ECLI:NL:RBNHO:2018:9662

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 oktober 2018
Publicatiedatum
7 november 2018
Zaaknummer
16/5504
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Douane-indeling van rijst en de representativiteit van monsteronderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 22 oktober 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door [X] h.o.d.n. [X1], en de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, kantoor Roosendaal. De zaak betreft de indeling van rijst onder de juiste GN-code en de vraag of de opgelegde uitnodiging tot betaling (UTB) van € 880,00 aan douanerechten terecht was. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de UTB, die was opgelegd op basis van een monsteronderzoek van de douane. Eiser betwistte de representativiteit van het monster en stelde dat de resultaten van het onderzoek niet klopten. De rechtbank oordeelde dat de resultaten van het monsteronderzoek als basis konden dienen voor de indeling van de rijst onder GN-code 1006 30 98, en dat de UTB terecht was opgelegd. De rechtbank verwierp de argumenten van eiser en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van objectieve kenmerken en eigenschappen van goederen voor de tariefindeling, en dat de omschrijving op facturen en verpakkingen niet bepalend is voor de indeling.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 16/5504
uitspraak van de meervoudige douanekamer van 22 oktober 2018 in de zaak tussen
[X] h.o.d.n. [X1], wonende te [Z] , eiser,
en

de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, kantoor Roosendaal, verweerder.

16/5504

Procesverloop

Verweerder heeft met dagtekening 3 mei 2016 aan eiser een uitnodiging tot betaling (hierna: utb) uitgereikt ten bedrage van € 880,00 aan douanerechten op industriële producten (de rechtbank begrijpt: landbouwproducten).
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar van eiser tegen de utb ongegrond verklaard en de utb gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 augustus 2018 te Haarlem. Eiser is verschenen, vergezeld door zijn zoon [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. H.G. van Empel, G. Cheroutre, P.M. Klinkenberg en M.A.A.G. van de Wassenberg.

Overwegingen

Feiten
1. Op 9 december 2015 heeft [B] BV (hierna: [B] ) als direct vertegenwoordiger van eiser aangifte voor het brengen in het vrije verkeer gedaan van onder meer 8.000 kg breukrijst onder GN-code 1006 40 00. Bij de aangifte zijn een factuur van [C] aan eiser en een paklijst gevoegd, waarin de goederen werden omschreven als “ [D] EXCEL HALF GRAIN RICE, 400 M/CTNS OF 5 KG X 4 POLY”. De goederen werden vervoerd in container [#] .
2. In het kader van de verificatie van de aangifte heeft de douane een monster genomen van de goederen. De interne controle-opdracht luidde – voor zover van belang – :
“Neem een goed doorsneemonster van de partij en stuur deze op naar het lab om de juistheid van de indeling te bepalen. (…) Neem 2 x 1.000 gram monster. Neem een doorsneemonster.”
“Contact gehad met aangever of
diens vertegenwoordiger? Ja
Datum/Tijd contact 09-12-2015 15:47
Gesproken met [E]
Is aangever / vertegenwoordiger
aanwezig bij controle /
monstername? Nee
Reden afwezigheid “ [E] ”
< [E] .com>
Wie zal aanwezig zijn 68 VERTEGENWOORDIGER
Naam aanwezige lp
Functie aanwezige lp”
3. Op 14 december 2015 heeft een douaneambtenaar de controle uitgevoerd en een monster genomen van de goederen. Hij heeft zijn bevindingen en waarnemingen als volgt omschreven:
“ondermeer gelost uit container [#]
[D] Excel Long Grain
Dobar Basmati Rice
5 kg x 4 pouches
uit 4 zakken van 5 kg 2x +/- 1kg doorsneemonster genomen tbv lab en verzegeld met
elk 1x r6067
zie foto’s”
(…)
“Is aangever / vertegenwoordiger Nee/N.v.t.
aanwezig geweest bij de controle /
monstername?
Reden afwezigheid N.v.t.”
In een toelichting merkt de douaneambtenaar op, dat de aangever bij de controle en de monstername wordt vertegenwoordigd door loodspersoneel.
4. Op de vier foto’s die zich in het dossier bevinden is de rijst in zijn verpakking te zien. Op de verpakking staat “ [D] excel EXTRA LONG GRAIN DOBAR BASMATI RICE”.
5. Bij brief van 3 februari 2016 heeft het Douane Laboratorium de uitslagen van twee monsteronderzoeken aan verweerder bekend gemaakt, waarin – voor zover van belang – is vermeld:

Onderzocht product: Dobar Basmati Rice
Monster in goede staat en met ongeschonden verzegeling ontvangen.
Aanvraag ingeboekt d.d. 22-12-2015

Bij onderzoek bevonden:

