ECLI:NL:RBNHO:2018:9859

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 oktober 2018
Publicatiedatum
12 november 2018
Zaaknummer
15.089558.18
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Invoer van cocaïne en beroep op psychische overmacht

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 30 oktober 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan de invoer van 3.474,2 gram cocaïne. De verdachte, geboren in 1973, werd beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van deze hoeveelheid cocaïne op 6 mei 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer. Tijdens de rechtszitting op 16 oktober 2018 heeft de officier van justitie, mr. A.N. Verlinden, gevorderd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, met uitzondering van het medeplegen. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. E.G.S. Roethof, heeft gepleit voor vrijspraak van het medeplegen en heeft een beroep gedaan op psychische overmacht, stellende dat de verdachte onder bedreiging van onbekende personen handelde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. Na beoordeling van het bewijs heeft de rechtbank geoordeeld dat niet wettig en overtuigend bewezen was dat de verdachte het feit tezamen met anderen had gepleegd, en heeft zij de verdachte op dat onderdeel vrijgesproken. De rechtbank heeft echter wel bewezen geacht dat de verdachte opzettelijk cocaïne heeft ingevoerd. Het beroep op psychische overmacht is door de rechtbank verworpen, omdat niet aannemelijk was dat de verdachte onder zodanige druk heeft gehandeld dat zij geen weerstand kon bieden.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 33 maanden, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de hoeveelheid ingevoerde cocaïne en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om van de gebruikelijke straffen af te wijken, ondanks de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/089558-18 (P)
Uitspraakdatum: 30 oktober 2018
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 16 oktober 2018 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1973 te [geboorteplaats] ),
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres ( [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.N. Verlinden en van hetgeen verdachte en haar raadsman, mr. E.G.S. Roethof, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 6 mei 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, met uitzondering van het bestanddeel waarin het medeplegen is uitgedrukt.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het bestanddeel waarin het medeplegen wordt uitgedrukt en heeft zich voor het overige ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Partiële vrijspraak van het ten laste gelegde medeplegen
Naar het oordeel van de rechtbank is - overeenkomstig het standpunt van de officier van justitie en de raadsman - niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit tezamen en in vereniging met een of meer anderen heeft gepleegd op een wijze dat daarbij is voldaan aan de aan de deelnemingsvorm medeplegen te stellen eisen, zodat zij daarvan moet worden vrijgesproken.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt op grond van de feiten en omstandigheden, die zijn vervat in de hierna te noemen bewijsmiddelen, tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
Een proces-verbaal van aanhouding d.d. 6 mei 2018 (digitale dossiernummering pagina 84 e.v.). Dit proces-verbaal houdt - zakelijk weergegeven - onder meer in als relaas van bevindingen van verbalisanten:
Naar aanleiding van de grote toevoer van verdovende middelen op de luchthaven Schiphol, Gemeente Haarlemmermeer, vanuit diverse risicolanden, waaronder Aruba werd op 6 mei 2018, omstreeks 10:38 uur door de Douane, Unit Fysieke Toezicht Passagiers, een verscherpte controle uitgevoerd op vlucht OR374, vanuit Aruba.
Deze verscherpte controle vond plaats op de E-17 van de luchthaven Schiphol. Hier werd onder andere door Speurhondengeleider [verbalisant] en zijn Rijks gecertificeerde speurhond genaamd DJENNA een controle uitgevoerd. Ik, verbalisant van [verbalisant] , zag dat Djenna een verhoogd zoekgedrag vertoonde bij een passagier welke later bleek genaamd [verdachte] .
Ik, verbalisant [verbalisant] , zag in het bijzijn van collega [verbalisant] dat [verdachte] ten tijde van de lijfsvisitatie haar jurk omhoog deed en ik zag een zwartkleurig kledingstuk. Desgevraagd verwijderde [verdachte] deze en zag ik op elk been een witkleurig pakket zitten.
Ik, verbalisant [verbalisant] , heb met mijn fretboortje een opening in een willekeurig pakket gemaakt. Bij het terugtrekken zag ik dat er een wit kleurige substantie aan bleef kleven welke mij qua kleur en samenstelling deed denken aan cocaïne.
Ik, verbalisant [verbalisant] , heb de aangetroffen substantie getest met een van rijkswege verstrekte test-set, de MMC cocaïnetest. De uitslagen gaven een positieve kleurreactie zodat aangenomen mag worden dat de aangetroffen stof vermoedelijk cocaïne bevat, een middel genoemd op lijst 1 van de Opiumwet.
