6.3Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot moord. Verdachte en haar man zijn verwikkeld in een langslepend conflict met [slachtoffer] . Dit conflict heeft eerder al geleid tot een aantal geweldsincidenten tussen verdachte en [slachtoffer] , waarvoor verdachte eerder is veroordeeld. Ná het overlijden van haar moeder en sinds een voor verdachte teleurstellend gesprek bij de gemeente op 23 mei 2019, heeft verdachte bij het naar buiten gaan een broodmes bij zich met de bedoeling om, als zij buiten [slachtoffer] tegenkomt, aan het langslepend conflict met haar een gewelddadig einde te maken.
Op 29 mei 2019 is verdachte, samen met haar man, in het winkelcentrum in Anna Paulowna. Op een gegeven moment ziet verdachte de auto van [slachtoffer] staan. Ze pakt op dat moment het broodmes uit haar fietstas en stopt dit mes onder in haar broeksband. Als verdachte later aan de overkant van de straat [slachtoffer] bij haar auto ziet staan, loopt zij – midden in een gesprek dat haar man en zij met een bekende hadden – de straat over, richting [slachtoffer] .
Na een korte woordenwisseling roept verdachte “En nou ga je dood”, pakt zij het mes en steekt [slachtoffer] meermalen in haar lichaam en gezicht, al schreeuwend: “Je moet dood, je moet dood”. Door het steken is [slachtoffer] gewond geraakt aan een hand en aan haar slaap. Door snel ingrijpen van omstanders is erger voorkomen.
Het moet voor [slachtoffer] een zeer schokkende en angstige gebeurtenis zijn geweest om op klaarlichte dag in de omgeving waar ze haar dagelijkse boodschappen doet, met een mes, uit het niets, te worden aangevallen. Delicten als de onderhavige – juridisch gaat het om een poging tot moord – dragen een voor de rechtsorde schokkend karakter en brengen angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg, in het bijzonder bij het slachtoffer.
De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat zij na haar daad geen enkel berouw heeft getoond en nog steeds van mening is dat haar handelen gerechtvaardigd was, dat ze “niet anders kon”. Dat is niet juist.
Verder rekent de rechtbank verdachte ernstig aan dat het steekincident heeft plaatsgevonden op de openbare weg bij een winkelcentrum waar op dat moment publiek aanwezig was, waaronder kleine kinderen.
Gelet reeds op de aard en ernst van het bewezenverklaarde komt slechts een gevangenisstraf van aanzienlijke duur als passende straf in aanmerking.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 1 augustus 2019, waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder ter zake van geweldsdelicten onherroepelijk is veroordeeld. Uit het dossier volgt dat deze eerdere veroordelingen alle zagen op feiten gepleegd jegens [slachtoffer] . De rechtbank weegt deze omstandigheid sterk ten nadele van verdachte mee bij de straftoemeting.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 25 november 2019 van [naam] als reclasseringswerkster verbonden aan Reclassering Nederland. Dit rapport houdt als conclusie onder meer in, zakelijk weergegeven:
Er is sprake van een langslepend conflict tussen de verdachte enerzijds en het slachtoffer en de gemeente anderzijds. Er vonden eerder al geweldsincidenten plaats waarvoor zij veroordeeld werd. Betrokkene stelt in onderhavige zaak met voorbedachten rade te hebben gehandeld en geen spijt te hebben van haar handelen. Ook ten aanzien van haar delictsverleden toont zij weinig spijt. Haar houding ten aanzien van het conflict en de geconstateerde tekortkomingen op het gebied van denkpatronen en gedrag zijn zorgelijk. De kans op een nieuw gewelddadig delict wordt als hoog ingeschat.
Zowel betrokkene als haar echtgenoot worden volledig in beslag genomen door het conflict waarin zij verzeild zijn geraakt. Zij hebben een externaliserende houding en zijn niet in staat om hun eigen aandeel in het geheel te zien. Betrokkene zegt zich voornamelijk slachtoffer te voelen en veel onmacht en boosheid te ervaren. Zij weet niet op adequate wijze uiting te geven aan deze gevoelens en is star en rigide in haar denkpatronen.
Hoewel er door de pro Justitia rapporteurs geen psychopathologie werd geconstateerd bij betrokkene zien wij diverse tekortkomingen op het gebied van gedrag en vaardigheden en achten wij een behandeling geïndiceerd. Motivatie tot gedragsverandering is echter miniem en de in het verleden getrachte bemiddelingspogingen en begeleidingstrajecten mislukten.
(…)
In het kader van risicobeheersing wordt een contactverbod met het slachtoffer en een locatieverbod geadviseerd.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte is tevens Pro Justitia gerapporteerd door
[naam] , psychiater en [naam] , klinisch psycholoog.
Volgens beide deskundigen is bij verdachte geen sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en/of een ziekelijke stoornis en kan het tenlastegelegde, bij bewezenverklaring, verdachte volledig worden toegerekend.
De rechtbank constateert uit al deze rapporten, alsmede uit het verhandelde tijdens het onderzoek ter terechtzitting, dat verdachte en haar man nog altijd in beslag genomen zijn door het langlopende conflict met [slachtoffer] (en de gemeente). De rechtbank onderschrijft dan ook de door de reclassering ingeschatte grote kans op herhaling. De rechtbank acht dit zorgwekkend.
Alles afwegende, is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur moet worden opgelegd. In met name de relatief beperkte aard van het lichamelijke letsel en de persoon van verdachte, ziet de rechtbank aanleiding om een enigszins lagere gevangenisstraf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
Gelet op de duur van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zal verdachte in aanmerking kunnen komen voor een voorwaardelijke invrijheidsstelling (VI). Gelet hierop en gezien de opmerkingen van de reclassering over de minieme motivatie van verdachte tot gedragsverandering en de eerder mislukte trajecten, zal de rechtbank niet ook een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. In het kader van de VI kunnen te zijner tijd voorwaarden aan verdachte worden opgelegd, zoals ook geadviseerd door de reclassering.
Daarnaast zal de rechtbank, ter beveiliging van [slachtoffer] en ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten, de vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr aan verdachte opleggen, inhoudende een contactverbod met [slachtoffer] en een locatieverbod, zoals hierna in de beslissing nader is beschreven. Het locatieverbod zal aldus worden geformuleerd dat het voor verdachte mogelijk blijft in Breezand te verblijven.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen en zich belastend zal gedragen naar [slachtoffer] , zoals door de reclassering wordt onderschreven, zal de rechtbank, op grond van artikel 38v, vierde lid, Sr, bevelen dat de op te leggen maatregel dadelijk uitvoerbaar is.