ECLI:NL:RBNHO:2019:10101

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 december 2019
Publicatiedatum
9 december 2019
Zaaknummer
15.131142.19
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot moord na langslepend conflict tussen voormalige buren

Op 10 december 2019 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot moord. De zaak vond zijn oorsprong in een langdurig conflict tussen de verdachte en het slachtoffer, dat op 29 mei 2019 escaleerde in Anna Paulowna. De verdachte, die al eerder betrokken was bij geweldsincidenten met het slachtoffer, stak deze met een broodmes meerdere keren in haar lichaam en gezicht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade handelde, en dat er voldoende bewijs was voor de poging tot moord. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het medeplegen van de poging tot moord, omdat er onvoldoende bewijs was voor een nauwe samenwerking met haar man. De officier van justitie had een gevangenisstraf van vier jaar geëist, maar de rechtbank legde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaar op, met daarnaast vrijheidsbeperkende maatregelen, waaronder een contactverbod en een locatieverbod voor de duur van vijf jaar. De rechtbank benadrukte de ernst van het delict en de impact op het slachtoffer, en nam in haar overwegingen ook de eerdere veroordelingen van de verdachte mee. De uitspraak werd gedaan na een openbare terechtzitting op 10 december 2019, waarbij de rechtbank de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf afwees.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15.131142.19 en 23.001284.18 (tul) (P)
Uitspraakdatum: 10 december 2019
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 26 november 2019 in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats]
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [woonplaats]
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Utrecht, locatie Nieuwersluis.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. N. Swart en van hetgeen verdachte en haar raadsman, mr. G. Lieffijn, advocaat te Den Helder, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
zij op of omstreeks 29 mei 2019 te Anna Paulowna, gemeente Hollands Kroon, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of haar mededader voorgenomen misdrijf opzettelijk en met voorbedachten rade L. [slachtoffer] van het leven te beroven, althans opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg meermalen die [slachtoffer] met een (brood)mes in haar lichaam en gezicht heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
verdachte op of omstreeks 29 mei 2019 te Anna Paulowna, gemeente Hollands Kroon, met een ander, op een voor het publiek toegankelijke plaats, te weten de Molenvaart, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk met verenigde krachten geweld heeft gepleegd tegen L. [slachtoffer] , welk geweld bestond uit het opzettelijk (meermalen) steken met een (brood)mes in het lichaam en/of gezicht van die [slachtoffer] en het meermalen trappen tegen het lichaam van die [slachtoffer] , ten gevolge van welk geweld die [slachtoffer] lichamelijk letsel heeft bekomen.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit, te weten de poging tot moord, met dien verstande dat verdachte moet worden vrijgesproken van het medeplegen, nu daarvoor onvoldoende bewijs beschikbaar is.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak van het primair ten laste gelegde medeplegen van een poging moord/doodslag bepleit. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat het door verdachte gebruikte broodmes een niet-geëigend middel is om iemand te doden. Verder heeft de raadsman aangevoerd dat niet gesproken kan worden van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en haar man, [medeverdachte] . Haar man is ook pas in actie gekomen nadat een derde het mes al van verdachte had afgepakt.
Met betrekking tot de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling met voorbedachte raad, heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde poging tot moord op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsmotivering
Opzet
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte op 29 mei 2019 de auto van aangeefster [slachtoffer] – met wie zij al jaren een langlopend conflict heeft – bij het winkelcentrum te Anna Paulowna ziet staan en vervolgens een broodmes uit haar fietstas pakt en dit mes in haar broeksband stopt. Als zij later ook [slachtoffer] ziet, loopt zij op aangeefster af. Na een korte woordenwisseling, zegt verdachte “En nou ga je dood” en steekt verdachte met het broodmes meerdere keren in op aangeefster [slachtoffer] . Het broodmes bevat een lemmet van 17,5 centimeter. Verdachte roept daarbij “Jij moet dood”. Volgens getuigen steekt verdachte meerdere keren en richt zij zich daarbij op het hoofd en de hals van aangeefster [slachtoffer] .