De desbetreffende pakketten heb ik in een fouilleringszak geplaatst voorzien van nummer 3084548.
Een proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 7 mei 2018 (digitale dossiernummering pagina 17 e.v.). Dit proces-verbaal houdt - zakelijk weergegeven - onder meer in als relaas van bevindingen van verbalisanten:
Wij, verbalisanten, zagen een Douane waarde zak voorzien van het nummer 3084548 met daarin:
- 4 transparante pakketten met daarin witkleurige poederachtige substantie.
Wij hebben de -4- pakketten ingedeeld in de categorie A tot en met D.
TOTAAL NETTO GEWICHT
Het totale netto gewicht van categorie A tot en met D betrof:
CATEGORIE A = -870,9- gram
CATEGORIE B = -871,0- gram
CATEGORIE C = -865,7- gram
CATEGORIE D = -866,6- gram
TOTAAL = -3.474,2- gram
Ik, [verbalisant] , testte de aangetroffen stof, uit de -4- pakketten van categorie A tot en met D, met van rijkswege verstrekte en daartoe bestemde MMC cocaïne testsets. Wij zagen het volgende:
Bij de door mij, [verbalisant] , gebruikte MMC cocaïne testsets, waarmede ik de stof van categorie A tot en met D testte op de aanwezigheid van cocaïne, trad een positieve kleurreactie op, zodat aangenomen mocht worden, dat de geteste stof vermoedelijk cocaïne betrof, een stof vermeld in lijst 1 van de Opiumwet.
Vervolgens nam ik, [verbalisant] , -4- representatieve monsters van de aangetroffen stof, uit de -4- pakketten, bestemd om ter analyse te worden overgebracht naar het Douanelaboratorium te Amsterdam. Bij het District Koninklijke Marechaussee Schiphol zijn voornoemde monsters vastgelegd door middel van een Sporen Identificatie Nummer (SIN):
- Sealbag 1 AAIT2360NL
- Sealbag 2 AAIT2359NL
- Sealbag 3 AAIT2358NL
- Sealbag 4 AAIT2357NL
Een schriftelijk bescheid, te weten het rapport van het Douanelaboratorium van 15 mei 2018 (digitale dossiernummering pagina 69 e.v.), onder meer, zakelijk weergegeven, inhoudende als bevindingen en conclusies van [onderzoeksmedewerker] :
Op 14-05-2018 ontving ik, ondergetekende, [onderzoeksmedewerker] , MSc, onderzoeksmedewerker bij het Douane Laboratorium van de Belastingdienst te Amsterdam van het district Koninklijke Marechaussee Luchtvaart Schiphol,
Een verzegelde plastic zak met daarin:
AAIT2360NL
AAIT2359NL
AAIT2358NL
AAIT2357NL
Het materiaal van alle bovenvermelde SIN-nummers bevat cocaïne.
3.3.3
Nadere bewijsoverweging
Verdachte heeft ontkend dat zij wist dat er cocaïne in de door haar meegenomen pakketten zat. Hoewel door of namens verdachte geen vrijspraak is bepleit, hecht de rechtbank eraan toch een korte overweging te wijden aan het bewezenverklaarde (voorwaardelijk) opzet.
Verdachte is met door – naar haar zeggen – onbekende mannen op haar benen geplakte pakketten van Aruba naar Nederland gereisd. Ook al zouden die mannen niet hebben gezegd wat zich in die pakketten bevond, bij een dergelijke wijze van vervoer is zonneklaar dat het meegenomen materiaal aan het oog onttrokken diende te worden. De rechtbank is van oordeel dat verdachte, door de pakketten mee te nemen naar Nederland, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zich daarin cocaïne zou bevinden, hetgeen ook het geval bleek te zijn.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
zij op 6 mei 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

5.1
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft een beroep gedaan op psychische overmacht en heeft verzocht verdachte daarom te ontslaan van alle rechtsvervolging. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte onder bedreiging door haar onbekende personen de pakketten met cocaïne naar Nederland heeft gesmokkeld. Die bedreiging hield in dat verdachte en haar kinderen zouden worden vermoord als zij niet zou doen wat haar werd gezegd. Verdachte’s verklaring hieromtrent is consistent en wordt ondersteund door de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] . Verdachte kon en hoefde aan deze op haar uitgeoefende druk geen weerstand te bieden, aldus de raadsman. De raadsman voegt hieraan nog toe dat dit beroep op schulduitsluiting mede beoordeeld dient te worden tegen de achtergrond van de situatie waarin verdachte is opgegroeid.