Analyse Bevinding
Gemidd. lengte korrels LENGTE (Q) 6.9 mm
Gemidd. breedte korrels BREEDTE (Q) 1.8 mm
Verhouding lengte/breedte berekening (Q) 3.8
Gehalte aan breuk BREUK (Q) 6% (m/m)
Door het RIKILT werd bevonden:
Het monster bestaat uit langkorrelige volwitte rijst met circa 3,3% breuk. Het monster bevat een aantal korrels waarvan de kiem gedeeltelijk aanwezig is. De gemiddelde lengte bedraagt meer dan 6,0 mm (6,8 mm). De gemiddelde breedte bedraagt circa 1,9 mm. De verhouding lengte/breedte bedraagt meer dan 3,0. Deze bepalingen zijn uitgevoerd op basis van de definities vermeld in Bijlage II deel I bij Verordening EU nr. 1308/2013.
(…)
Advies goederencode: 1006.3098 (…)
Opmerkingen:
(…)
Bevindingen zijn onder accreditatie verkregen indien deze zijn gekenmerkt met een Q, zie www.rva.nl, scope L226
(…)
Er is nog een contramonster beschikbaar in de centrale monsteropslag, dit wordt bewaard tot 01-02-2017.”
6. Op 3 mei 2016 heeft verweerder onderhavige utb aan eiser opgelegd, omdat de rijst zijns inziens onder GN-code 1006 30 98 moet worden ingedeeld waarvoor een hoger tarief geldt dan voor de GN-code waaronder de rijst is aangegeven. Eiser heeft op 3 juni 2016 bezwaar gemaakt.
7. Na het hoorgesprek op 22 augustus 2016 heeft verweerder eiser bij brief van
6 september 2016 in de gelegenheid gesteld rijst aan te bieden die geschikt is voor een heronderzoek in de zin van artikel 190, eerste lid, tweede volzin, van het Douanewetboek van de Unie (hierna: DWU). Bij brief van 26 september 2016 aan verweerder heeft eiser laten weten dat hij niet een heronderzoek in de zin van artikel 190 van het DWU wil laten plaatsvinden, maar dat hij het bij het Douanelaboratorium nog aanwezige contramonster door een onafhankelijk laboratorium wil laten testen.

Geschil en standpunten van partijen8.In geschil is of verweerder de utb terecht aan eiser heeft opgelegd.

9. Eiser stelt dat het monster dat van de rijst is genomen niet representatief is, dat bij de monsteronderzoeken ten onrechte van de vooronderstelling is uitgegaan dat rijstmengsels van hele rijstkorrels en breukrijst bestaan uit één en dezelfde rijstsoort en dat alleen microscopisch kan worden vastgesteld of sprake is van breukrijst, terwijl het douanelaboratorium en het RIKILT hiertoe niet geaccrediteerd zijn. Dit alles leidt ertoe dat de resultaten van het onderzoek door verweerder en de daaruit volgende conclusies geen stand houden, zodat de utb moet worden vernietigd. Bovendien blijkt uit de omschrijving op de factuur en op de verpakking alsmede uit de prijsstelling dat het breukrijst betreft en geen langkorrelige volwitte rijst.
Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de utb.
10. Verweerder stelt, dat het genomen monster representatief is, dat het genomen monster als één geheel wordt gezien en dat een mengsel niet wordt uitgesplitst alsmede dat het douanelaboratorium en het RIKILT geaccrediteerd zijn voor het bepalen van het gehalte aan breuk. Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van breukrijst in de zin van de GN zijn met name van belang de definities van Bijlage II bij Verordening (EU) Nr. 1308/2013 en niet wat er op de factuur of op de verpakking van de rijst staat.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
11. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken en naar het verhandelde ter zitting.
Relevante wet- en regelgeving
12. Artikel 70, eerste lid, van het Communautair Douanewetboek (hierna: CDW) luidt als volgt:
“1. Wanneer slechts een gedeelte van de goederen waarop een aangifte betrekking heeft, wordt onderzocht, gelden de resultaten van het onderzoek voor alle goederen van deze aangifte.
De aangever kan evenwel om een aanvullend onderzoek verzoeken wanneer hij van mening is dat de resultaten van het gedeeltelijke onderzoek niet voor de rest van de aangegeven goederen gelden.”
13. GN-post 1006 luidt – voor zover van belang – als volgt:
“1006 Rijst:
(…)
1006 30 - halfwitte of volwitte rijst, ook indien gepolijst of geglansd:
(…)
-- volwitte rijst:
(…)
--- andere:
(…)
---- langkorrelige rijst:
(…)
1006 30 98 ----- waarvan de verhouding lengte/breedte gelijk is aan of groter dan 3
1006 40 00 - breukrijst”
14. De Toelichting IDR bij GS-post 1006 luidt – voor zover van belang – als volgt:
“Deze post omvat:
(…)
4. volwitte rijst, dat wil zeggen rijst in gave korrels waarvan het zilvervlies is verwijderd in een slijpmolen met kegelvormige slijpelementen.
(…)
5. gebroken rijst, waarmee bedoeld wordt rijst die tijdens de bovenomschreven bewerkingen gebroken is.”
15. Aanvullende Aantekening (GN) 1 op hoofdstuk 10 luidt – voor zover van belang – als volgt:
“1. Wordt aangemerkt als:
(…)
c. ‘langkorrelige rijst', bedoeld bij de onderverdelingen 1006 10 25, 1006 10 27, 1006 10 96, 1006 10 98, 1006 20 15, 1006 20 17, 1006 20 96, 1006 20 98, 1006 30 25, 1006 30 27, 1006 30 46, 1006 30 48, 1006 30 65, 1006 30 67, 1006 30 96 en 1006 30 98: rijst waarvan de korrels een lengte hebben van meer dan 6 mm;
(…)
g. ‘volwitte rijst', bedoeld bij de onderverdelingen 1006 30 61, 1006 30 63, 1006 30 65, 1006 30 67, 1006 30 92, 1006 30 94, 1006 30 96 en 1006 30 98: rijst waarvan het kroonkafje, alle buiten- en binnenlagen van het zilvervlies, de gehele kiem in het geval van langkorrelige rijst en halflangkorrelige rijst, en ten minste een deel van de kiem in geval van rondkorrelige rijst zijn verwijderd, ook indien er overlangse witte strepen overblijven op ten hoogste 10% van de korrels;
h. ‘breukrijst', bedoeld bij onderverdeling 1006 40: brokstukken van korrels waarvan de lengte gelijk is aan of kleiner is dan 3/4 van de gemiddelde lengte van de gehele korrel.”
16. Verordening (EU) nr. 1308/2013 luidt – voor zover van belang – als volgt:
“(…)