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte willens en wetens heeft gehandeld en haar (vol) opzet gericht was op de dood van aangeefster [slachtoffer] . Dat verdachte achteraf een andere invulling geeft aan haar gedane uitingen en gedragingen, doet daar ten tijde van haar handelen niet aan af.
Voorbedachte raad
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachte raad' moet komen vast te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat zij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat zij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. De vaststelling dat verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit, laat onverlet dat sprake kan zijn van contra-indicaties voor het aannemen van voorbedachte raad. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift hebben plaatsgevonden.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij sinds 23 mei 2019 het broodmes bij zich had als zij naar buiten ging, met de gedachte “als ik haar ( [slachtoffer] ) tegen kom, dan is ze van mij”. Het was volgens verdachte de bedoeling om een daad van vergelding te doen – “iets met geweld”. Verdachte heeft daarbij bovendien aangegeven te hebben gewacht met het voorgaande tot haar moeder was overleden, om haar “de ellende te besparen”.
Gelet op het voorgaande – alsmede in aanmerking genomen het hiervoor beschreven handelen van verdachte op 29 mei 2019 (het, bij het zien van de auto van [slachtoffer] , bij zich steken van het mes, het, bij het zien van [slachtoffer] , op [slachtoffer] aflopen en het zeggen van “En nou ga je dood”) – is de rechtbank van oordeel dat verdachte tijd en gelegenheid heeft gehad om zich te beraden op de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Dat verdachte gehandeld zou hebben in een toestand van plotseling hevige drift, is niet aannemelijk geworden. Integendeel, verdachte heeft zelf verklaard kalm te hebben gehandeld, hetgeen bovendien bevestigd wordt door een getuige. Ook van andere contra-indicaties voor het aannemen van voorbedachte raad is de rechtbank niet gebleken.
Vrijspraak medeplegen
Evenals de officier van justitie en de verdediging, acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte de poging tot moord op [slachtoffer] samen met haar man, [medeverdachte] , heeft gepleegd.
Bewijs van een zodanig nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en haar medeverdachte dat, in juridische zin, van medeplegen kan worden gesproken, ontbreekt, zodat verdachte van dit deel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
zij op 29 mei 2019 te Anna Paulowna, gemeente Hollands Kroon, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg meermalen die [slachtoffer] met een broodmes in haar lichaam en gezicht heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot moord.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het
bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van de periode dat verdachte in voorarrest heeft verbleven. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd de maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr) aan verdachte op te leggen, inhoudende een locatie- en contactverbod voor de duur van 5 jaar en daarbij te bepalen dat deze dadelijk uitvoerbaar is. De officier van justitie heeft gevorderd te bevelen dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan maximaal een week vervangende hechtenis kan worden toegepast.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft de rechtbank verzocht rekening te houden met de bijzondere achtergrond van het langlopende conflict tussen verdachte en aangeefster. Verdachte heeft geen agressieve aard maar is getekend door dit conflict. De raadsman heeft, mede gelet hierop, verzocht aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarde begeleiding door de reclassering. Ten aanzien van het gevorderde locatieverbod, heeft de raadsman verzocht het door de reclassering aangegeven gebied kleiner te maken, nu ook de woonplaats van verdachte, Breezand, onder dit gebied valt.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot moord. Verdachte en haar man zijn verwikkeld in een langslepend conflict met [slachtoffer] . Dit conflict heeft eerder al geleid tot een aantal geweldsincidenten tussen verdachte en [slachtoffer] , waarvoor verdachte eerder is veroordeeld. Ná het overlijden van haar moeder en sinds een voor verdachte teleurstellend gesprek bij de gemeente op 23 mei 2019, heeft verdachte bij het naar buiten gaan een broodmes bij zich met de bedoeling om, als zij buiten [slachtoffer] tegenkomt, aan het langslepend conflict met haar een gewelddadig einde te maken.
