ECLI:NL:RBNHO:2019:10102

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 december 2019
Publicatiedatum
9 december 2019
Zaaknummer
C/15/280960 / FA RK 18-6129
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstel van contact tussen grootmoeder en minderjarigen na beëindiging van de relatie tussen ouders

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 11 december 2019 een beschikking gegeven in een familiezakenprocedure. De grootmoeder van twee minderjarigen verzocht om een omgangsregeling met haar kleinkinderen, nadat het contact tussen hen was verbroken. De rechtbank oordeelde dat het in het belang van de kinderen is dat het contact met hun grootmoeder wordt hersteld, gezien de belangrijke rol die zij in hun leven heeft gespeeld. De rechtbank volgde het advies van de Raad voor de Kinderbescherming niet, die had geadviseerd om geen omgangsregeling vast te stellen vanwege de zorgen over de veiligheid van de kinderen en de opstelling van de moeder.

De moeder van de kinderen verzet zich tegen de omgangsregeling en heeft zorgen geuit over de veiligheid van de kinderen in verband met de familie van de vader, die volgens haar betrokken is bij criminele activiteiten. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat de angsten van de moeder niet zijn onderbouwd met objectieve feiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat er tot februari 2018 een hechte band was tussen de grootmoeder en de kinderen, en dat het herstel van dit contact in hun belang is.

De rechtbank heeft een omgangsregeling vastgesteld, waarbij de grootmoeder en de minderjarigen elke laatste zondagmiddag van de maand van 12.00 tot 17.00 uur contact met elkaar kunnen hebben, te beginnen op 26 januari 2020. Tevens is bepaald dat de moeder een dwangsom van € 250 verbeurt voor elke keer dat zij in gebreke blijft deze regeling na te komen, met een maximum van € 5.000. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de moeder kan binnen drie maanden hoger beroep instellen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Haarlem
zaak-/rekestnr.: C/15/280960 / FA RK 18-6129
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 11 december 2019
in de zaak van:
[de grootmoeder],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de grootmoeder,
advocaat mr. M.E. van der Zouw, kantoorhoudende te Haarlem,
tegen
[de moeder],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. A.J. Kwaaitaal-Robbers, kantoorhoudende te Haarlem,
--betreffende--
[minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
[minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ;
hierna mede te noemen: de minderjarigen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikking van deze rechtbank van 6 maart 2019 en de daarin vermelde stukken;
- het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna de Raad) van 11 juli 2019;
- het aanvullend verzoekschrift, met bijlagen, van de grootmoeder, ingekomen op 22 oktober 2019;
- de brief, met tweede aanvullend verzoekschrift, van de grootmoeder, ingekomen op 25 oktober 2019.
1.2.
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 28 oktober 2019 in aanwezigheid van partijen, de grootmoeder bijgestaan door mr. M.E. van der Zouw en de moeder door mr. A.J. Kwaaitaal-Robbers.
Tevens was ter zitting als informant aanwezig [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad).

