ECLI:NL:RBNHO:2018:9818

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 september 2018
Publicatiedatum
8 november 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 1559
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaging Wajong-uitkering en beoordeling arbeidsvermogen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 6 september 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. F. Reith, en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door mr. R.A.M.E. Zwaan. De eiser ontving sinds 17 juni 2011 een Wajong-uitkering, die laatstelijk 75% van het minimumloon bedroeg. Echter, bij besluit van 29 augustus 2017 heeft de verweerder de uitkering per 1 januari 2018 verlaagd naar 70% van het minimumloon, wat door de eiser werd bestreden. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, waarbij de rechtbank oordeelde dat de verweerder terecht had geconcludeerd dat de eiser nog arbeidsvermogen had, ondanks de door de eiser aangevoerde fysieke en psychische klachten.

De rechtbank heeft in haar overwegingen de relevante wetgeving, waaronder de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) en het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten, besproken. De rechtbank concludeerde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de situatie van de eiser adequaat hadden beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de eiser in staat was om ten minste vier uur per dag te werken en dat hij over basale werknemersvaardigheden beschikte. De rechtbank heeft de door de verweerder genomen beslissing om de Wajong-uitkering te verlagen naar 70% van het minimumloon bevestigd, en het beroep van de eiser ongegrond verklaard.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 18/1559

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 september 2018 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. F. Reith),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. R.AM.E. Zwaan).