Op 29 mei 2019 is verdachte, samen met haar man, in het winkelcentrum in Anna Paulowna. Op een gegeven moment ziet verdachte de auto van [slachtoffer] staan. Ze pakt op dat moment het broodmes uit haar fietstas en stopt dit mes onder in haar broeksband. Als verdachte later aan de overkant van de straat [slachtoffer] bij haar auto ziet staan, loopt zij – midden in een gesprek dat haar man en zij met een bekende hadden – de straat over, richting [slachtoffer] .
Na een korte woordenwisseling roept verdachte “En nou ga je dood”, pakt zij het mes en steekt [slachtoffer] meermalen in haar lichaam en gezicht, al schreeuwend: “Je moet dood, je moet dood”. Door het steken is [slachtoffer] gewond geraakt aan een hand en aan haar slaap. Door snel ingrijpen van omstanders is erger voorkomen.
Het moet voor [slachtoffer] een zeer schokkende en angstige gebeurtenis zijn geweest om op klaarlichte dag in de omgeving waar ze haar dagelijkse boodschappen doet, met een mes, uit het niets, te worden aangevallen. Delicten als de onderhavige – juridisch gaat het om een poging tot moord – dragen een voor de rechtsorde schokkend karakter en brengen angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg, in het bijzonder bij het slachtoffer.
De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat zij na haar daad geen enkel berouw heeft getoond en nog steeds van mening is dat haar handelen gerechtvaardigd was, dat ze “niet anders kon”. Dat is niet juist.
Verder rekent de rechtbank verdachte ernstig aan dat het steekincident heeft plaatsgevonden op de openbare weg bij een winkelcentrum waar op dat moment publiek aanwezig was, waaronder kleine kinderen.
Gelet reeds op de aard en ernst van het bewezenverklaarde komt slechts een gevangenisstraf van aanzienlijke duur als passende straf in aanmerking.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 1 augustus 2019, waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder ter zake van geweldsdelicten onherroepelijk is veroordeeld. Uit het dossier volgt dat deze eerdere veroordelingen alle zagen op feiten gepleegd jegens [slachtoffer] . De rechtbank weegt deze omstandigheid sterk ten nadele van verdachte mee bij de straftoemeting.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 25 november 2019 van [naam] als reclasseringswerkster verbonden aan Reclassering Nederland. Dit rapport houdt als conclusie onder meer in, zakelijk weergegeven:
Er is sprake van een langslepend conflict tussen de verdachte enerzijds en het slachtoffer en de gemeente anderzijds. Er vonden eerder al geweldsincidenten plaats waarvoor zij veroordeeld werd. Betrokkene stelt in onderhavige zaak met voorbedachten rade te hebben gehandeld en geen spijt te hebben van haar handelen. Ook ten aanzien van haar delictsverleden toont zij weinig spijt. Haar houding ten aanzien van het conflict en de geconstateerde tekortkomingen op het gebied van denkpatronen en gedrag zijn zorgelijk. De kans op een nieuw gewelddadig delict wordt als hoog ingeschat.
Zowel betrokkene als haar echtgenoot worden volledig in beslag genomen door het conflict waarin zij verzeild zijn geraakt. Zij hebben een externaliserende houding en zijn niet in staat om hun eigen aandeel in het geheel te zien. Betrokkene zegt zich voornamelijk slachtoffer te voelen en veel onmacht en boosheid te ervaren. Zij weet niet op adequate wijze uiting te geven aan deze gevoelens en is star en rigide in haar denkpatronen.
Hoewel er door de pro Justitia rapporteurs geen psychopathologie werd geconstateerd bij betrokkene zien wij diverse tekortkomingen op het gebied van gedrag en vaardigheden en achten wij een behandeling geïndiceerd. Motivatie tot gedragsverandering is echter miniem en de in het verleden getrachte bemiddelingspogingen en begeleidingstrajecten mislukten.
(…)
In het kader van risicobeheersing wordt een contactverbod met het slachtoffer en een locatieverbod geadviseerd.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte is tevens Pro Justitia gerapporteerd door
[naam] , psychiater en [naam] , klinisch psycholoog.
Volgens beide deskundigen is bij verdachte geen sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en/of een ziekelijke stoornis en kan het tenlastegelegde, bij bewezenverklaring, verdachte volledig worden toegerekend.