Bijlage II
In artikel 3, lid 1, bedoelde definities
Deel I
Definities met betrekking tot de rijstsector
(…)
2. (…)
d) “
Meting van de korrels”: de korrels worden gemeten bij volwitte rijst volgens de onderstaande methode:
i) uit de partij wordt een representatief monster getrokken;
ii) het monster wordt gesorteerd zodat uitsluitend met volledige korrels, waaronder onrijpe korrels, wordt gewerkt;
iii) er worden twee metingen met telkens 100 korrels verricht en daarvan wordt het gemiddelde berekend;
iv) de resultaten worden uitgedrukt in millimeter en afgerond tot op één decimaal”
17. Het Handboek Douane, deel 12.10.00 (tekst tot 30 april 2016) luidde – voor zover van belang – als volgt:
“(…)
“Bijlage 2. Minimumhoeveelheid product en verpakkingswijze van eindmonsters
(…)
De tabel hieronder geeft richtlijnen voor de minimumhoeveelheid van twee eindmonsters die aan het laboratorium moeten worden verzonden. De tabel geldt slechts als richtlijn. U mag er zo nodig dus van afwijken.
(…)
Goederencode
Minimale hoeveelheid / nadere aanduiding
Minimumgewicht / volume van twee eindmonsters
1006
Rijst
2 x 1.000 gr
Basmati rijst
2 x 2.500 gr
(…)”
Beoordeling van het geschil
18. Voor de indeling zijn wettelijk bepalend de bewoordingen van de posten en de postonderverdelingen, de aantekeningen op de afdelingen en op de hoofdstukken en de algemene indelingsregels. Het is vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ), dat in het belang van de rechtszekerheid en van een gemakkelijke controle, het beslissende criterium voor de tariefindeling van goederen in het algemeen moet worden gezocht in hun objectieve kenmerken en eigenschappen, zoals deze in de tekst van de GN-posten en in de aantekeningen op de afdelingen en de hoofdstukken zijn omschreven. Hierbij vormen de GS- en de GN-toelichtingen nuttige aanwijzingen voor de tariefindeling, ook zal zijn deze toelichtingen slechts uitleggingen en rechtens niet bindend (zie recent HvJ 26 april 2017, C-51/16 (Stryker EMEA Supply Chain Services BV), r.o. 39 en 45).
19. Op grond van artikel 68, aanhef en onderdeel b, van het CDW, kunnen de douaneautoriteiten de juistheid van een aangifte verifiëren door het nemen van monsters voor analyse of grondige controle. Behoudens eventueel aanvullend onderzoek op verzoek van de aangever, gelden de resultaten van het onderzoek op grond van artikel 70, eerste lid, van het CDW voor alle goederen van de aangifte en dienen de resultaten van de verificatie overeenkomstig artikel 71, eerste lid, van het CDW als grondslag voor de toepassing van de geldende bepalingen voor de douaneregeling waaronder de goederen zijn geplaatst.
Monsterneming
20.1.
Voor een monster van een partij rijst, genomen in het kader van een onderzoek van artikel 68 van het CDW, bestaat geen dwingend voorgeschreven (minimum)grootte. In het Handboek Douane zijn richtlijnen opgenomen, waarvan zo nodig mag worden afgeweken.
20.2.
Van de door eiser als ‘breukrijst’ van GN-code 1006 40 00 aangegeven rijst heeft de douane een monster genomen van 2 x 1.000 gram, overeenkomstig de richtlijn die in het Handboek Douane is opgenomen voor rijst in het algemeen. Voor basmati rijst geldt een richtlijn van 2 x 2.500 gram. Eiser stelt zich op het standpunt dat een monster van 2 x 2.500 gram had moeten worden genomen, omdat op de verpakking van de ingevoerde rijst staat dat het basmati rijst betreft. Verweerder heeft ter zitting onweersproken gesteld dat het verschil in het Handboek Douane in de voorgeschreven monstergrootte tussen rijst en basmati rijst alleen relevant is voor gedopte basmati rijst die voor de toepassing van een preferentieel tarief ook moet worden onderzocht in het land van oorsprong. Ten behoeve van die onderzoeken moeten delen van het monster naar het land van oorsprong worden gestuurd en daarom is een groter monster nodig. Het verschil heeft niets te maken met het onderzoek naar de samenstelling van de rijst met het oog op de tariefindeling. Op grond daarvan is de rechtbank van oordeel, dat eiser niet in zijn belangen is geschaad door het feit dat een monster van 2 x 1000 gram is genomen.