Procesverloop

Bij besluit van 29 augustus 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan eiser toegekende uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) met ingang van 1 januari 2018 verlaagd naar 70% van het minimumloon.
Bij besluit van 22 februari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juli 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser ontvangt sinds 17 juni 2011 een Wajong-uitkering. De uitkering bedroeg laatstelijk 75% van het minimumloon.
2. In het kader van de Wajong, zoals die is gewijzigd per 1 januari 2015 met de invoering van de Participatiewet, is eisers arbeidsvermogen herbeoordeeld. Op 23 augustus 2017 heeft er een verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaatsgevonden. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat eiser geen arbeidsvermogen heeft, maar dat dit niet duurzaam is. Daarna heeft er op 28 augustus 2017 een arbeidskundige beoordeling plaatsgevonden. Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen.
In bezwaar heeft verweerder – onder verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 9 februari 2018 en van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 20 februari 2018 – het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Uit het verzekeringsgeneeskundig onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is naar voren gekomen dat bij het primaire onderzoek ten onrechte het ontbreken van arbeidsvermogen op medische gronden is aangenomen.
3. Eiser voert in beroep aan dat hij teveel fysieke klachten heeft om tenminste een uur achtereen een taak te kunnen verrichten en vier uur per dag belastbaar te zijn.
Eiser heeft pijn in zijn rug en ledematen. Ook heeft hij last van paniekaanvallen. Door deze klachten slaapt hij slecht en heeft hij overdag weinig energie. Daarnaast heeft eiser oogklachten. Hij heeft last van een wisselende visus. Eiser heeft informatie van zijn oogarts van 5 juni 2018 overgelegd en stelt op basis daarvan dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn oogklachten. Eiser kan de geduide voorbeeldfunctie van scanner niet uitvoeren vanwege zijn klachten. Eiser beschikt nu en in toekomst niet over arbeidsvermogen en dient in aanmerking te blijven komen voor de Wajong-uitkering ter hoogte van 75% van het minimumloon.
4.1
De rechtbank overweegt als volgt. Aan de bestreden verlaging van de Wajong-uitkering van eiser per 1 januari 2018 ligt de conclusie ten grondslag dat eiser nog arbeidsvermogen heeft.
4.2
Op grond van de artikelen 3:8, eerste lid, en 3:8a van de Wajong, in samenhang met het inwerkingstredingsbesluit (Stb. 2014, 271) wordt met ingang van 1 januari 2018 het uitkeringspercentage verlaagd naar 70% van het minimumloon, tenzij sprake is van duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben, in welk geval het uitkeringspercentage 75% blijft.
4.3
Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (het Schattingsbesluit), zoals dat luidt per 1 januari 2015, heeft betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie als bedoeld in de artikelen 1a:1, eerste lid, 2:4, eerste lid, en 3:8a, eerste lid, van de Wajong, indien hij:
a. geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
b. niet over basale werknemersvaardigheden beschikt;
c. niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur; of
d. niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, tenzij hij ten minste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur.
In het tweede lid van het artikel is bepaald dat een taak als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, de kleinste eenheid van een functie is en bestaat uit één of meerdere handelingen.
4.4
In de nota van toelichting bij het Besluit van 8 oktober 2014 tot wijziging van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten in verband met de Invoeringswet Participatiewet (Stb. 2014, nr.359) heeft de wetgever toegelicht dat met deze wijziging van het Schattingsbesluit nadere invulling wordt gegeven aan de term ‘mogelijkheden tot arbeidsparticipatie’. Deze term staat gelijk aan het begrip arbeidsvermogen. Het begrip arbeidsvermogen is een zeer breed begrip en kan op verschillende manieren tot uiting komen. Mensen met arbeidsvermogen kunnen werken, al dan niet met ondersteuning en al dan niet onder het WML (wettelijk minimumloon). Het gaat bijvoorbeeld om mensen die alleen met loonkostensubsidie of loondispensatie en een jobcoach kunnen werken. Het gaat om mensen die alleen in een beschutte omgeving kunnen werken. Het kan ook gaan om mensen die meer dan het WML kunnen verdienen maar alleen met een voorziening. Of het kan gaan om mensen die zonder meer het WML of meer kunnen verdienen. Met het bepalen van de voorwaarden voor het niet hebben van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie, wordt tegelijkertijd de ondergrens van arbeidsvermogen bepaald. Als iemand aan de minimumvoorwaarden voldoet, is hij in staat te werken, eventueel met ondersteuning. Onder ondersteuning wordt begeleiding of een voorziening verstaan.
4.5
Uit voorgaande regelgeving volgt dat verweerder moet beoordelen of in de situatie van eiser zich ten minste één van de in artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit genoemde vier voorwaarden voordoet.
4.6
Verweerder heeft zijn besluit gebaseerd op de medische en arbeidskundige rapportages, waarin de vier criteria als volgt beoordeeld zijn.
geen taak in een arbeidsorganisatie kunnen verrichten
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapportage geconcludeerd dat eiser een taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, waarbij hij als voorbeeldtaak scannen heeft genoemd. Deze taak voldoet aan de eisen die daaraan door de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn gesteld, omdat het een fysiek zeer lichte, overzichtelijke en routinematige taak zonder tijdsdruk, conflicthantering of andere stresserende omstandigheden betreft. In de taak hoeft er nauwelijks te worden getild, getordeerd, gebogen of gehurkt. Lopen komt slechts kortdurend voor en ook is er geen sprake van trillingen. Ook is geen belasting ten aanzien van stof, rook, gassen of dampen en komen klantcontacten niet voor.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van de in beroep aangevoerde gronden en ingebrachte medische informatie toegelicht dat de oogarts geen afwijkingen heeft gevonden, die de ervaren visusdalingen kunnen verklaringen; de oogarts spreekt van suboptimale visuswaarden. Daarom is er geen medische grond om aan te nemen dat eiser niet kan lezen of focussen. Ook uit de dagelijkse activiteiten is dat niet te herleiden.
Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overwogen dat licht torderen nauwelijks belastend is voor de rug; dit geeft geen zodanige frictie dat de spondylodese onder druk komt te staan.
niet ten minste vier uur per dag belastbaar zijn/niet aaneengesloten kunnen werken gedurende ten minste een periode van een uur
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapportage geconcludeerd dat, rekening houdend met de geobjectiveerde afwijkingen, eiser ten minste vier uur per dag en één uur achtereen een taak zou kunnen verrichten, als het psychisch en lichamelijk niet te belastende activiteiten betreft, zoals door de primaire verzekeringsarts is aangegeven. Het dagverhaal biedt onvoldoende aanknopingspunten om tot een andere conclusie te komen.
niet over basale werknemersvaardigheden beschikken
Er zijn volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geen omstandigheden die ertoe leiden dat eiser niet in staat is tot het begrijpen en kunnen uitvoeren van instructies en het kunnen maken en nakomen van afspraken. Eiser heeft geen beperkingen ten aanzien van het ontwikkelen van vaardigheden, herinneren, richten van de aandacht, zelfstandig ondernemen van een enkelvoudig en meervoudige taak, uitvoeren van dagelijkse routinehandelingen en communiceren.
Eiser ondervindt ten aanzien van het aangaan van interacties en relaties een beperking en ten aanzien van de activiteit omgaan met kritiek. Van belang is dat een leidinggevende feedback in de juiste context moet beoordelen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep stelt dat deze beperkingen niet in de weg staan aan het nakomen van afspraken met een werkgever. Dat eiser over basale werknemersvaardigheden beschikt heeft hij ook laten zien in het kader van zijn opleidingen.
4.7
De rechtbank acht de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in de hiervoor weergegeven rapportages neergelegde bevindingen en conclusies consistent en inzichtelijk gemotiveerd. Met eisers fysieke beperkingen, namelijk de rugklachten, astma en oogklachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep rekening gehouden. Tevens is de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar rapportage ingegaan op de psychische klachten en slaapproblemen van eiser. Ook de nader ingebrachte medische informatie van de oogarts van 5 juni 2018 kan naar het oordeel van de rechtbank niet tot een andere conclusie leiden. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft verder uitvoerig toegelicht is zijn rapportage dat rekening houdend met eisers beperkingen, eiser geschikt wordt geacht voor de taak.
4.8
Verweerder heeft zich daarom terecht om het standpunt gesteld dat eiser arbeidsmogelijkheden heeft. Om die reden heeft verweerder dan ook terecht beslist dat de uitkering van eiser met ingang van 1 januari 2018 verlaagd wordt naar 70% van het minimumloon.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.M. Auwerda, rechter, in aanwezigheid van mr. drs. M. Abbas, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 september 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.