De rechtbank constateert uit al deze rapporten, alsmede uit het verhandelde tijdens het onderzoek ter terechtzitting, dat verdachte en haar man nog altijd in beslag genomen zijn door het langlopende conflict met [slachtoffer] (en de gemeente). De rechtbank onderschrijft dan ook de door de reclassering ingeschatte grote kans op herhaling. De rechtbank acht dit zorgwekkend.
Alles afwegende, is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur moet worden opgelegd. In met name de relatief beperkte aard van het lichamelijke letsel en de persoon van verdachte, ziet de rechtbank aanleiding om een enigszins lagere gevangenisstraf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
Gelet op de duur van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zal verdachte in aanmerking kunnen komen voor een voorwaardelijke invrijheidsstelling (VI). Gelet hierop en gezien de opmerkingen van de reclassering over de minieme motivatie van verdachte tot gedragsverandering en de eerder mislukte trajecten, zal de rechtbank niet ook een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. In het kader van de VI kunnen te zijner tijd voorwaarden aan verdachte worden opgelegd, zoals ook geadviseerd door de reclassering.
Daarnaast zal de rechtbank, ter beveiliging van [slachtoffer] en ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten, de vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr aan verdachte opleggen, inhoudende een contactverbod met [slachtoffer] en een locatieverbod, zoals hierna in de beslissing nader is beschreven. Het locatieverbod zal aldus worden geformuleerd dat het voor verdachte mogelijk blijft in Breezand te verblijven.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen en zich belastend zal gedragen naar [slachtoffer] , zoals door de reclassering wordt onderschreven, zal de rechtbank, op grond van artikel 38v, vierde lid, Sr, bevelen dat de op te leggen maatregel dadelijk uitvoerbaar is.

7.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij arrest van 6 maart 2019 in de zaak met parketnummer 23.001284.18 heeft het gerechtshof Amsterdam verdachte ter zake van mishandeling, bedreiging en vernielingen veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 50 uren, bij niet of niet naar behoren verrichten van die taakstraf te vervangen door 25 dagen hechtenis. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De bij genoemd arrest vastgestelde proeftijd is ingegaan op 21 maart 2019 en was ten tijde van het indienen van de schriftelijke vordering tot tenuitvoerlegging van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de rechtbank, in plaats van het geven van een last tot tenuitvoerlegging, de bij deze voorwaardelijke straf opgelegde proeftijd zal verlengen met één jaar.
De raadsman van verdachte heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden afgewezen. De proeftijd is pas zeer recent gaan lopen. Gedurende de tijd dat verdachte rechtens haar vrijheid is ontnomen, loopt de proeftijd niet. Dit betekent dat de proeftijd nog geruime tijd na de detentie van verdachte zal doorlopen. Het verlengen van de proeftijd acht de rechtbank daarom niet opportuun. Ook een last tot tenuitvoerlegging acht de rechtbank, gelet op de in deze zaak op te leggen straf, niet opportuun.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 38v, 38w, 45 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
3 (drie) JAREN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Maatregel Gebiedsverbod
Legt op de maatregel dat de veroordeelde voor de duur van 5 (vijf) jaren zich niet zal ophouden in een straal van twee kilometer rond het woonadres van het slachtoffer: [adres]
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt ten hoogste 1 (één) week voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met dien verstande dat de totale duur van de - ingevolge deze en na te noemen maatregel tezamen - ten uitvoer te leggen vervangende hechtenis ten hoogste zes maanden bedraagt.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de opgelegde maatregel
dadelijk uitvoerbaaris.
Maatregel Contactverbod
Legt op de maatregel dat de veroordeelde voor de duur van 5 (vijf) jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2]
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt ten hoogste 1 (één) week voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met dien verstande dat de totale duur van de – ingevolgde deze en bovenstaande maatregel tezamen - ten uitvoer te leggen vervangende hechtenis ten hoogste zes maanden bedraagt.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de opgelegde maatregel
dadelijk uitvoerbaaris.