Voor het geval het beroep op psychische overmacht niet zou slagen heeft de raadsman het verzoek gedaan de tot het reisgezelschap behorende [reisgenoot] , [reisgenoot] , [reisgenoot] , [reisgenoot] en [reisgenoot] als getuigen te kunnen horen, alsmede een psychologisch rapport omtrent verdachte te doen opstellen.
5.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat het beroep op psychische overmacht niet kan slagen, primair gelet op de inhoud van de appgesprekken die verdachte heeft gevoerd met haar dochter, het opmerkelijke beroep op het zwijgrecht door verdachte, de opvallende tegenstrijdigheden in haar verklaring ten opzichte van die van medeverdachte [medeverdachte] over de gang van zaken op Aruba en subsidiair vanwege het nalaten de smokkel onder de aandacht te brengen van de autoriteiten.
5.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en overweegt hiertoe als volgt.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat het bestaan van psychische overmacht moet berusten op feiten en omstandigheden op grond waarvan aannemelijk is dat verdachte heeft gehandeld onder invloed van een zodanige van buiten komende dwang, drang of kracht, dat zij daaraan redelijkerwijs geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden.
Verdachte heeft daartoe het volgende aangevoerd. Onder meer met twee van haar kinderen, medeverdachte [medeverdachte] en dier kinderen is zij naar Aruba gereisd voor een vakantie. In verband met de huur van een viertal quads bij een verhuurbedrijf moesten de paspoorten van haar, medeverdachte [medeverdachte] en de betrokken kinderen worden afgegeven. De jongste zoon van verdachte heeft vervolgens een ongeval gehad met een quad. De dag na het ongeval heeft de oudste zoon van verdachte het schadebedrag aan het verhuurbedrijf voldaan. Na afwikkeling van de schade was het voor verdachte duidelijk dat de quadverhuurder de paspoorten niet had teruggegeven. Daarom is zij in de avond van die dag (tevens de dag vóór de terugreis naar Nederland) samen met medeverdachte [medeverdachte] naar een markt vlakbij het hotel gegaan om souvenirs te kopen en ook de paspoorten terug te halen bij het verhuurbedrijf van de quads. Een man die haar op de markt benaderde, heeft tegen verdachte gezegd dat zij vanuit Aruba iets moest meenemen naar Nederland en dat op de luchthaven Schiphol twee mensen haar zouden opwachten om de spullen van haar over te nemen. Ook zei hij over al haar gegevens te beschikken en dat hij verdachte en haar kinderen zou vermoorden als zij niet zou meewerken. De man liet daarbij een wapen zien aan verdachte. Kort voor vertrek naar de luchthaven op Aruba is verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] door meerdere mannen opgehaald bij het hotel en naar een bungalow vervoerd. Aldaar zijn de pakketten op haar benen geplakt en werd haar medegedeeld dat zij niemand iets moest vertellen en in het bijzonder de politie niet.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte de door haar gestelde bedreigingen niet aannemelijk heeft gemaakt. Uitgaande van het verhaal van verdachte is de cruciale onaannemelijkheid gelegen in de volgende omstandigheid. Nadat de oudste zoon van verdachte het door het verhuurbedrijf van de quad gewenste schadebedrag had voldaan werd voor verdachte duidelijk dat de paspoorten niet waren teruggegeven. Zonder daarover iets te zeggen tegen haar andere reisgenoten met wie zij de avondmaaltijd gebruikte, en in het bijzonder niet tegen haar oudste zoon die eerder op de dag de afwikkeling van de schade had geregeld met het verhuurbedrijf, is verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] op pad gegaan om de paspoorten terug te halen bij het verhuurbedrijf.
De rechtbank acht het hoogst onaannemelijk dat wanneer je op de dag vóór vertrek constateert dat je de eerder afgegeven paspoorten niet terug hebt gekregen, èn dat geen onderwerp van gesprek laat zijn in het gezelschap van je reisgenoten èn buiten hun medeweten naar het verhuurbedrijf gaat om de paspoorten op te halen, nota bene zonder je oudste en volwassen zoon (die immers de schade eerder die dag had afgewikkeld) mee te vragen, terwijl op dat moment de beweerde bedreiging nog niet had plaatsgevonden. Ook het aspect dat de bedoeling van de avondlijke wandeling tevens was gelegen in het kopen van souvenirs komt de rechtbank hoogst wonderlijk voor, nu de belangrijkste zorg, uitgaande van het verhaal van verdachte, toch moet zijn geweest het weer kunnen beschikken over de paspoorten met behulp waarvan de volgende dag gereisd moest kunnen worden.