20.3.
Het stond eiser vrij de representativiteit van het monster te betwisten door op grond van artikel 190 van het DWU een aanvullend onderzoek of een aanvullende monsterneming van de goederen te verzoeken (zie ook HvJ 4 maart 2004, C-290/01 (Derudder & Cie SA) r.o. 43). Aangezien de goederen reeds waren vrijgegeven, had eiser wel moeten aantonen dat de staat van de goederen na vrijgave op generlei wijze is gewijzigd. Eiser heeft in zijn brief van 26 september 2016 uitdrukkelijk opgemerkt dat hij niet vraagt om een aanvullend onderzoek of een aanvullende monsterneming.
20.4.
Nu de wijze van monsterneming voor het overige niet in geschil is, moet het genomen monster naar het oordeel van de rechtbank representatief worden geacht voor de gehele partij.
Onderzoek laboratorium
21.1.
Volgens de accreditaties van het Douane Laboratorium (nummer [#] ) en het RIKILT (nummer [#] ) worden de gemiddelde lengte, de gemiddelde breedte, de lengte/breedteverhouding en het breukgehalte van rijst vastgesteld door meting (buitenschroefmaat respectievelijk micrometer). Het RIKILT is daarnaast ook geaccrediteerd om microscopisch padie, gedopte, halfwitte en volle rijst te identificeren. Niet is gebleken dat het Douane Laboratorium of het RIKILT de grenzen van zijn accreditatie heeft overschreden, zodat de rechtbank zal uitgaan van de hiervoor onder 5 weergegeven bevindingen van het Douane Laboratorium en het RIKILT.
21.2.
De enkele stelling van eiser dat alleen microscopisch kan worden vastgesteld of sprake is van een hele of een gebroken korrel is, mede gelet op de gemotiveerde weerlegging door verweerder ter zitting, onvoldoende om de accreditaties als zodanig aan te tasten.
Indeling
22.1.
De stelling van eiser dat voor de vaststelling of sprake is van breukrijst de gebroken korrel maximaal 3/4 van de oorspronkelijke lengte van een korrel van dezelfde rijstsoort moet zijn, vindt geen steun in het recht. In aanvullende aantekening (GN) 1h op hoofdstuk 10 wordt breukrijst immers omschreven als brokstukken van korrels waarvan de lengte gelijk is aan of kleiner is dan 3/4 van de gemiddelde lengte van de gehele korrel. Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt naar verschillende rijstsoorten die zich in eenzelfde partij kunnen bevinden.
22.2.
Hetgeen eiser overigens heeft aangevoerd kan hem niet baten, zodat de resultaten van het monsteronderzoek kunnen dienen als basis voor de indeling van de rijst. Daarvan uitgaande heeft verweerder de rijst terecht ingedeeld onder GN-code 1006 30 98. De omschrijving van het product op de factuur en op de verpakking alsmede de prijsstelling zijn, anders dan eiser kennelijk meent, niet bepalend voor de indeling.
Slotsom
23. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
24. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C.A. Onderwater, voorzitter, mr. M.H.L.C. Bijvoet en mr. W.M.C. Schipper, leden, in aanwezigheid van mr. E.G. van der Laan, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (douanekamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.