Wijst af de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de bij arrest van het gerechtshof Amsterdam in de zaak met parketnummer 23.001284.18 opgelegde voorwaardelijke straf, althans tot verlenging van de daarbij vastgestelde proeftijd.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.H.B. Littooy, voorzitter,
mrs. S. Jongeling en E.M. van Poecke, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier D.H. Geuze,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 december 2019.
Bijlage
De bewijsmiddelen
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
Verklaring van verdachte ter terechtzitting
De verklaring die verdachte ter terechtzitting van 26 november 2019 heeft afgelegd, houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in.
Ik heb al jaren een langlopend conflict met [slachtoffer] .
Sinds 23 mei 2019 had ik het broodmes bij mij als ik naar buiten ging. Als ik [slachtoffer] zou tegenkomen, dan zou ze van mij zijn. Het was mijn bedoeling om een daad van vergelding te doen, iets met geweld.
Op 29 mei 2019 was ik samen met mijn man in/bij het winkelcentrum in Anna Paulowna. Op een gegeven moment zag ik de auto van [slachtoffer] staan. Ik heb toen het broodmes uit mijn fietstas gepakt – zoals uitgelegd, had ik het broodmes toen bij mij – en dit mes in mijn broeksband gestopt. Later zag ik [slachtoffer] aan de overkant van de straat bij haar auto staan. Ik ben toen richting [slachtoffer] gelopen. Ik heb dingen tegen haar geroepen. Ik heb het broodmes gepakt. Ik heb bewegingen met dat mes gemaakt richting het lichaam van [slachtoffer] . Die bewegingen waren op borst-/hoofdhoogte. Ik was op dat moment volledig bij mijn positieven. Ik was echt kalm.
Ik heb gewacht met dit tot mijn moeder was overleden. Ik wilde haar de ellende besparen.
Een proces-verbaal van aangifte. Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 29 mei 2019 door aangeefster [slachtoffer] ten overstaan van verbalisant [naam] afgelegde verklaring (pagina’s 30 tot en met 32):
Ik ben op 29 mei 2019 omstreeks 16.00 uur vanuit huis vertrokken om boodschappen te doen. Ik ben naar het winkelcentrum van Anna Paulowna gereden.Terwijl ik daar stond en een deel van mijn boodschappen in de bus had gelegd hoorde ik een vrouwenstem achter mij roepen. Ik herkende de stem meteen. Die was van [verdachte] met wie ik een langslepend conflict heb. Ik hoorde haar schreeuwen: "waarom maak je mijn spullen stuk?" Ik reageerde en zei dat ik helemaal niks heb stukgemaakt. Vervolgens hoorde ik haar schreeuwen: "En nou ga je dood". Toen ze dat zei stond ze vlak voor mij, bijna tegen mij aan. Plotseling zag ik dat ze een mes in haar rechterhand vast had. Ze hield het mes in een gebalde vuist ter hoogte van haar hoofd. Ik zag dat ze het mes in mijn richting bewoog.
In een reflex heb ik met mijn linkerhand geprobeerd het mes te pakken. Ik heb hierdoor een diepe snijwond tussen mijn duim en wijsvinger opgelopen. Ik zag dat ze op mij af kwam. Ik ben op meerdere plekken met het mes geraakt. Ik heb nog gehoord dat [verdachte] schreeuwde:
"Je moet dood, je moet dood." Ik ben in het ziekenhuis geweest waar ik behandeld ben aan mijn verwondingen. Ik heb dus een diepe snee in mijn linkerhand, tussen duim- en wijsvinger. Ik heb een snijwond op mijn rechterslaap. Deze is gehecht. Ik heb wat schaafwonden of kleine wondjes.
