wordt duidelijk dat onderhavig delict voortkomt uit een langslepend conflict, wat betrokkene en zijn vrouw niet kunnen laten rusten. In de optiek van betrokkene is hen door dit conflict alles afgenomen en hebben zij veel schade geleden, zowel financieel en emotioneel. Betrokkene kan dit niet loslaten, blijft gepreoccupeerd over deze zaak en voelt zich slachtoffer. Hij (en zijn vrouw) zijn degenen die alles zijn kwijtgeraakt, waarbij betrokkene aangeeft dat hij niets meer te verliezen heeft.
In de afgelopen jaren zijn tal van pogingen gedaan om de problemen op te lossen, echter
tevergeefs. Als we kijken naar het delictverleden en betrokkenes houding en gedrag, schatten we de kans op herhaling van een nieuw geweldsdelict in als hoog.
Vanwege de houding van betrokkene tijdens eerdere contacten, het gebrek aan motivatie om naar zijn eigen aandeel te kijken, het gebrek aan motivatie tot gedragsverandering en eerdere overtredingen van de voorwaarden, is een toezicht gericht op gedragsverandering niet meer geïndiceerd.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte is tevens Pro Justitia gerapporteerd door twee
Deskundigen. Het over de verdachte uitgebrachte psychiatrisch rapport gedateerd 16 november 2019 van
[naam], psychiater/psychoanalyticus, houdt als conclusie het volgende in, zakelijk weergegeven:
Onderzoeker adviseert om onderzochte het hem tenlastegelegde feit volledig toe te rekenen.
Het over de verdachte uitgebrachte psychologisch rapport gedateerd 8 november 2019 van
[naam], Gz-psycholoog, houdt onder meer het volgende in, zakelijk weergegeven:
Het toestandsbeeld van onderzochte wordt volledig gekleurd door sterke gevoelens
van frustratie, woede en onmacht over het langlopende conflict met zijn voormalige buurvrouw en instanties. Onderzochte voelt zich onrecht aangedaan en is extreem gefixeerd op het conflict met name zijn ex-buurvrouw, dat zijn leven volledig is gaan beheersen.
Bij onderzochte is er geen sprake van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Ik adviseer om onderzochte de ten laste gelegde feiten volledig toe te rekenen.
Met de conclusies in voormelde rapportages kan de rechtbank zich verenigen.
De rechtbank constateert op grond van de stukken, waaronder ook de Pro Justitia rapporten van psychiater [naam] en psycholoog [naam], alsmede uit het verhandelde tijdens het onderzoek ter terechtzitting, dat verdachte en zijn vrouw nog altijd in beslag genomen zijn door het langlopende conflict met [slachtoffer 1] (en de gemeente). De rechtbank onderschrijft dan ook de door de reclassering ingeschatte grote kans op herhaling. De rechtbank acht dit zorgwekkend.
Alles afwegende, is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. Deze acht de rechtbank passend en geboden.
De rechtbank acht de door de officier van justitie gevorderde straf, hoe bijzonder de onderhavige zaak ook is, disproportioneel.
Daarnaast zal de rechtbank, ter beveiliging van [slachtoffer 1] en ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten, de vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr aan verdachte opleggen, inhoudende een contactverbod met [slachtoffer 1] en een locatieverbod, zoals hierna in de beslissing nader is beschreven. Het locatieverbod zal aldus worden geformuleerd dat het voor verdachte mogelijk blijft in Breezand te verblijven.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen en zich belastend zal gedragen naar [slachtoffer 1], zoals door de reclassering wordt onderschreven, zal de rechtbank, op grond van artikel 38v, vierde lid, Sr, bevelen dat de op te leggen maatregel dadelijk uitvoerbaar is.