De rechtbank betrekt voorts bij haar oordeel, dat de werkelijke toedracht een andere zal zijn, een WhatsApp-gesprek tussen verdachte en haar zich in Nederland bevindende dochter [dochter] op 5 mei 2018.
[verdachte] zegt: Sen bizi merak etme bolbol dua et insallah. Yok cikmadi carsiya [persoon] carsiya
Nederlandse vertaling: Maak je niet druk en bid voor ons; met God zijn wil komt het goed. Nee, [persoon] is de stad niet in geweest.
[verdachte] zegt: Allahumme ya vedut havaalanindankilerin agzini bagla dilini tut de, bakacaz
Nederlandse vertaling na de eerste drie woorden die een gebed inhouden: ‘Ik hoop dat God de mond en de tong van de bemanning van het personeel op de luchthaven stil houdt.’
De conclusie kan geen andere zijn dan dat voor de rechtbank niet aannemelijk is geworden dat verdachte onder zodanige van buiten komende psychische druk heeft gestaan dat redelijkerwijs niet van haar gevergd kon worden dat zij anders zou handelen dan zij heeft gedaan. Om die reden wordt het beroep verworpen.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte zou uitsluiten. Verdachte is derhalve strafbaar.
Bij deze stand van zaken ziet de rechtbank geen noodzaak tot het – in het kader van het gevoerde verweer – alsnog als getuigen doen horen van vijf van de reisgenoten van verdachte, te weten [reisgenoot] , [reisgenoot] , [reisgenoot] , [reisgenoot] en [reisgenoot] .
Naar het oordeel van de rechtbank is het doen opstellen van een psychologisch rapport in dit verband evenmin noodzakelijk. De rechtbank ziet zich, gelet op het verhandelde ter terechtzitting en het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport, gedateerd 10 oktober 2018, van Reclassering Nederland, voldoende ingelicht over de persoon van verdachte, ook waar het gaat om de beoordeling van het bewustzijn waarmee zij heeft gehandeld.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 33 maanden met aftrek van het ondergane voorarrest. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op te heffen.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht bij de straftoemeting rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaruit blijkt dat zij niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld. Het bestraffen van koeriers, zoals verdachte, biedt geen oplossing voor de drugsproblematiek. Van belang is ook dat in casu geen sprake is van vol opzet, maar van voorwaardelijk opzet, hetgeen wel eens tot strafmatiging lijkt te leiden. Voorts heeft de raadsman verzocht niet één op één naar het gewicht van de ingevoerde cocaïne en de lineair oplopende schaal van de oriëntatiepunten voor straftoemeting te kijken. Op grond van een en ander heeft hij verzocht geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan een die gelijk is aan het ondergane voorarrest. Tot slot heeft de raadsman verzocht het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op te heffen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de invoer van in totaal 3.474,2 gram van een materiaal bevattende cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. De verspreiding van en handel in cocaïne worden daarom krachtig bestreden.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 25 juni 2018, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder ter zake van een strafbaar feit is veroordeeld;
- het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport, gedateerd 10 oktober 2018 van [reclasseringswerker] als reclasseringswerkster verbonden aan Reclassering Nederland.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank als uitgangspunt genomen wat doorgaans wordt opgelegd voor het invoeren van harddrugs in Nederland. De oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) noemen voor het invoeren van een hoeveelheid van 3.000 tot 4.000 gram cocaïne als strafmaat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van dertig tot zesendertig maanden. De strafeis van de officier van justitie is in overeenstemming met de hoogte van de straf die ten aanzien van dit soort strafbare feiten in vergelijkbare gevallen pleegt te worden opgelegd. De rechtbank ziet in de door de verdediging aangevoerde omstandigheden waaronder verdachte zou hebben gehandeld, noch in de persoonlijke omstandigheden van verdachte aanleiding daarvan af te wijken.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 2 en 10 van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
drieëndertig (33) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.J.M. Verpalen, voorzitter,
mr. C.A.M. van der Heijden en mr. C.E. Voskens, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. J. Dommershuijzen,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 oktober 2018.