Een proces-verbaal van verhoor. Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 29 mei 2019 door getuige [naam] ten overstaan van verbalisant [naam] afgelegde verklaring (pagina’s 113 en 114):
Op 29 mei 2019 omstreeks 16.00 uur bevond ik mij, samen met mijn vrouw en kinderen, op de Molengang te Anna Paulowna. Ik hoorde achter mij gegil. Toen ik mij omdraaide zag ik dat twee vrouwen elkaar vast hielden en ruzie met elkaar hadden. Ik zag dat een vrouw een broodmes in haar rechterhand vasthield en dat zij met dit mes instak op de andere vrouw. Ik zag dat de vrouw met het mes tenminste 6 keer stak dan wel stekende bewegingen maakte op het lichaam van die andere vrouw. Ik zag dat het broodmes een zwart handvat had en een totale lengte had van ongeveer 35 á 40 cm. Ik ben direct naar de vrouw welke het mes vast had gegaan en heb haar rechterhand vastgepakt om het mes uit haar hand te krijgen. Op het moment dat ik het mes uit haar hand wilde pakken, voelde ik dat ik erg veel kracht moest zetten, ik moest het mes echt lospellen uit haar hand.Ik hoorde dat de vrouw met het mes onder andere zei: “Ze moet dood", "zij verdiende het". Wat mij echt opviel en waar ik me over verbaasde is hoe ijzig kalm die vrouw met het
mes was nadat ze bij het slachtoffer was weggehaald.
Een proces-verbaal van verhoor. Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 29 mei 2019 door getuige [naam] ten overstaan van verbalisant [naam] afgelegde verklaring (pagina’s 117 en 118):
Op 29 mei 2019 zag ik twee vrouwen en een man op leeftijd bij elkaar staan. Ik zag meteen dat het een vechtpartij was. Ik zag dat de vrouwelijke belager begon op het slachtoffer in te steken. Ik denk dat er 10 a 12 keer op het slachtoffer is ingestoken. De vrouwelijke belager had het mes in haar rechterhand. Het was een broodmes, met een circa 20 centimeter lang lemmet en een circa 10 centimeter lang handvat.
Een proces-verbaal van verhoor. Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 31 mei 2019 door getuige [naam] ten overstaan van verbalisant [naam] afgelegde verklaring (pagina’s 129 en 130):
Ik zag dat de vrouw met het mes die andere vrouw van rechtsachter begon te steken. Ik zag dat de eerste steekbewegingen op het hoofd en de hals van die andere vrouw waren. Ik zag die vrouw ten minste 6 keer insteken op die andere vrouw.Ik hoorde de dader (de rechtbank begrijpt: de vrouw met het mes) nog roepen: "jij/je moet dood, jij/je moet dood", of zoiets. Dit was toen ze de laatste paar steken aan het slachtoffer gaf.
Een proces-verbaal van bevindingen. Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen van verbalisant [naam] (los aanvullend proces-verbaal):
Ik heb het mes onderzocht.
Lengte:
Het mes heeft een totale lengte van 30.5 centimeter waarvan het lemmet 17.5 centimeter bedraagt.
Breedte:
De breedte/hoogte van het lemmet bedraagt 2.4 centimeter.
Dikte:
De dikte van het lemmet is aan de bovenzijde 1.5 millimeter en aan de onderzijde minder dan 1 millimeter [kartelrand]. Het lemmet loopt schuin af naar beneden.
Kromming lemmet:
Het lemmet loopt tevens aan de voorzijde schuin af, in een soort kromming, waardoor er sprake is van een botte, niet scherp deel. Echter, aan de onderzijde van het lemmet is een scherpe kartelrand aanwezig met aan de voorzijde een scherpe punt.
Een schriftelijk bescheid (pagina 45), inhoudende een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5°, van het Wetboek van Strafvordering. Dit geschrift houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Betreft [slachtoffer] .
Bovengenoemde patiënt bezocht op 29 mei 2019 de afdeling Spoedeisende hulp.
56 jarige patiënt, aangevallen met een mes, oppervlakkige laceratie rechts naast de wenkbrauw.
Lichamelijk onderzoek:
E: Re naast de slaap laceratie a 1cm, iets wijkend, 2mm diep
TWK hoog en LWK volledig drukpijnlijk
Li hand opgedroogd bloed. Kleine laceratie a 0.5 cm li hand, heel oppervlakkig niet wijkend.