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij beschikking van deze rechtbank van 6 maart 2019 is een tijdelijke contactregeling vastgesteld waarbij de grootmoeder en beide minderjarigen iedere woensdag tussen 17.00 en 18.00 uur via skype of de telefoon contact met elkaar kunnen hebben.
Daarnaast heeft de rechtbank de Raad verzocht een onderzoek in te stellen en advies uit te brengen over de wenselijkheid van contact tussen de grootmoeder en beide minderjarigen.
2.2.
Uit het onderzoek van de Raad komt naar voren dat oma een belangrijke rol heeft gespeeld in het leven van de kinderen. De Raad adviseert de rechtbank echter om geen omgangsregeling vast te leggen tussen de grootmoeder (vz) en beide minderjarigen. Omdat er bij moeder geen draagvlak is voor een omgangsregeling, zal omgang voor de kinderen verwarrend en mogelijk belastend zijn.
De Raad adviseert een informatieregeling vast te leggen. Het is in het belang van de kinderen dat moeder de (familie van) vader informeert over de ontwikkelingen en het welzijn van de kinderen. Zodoende kunnen zij met de kinderen ‘meegroeien’ en is de afstand met de kinderen bij een hernieuwd contact minder groot.
2.3.
Naar aanleiding van de uitkomst van het onderzoek van de Raad heeft de grootmoeder haar verzoek aangevuld. Zij verzoekt de rechtbank om een informatieregeling vast te stellen inhoudende dat de moeder haar eenmaal per drie maanden op de hoogte stelt van de schoolresultaten, de gezondheid en de ontwikkeling van de kinderen en recente foto’s verstrekt. De grootmoeder heeft voorts verzocht te bepalen dat de moeder een dwangsom van € 250 verbeurt voor iedere keer dat zij in gebreke blijft om mee te werken aan de informatieregeling. De grootmoeder acht dit wenselijk, omdat zij vreest dat de moeder zich niet zal houden aan een opgelegde informatieregeling.
2.4.
De moeder gaat akkoord met het advies van de Raad om geen omgangsregeling vast te leggen. Zij is het niet eens met het advies van de Raad om een informatieregeling op te leggen. Deze regeling is niet in het belang van de kinderen, omdat er geen hernieuwd contact tussen de (familie van) de vader en de kinderen zal komen, aangezien de veiligheid van de kinderen niet gewaarborgd is. Volgens de moeder moet voorkomen worden dat de familie steeds meer over haar en de kinderen te weten kan komen, omdat dat tegen haar kan worden gebruikt. De moeder heeft er bezwaar tegen dat zij informatie (over de kinderen) moet verstrekken, terwijl zij van de vader en zijn familie nooit iets hoort.
2.5.
Uit de verklaringen van betrokkenen ter zitting, in samenhang met de stukken en het rapport van de Raad, maakt de rechtbank de volgende reconstructie.
De moeder en de vader hebben in 2005 een relatie gekregen en zijn gaan samenwonen. Formeel, op papier, hebben zij echter nooit samengewoond. Moeder is in 2005 gaan wonen bij de vader en zijn ouders. Eind 2011 / begin 2012 – toen moeder zwanger was van [minderjarige 1] - hebben vader en moeder zelfstandige woonruimte gekregen, in dezelfde straat als de ouders van vader. Vader en moeder hebben het laatste half jaar van hun relatie met de kinderen in Spanje doorgebracht. Zij hebben niet in Spanje ingeschreven gestaan. Zij hadden hun woning in Nederland, in [plaats] , aangehouden. Moeder is met de kinderen in januari 2015 naar deze woning teruggekeerd.
De moeder van vader heeft een belangrijke rol gespeeld in het leven van de kinderen. Nadat vader en moeder hadden besloten hun relatie te beëindigen, zijn de kinderen nog regelmatig met grootmoeder meegegaan naar Spanje. Na de verbreking van de relatie met de vader nam moeder regelmatig contact op met grootmoeder om te vragen of de kinderen bij haar konden slapen, naast de omgangsafspraken tussen de vader en de kinderen. Grootmoeder, althans de familie van vader, steunde moeder in die tijd financieel en betaalde ook de huur van de woning van de moeder. Volgens de grootmoeder wilden zij en haar man de moeder een jaar de kans geven om haar leven weer op de rit te krijgen. Zij heeft de moeder dan ook na verloop van tijd kenbaar gemaakt dat zij ging stoppen met de betaling van de bijdrage voor de woning van de moeder.
De moeder heeft een nieuwe partner gevonden. Met deze partner en de kinderen bracht moeder nog kerst en oud en nieuw (2017?) bij oma door.
In februari 2018 is het laatste contact geweest tussen de kinderen en de grootmoeder. De kinderen zijn toen met haar naar Spanje geweest. Een in mei 2018 geplande vakantie met de kinderen is door de moeder afgezegd.
2.6.
Ter zitting heeft de advocaat van moeder gezegd dat moeder de mededeling van de grootmoeder dat zij ging stoppen met betaling van de bijdrage aan de woning van de moeder heeft ervaren als een oneigenlijk middel, om de moeder ertoe te bewegen aan omgang tussen de grootmoeder en de kinderen mee te werken. Volgens de moeder was het voor de kinderen ook niet meer veilig om met (de familie van) hun vader contact te hebben. De moeder wijst op de passages in het rapport van de Raad waaruit blijkt dat ontvoering van de kinderen niet valt uit te sluiten, dat er veel politiemutaties rond het huis van oma zijn geweest en dat er tal van (verdenkingen van) strafbare feiten zijn. De moeder stelt dat de vader en zijn familie in het criminele circuit verkeren. Zij vreest dat de kinderen hierbij betrokken zullen worden. De moeder voert aan dat zij nog steeds niet inhoudelijk is geïnformeerd over de arrestatie, veroordeling en detentie van de vader in Spanje.
2.7.
De vertegenwoordiger van de Raad heeft gezegd dat de zorgen over de ontwikkeling van de kinderen die in het onderzoek naar voren zijn gekomen, door de verklaringen ter zitting niet zijn afgenomen. Dat er geen contact is met de familie van hun vader, ontneemt de kinderen veel. Op dit moment ziet de Raad geen mogelijkheid voor omgang tussen de kinderen en grootmoeder. De door de moeder geschetste risico’s hierbij worden overigens niet in die mate door de Raad (h)erkend. Voor de kinderen is het erg belastend hoe de vader wordt neergezet / gedemoniseerd. De vertegenwoordiger van de Raad snapt dat moeder bang is, maar wijst erop dat naar de toekomst moet worden gekeken. Moeder belast de kinderen met haar angsten. De Raad acht van groot belang dat de moeder hulpverlening zoekt om van haar angsten bevrijd te worden. Uiteindelijk worden de kinderen in hun ontwikkeling bedreigd als de moeder alle vormen van contact met de (familie van de) vader afwijst.
2.8.
De rechtbank overweegt dat niet in geschil is dat er tot februari 2018 een intensief contact tussen de grootmoeder en de kinderen is geweest en dat hun band hecht en positief was.
2.9.
Kern van het verweer van de moeder tegen omgang tussen de kinderen en de grootmoeder is dat de familie van de vader betrokken is bij de internationale drugshandel. Volgens de moeder blijkt dit uit het rapport van de Raad en berichten in de media. De advocaat van de moeder heeft betoogd dat het een grote angst van de moeder is dat de kinderen bedreigd of ontvoerd gaan worden als er enige vorm van contact met de familie is (geweest). Zij heeft gewezen op recente liquidaties in de regio Amsterdam.
2.10.
De Raad voor de Kinderbescherming heeft tijdens het onderzoek de zorgen en beschuldigingen van de moeder over de familie van vader zoveel mogelijk op feiten willen toetsen door bewijsstukken aan moeder te vragen en contact op te nemen met de wijkagent. De Raad heeft geconcludeerd dat de angsten van de moeder onvoldoende door concrete feiten worden onderbouwd.
2.11.
De rechtbank deelt het standpunt van de Raad dat de angsten van moeder niet door objectieve feiten en / of omstandigheden wordt ondersteund.
De angst van de moeder voor kinderontvoering heeft zij niet aannemelijk gemaakt. Ook overigens heeft de moeder haar angsten niet onderbouwd. Zij heeft er geen verklaring voor hoe het mogelijk is geweest dat het contact tussen haar en haar kinderen en de grootmoeder altijd heel goed is geweest maar dat daar plotseling een einde aan is gekomen toen de moeder is gaan samenwonen met haar nieuwe partner en de familie van de vader niet langer de woonkosten van de moeder wilde voldoen. Ook haar stellingen dat zij door de familie van de vader zou zijn bedreigd en geïntimideerd heeft zij niet aannemelijk kunnen maken.
2.12.
Door de grootmoeder is erkend dat de vader in Spanje is veroordeeld voor handel in (soft)drugs. Wat hiervan zij, dit betekent nog niet dat het contact met grootmoeder niet hersteld kan worden. De houding die de moeder inneemt gaat volledig voorbij aan het belang van haar kinderen om het contact met hun oma te herstellen met wie zij tot het voorjaar 2018 een hechte band hadden. Dat de familie van de vader door de moeder wordt afgeschilderd als een familie van boeven is schadelijk voor het zelfbeeld van de kinderen, waardoor zij in hun ontwikkeling worden bedreigd. Enig begrip en inzicht van de zijde van de moeder voor dit aspect ontbreekt en dat is haar te verwijten.
2.13.
De rechtbank is van oordeel dat het in het belang van de kinderen is dat het contact met hun grootmoeder weer wordt hersteld. Gelet op de rol die grootmoeder tot vorig jaar in het leven van de kinderen heeft gespeeld, acht de rechtbank het in het belang van de kinderen een omgangsregeling vast te stellen. De rechtbank zal het advies van de Raad dan ook niet volgen.
Het verzoek van de grootmoeder om een informatieregeling vast te stellen zal worden afgewezen, omdat dit in combinatie met de omgangsregeling, voor de moeder te belastend wordt geacht.
2.14.
De opstelling van de moeder die er op neer komt, dat zij zich zal verzetten tegen uitvoering van de regeling als na te melden, rechtvaardigt het opleggen van een dwangsom als door de grootmoeder is verzocht. Dit verzoek komt daarom voor toewijzing in aanmerking op de wijze als hieronder aangegeven.

3.Beslissing

De rechtbank:
3.1.
Stelt de volgende regeling vast inzake de uitoefening van het omgangsrecht:
de grootmoeder en de minderjarigen [minderjarigen] :
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] ;
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] ,
zijn gerechtigd omgang met elkaar te hebben iedere laatste zondagmiddag van de maand van 12.00 tot 17.00, ingaande 26 januari 2020;
3.2
bepaalt dat de moeder iedere keer dat zij in gebreke blijft deze regeling na te komen een onmiddellijk opeisbare dwangsom verbeurt ten bedrage van € 250, met een maximum van
€ 5.000;
3.3
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
3.4
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. Stefels, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J. Kroon, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 december 2019.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.