ECLI:NL:RBNHO:2018:9584

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 oktober 2018
Publicatiedatum
2 november 2018
Zaaknummer
C/15/259625 / FA RK 17-3106 en C/15/268797 / FA RK 17-7714
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.M. van Dam
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vastgelopen omgangsregeling en hulpverlening in familiezaken

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland op 31 oktober 2018, betreft het een vastgelopen omgangsregeling tussen de ouders van twee minderjarigen. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. Metin, en de vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. van Zijtveld, zijn verwikkeld in een langdurige juridische strijd over de zorgregeling en het gezag over hun kinderen. De rechtbank heeft eerder verschillende beschikkingen gedaan, maar de hulpverlening heeft niet geleid tot de gewenste veranderingen in de omgangsregeling. De vader heeft aangegeven dat hij al jaren probeert om contact met zijn kinderen te herstellen, maar dat hij geen hulp of zorg heeft ontvangen voor zijn oudste kind. De moeder stelt dat zij haar kinderen niet kan dwingen om contact met de vader te hebben en dat de vader geen initiatief toont om de omgang te herstellen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige [minderjarige 2] zelf contact heeft gezocht met de vader, terwijl [minderjarige 1] geen contact wil. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het in het belang van de kinderen is om rust te creëren en heeft besloten om de verzoeken van de ouders af te wijzen. De rechtbank heeft de zorgregeling voor [minderjarige 2] gewijzigd, zodat hij op tenminste één dag per week bij de vader verblijft, maar heeft het verzoek van de moeder om het gezamenlijk gezag te wijzigen afgewezen. De rechtbank benadrukt dat het belangrijk is dat de vader een rol blijft spelen in het leven van de kinderen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Haarlem
gezag en zorgregeling
zaak-/rekestnr.: C/15/259625 / FA RK 17-3106 en C/15/268797 / FA RK 17-7714
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 31 oktober 2018
in de zaak van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M. Metin, kantoorhoudende te Arnhem,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. M. van Zijtveld, kantoorhoudende te Haarlem.

1.Procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikking van 23 augustus 2017 en de daarin vermelde stukken;
- de beschikking van 22 november 2017 en de daarin vermelde stukken;
- de ambtshalve beschikking van deze rechtbank van 10 januari 2018 en de daarin vermelde stukken;
- het rapport van de bijzondere curator, ingekomen op 6 februari 2018;
- de beschikking van deze rechtbank van 23 februari 2018 en de daarin vermelde stukken;
- de brief van de advocaat van de moeder van 1 juni 2018;
- de brief, met aanvullend verzoek, van de advocaat van de moeder van 20 juni 2018.
1.2.
De voortgezette behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van
26 september 2018 in aanwezigheid van partijen, de moeder bijgestaan door mr. M. Metin en de vader door mr. M. van Zijtveld.
De Raad voor de Kinderbescherming is voor de zitting als informant opgeroepen, maar heeft de rechtbank op 26 september 2018 schriftelijk bericht dat er geen zittingsvertegenwoordiger aanwezig kan zijn bij de zitting.
1.3.
De minderjarigen [minderjarigen] hebben op 3 oktober 2018 hun mening in raadkamer kenbaar gemaakt.

2.Verdere beoordeling

zorgregeling
2.1.
Bij beschikking van 23 februari 2018 is de beslissing over de zorgregeling met betrekking tot de minderjarigen [minderjarigen] :
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
pro forma aangehouden in afwachting van de verwijzing van het CJG IJmond en de resultaten van het psychiatrisch gezinsonderzoek.
2.2.
De advocaat van de vader heeft bij brief van 1 juni 2018 de rechtbank bericht dat het CJG niet voor verwijzing kan of wil zorgdragen. Volgens het CJG is er geen instantie gevonden die het psychiatrisch gezinsonderzoek kan verzorgen en moeten partijen individueel naar de huisarts gaan voor een doorverwijzing, waarbij het van belang is dat de ouders afspreken openheid te geven met betrekking tot de uitslag van het onderzoek. Volgens de vader toont de moeder geen enkel initiatief om de omgang te herstellen. De vader staat machteloos, hij is al jaren aan het procederen en hij heeft talloze trajecten doorlopen met verschillende instanties. Er is nog altijd geen zorg en hulp aangeboden voor [minderjarige 1] . Ook rechterlijke uitspraken kunnen helaas niet tot een oplossing leiden en worden niet opgevolgd. Er lijkt geen psychiatrisch gezinsonderzoek te komen, de omgang tussen hem en de kinderen is volledig gestagneerd en er is geen enkel zicht op verbetering, aldus de vader. De vader wil niets liever dan een normale relatie onderhouden met de kinderen; hij weet niet meer wat hij kan doen.
2.3.
Vervolgens heeft de advocaat van de moeder de rechtbank bij brief van 20 juni 2018 als volgt bericht. De moeder spant zich tot het uiterste in om de kinderen te stimuleren naar de vader te gaan maar zij zal de kinderen niet forceren om naar de vader te gaan. De vader vermeldt niet dat als het advies van de hulpverlening niet in zijn straatje past, hij direct overgaat tot het indienen van klachten en dergelijke. Ook reageert hij niet op mails van de hulpverlening en heeft hij geen contact opgenomen met zijn huisarts om het traject in gang te zetten, hiermee stagneert hij het proces, aldus de moeder.
2.4.
Vaststaat dat [minderjarige 2] , na een periode waarin hij geen contact met zijn vader had, zelf weer contact met zijn vader heeft gezocht. Zij zien elkaar nu wekelijks. [minderjarige 1] heeft sinds mei 2017 helemaal geen contact met de vader.
2.5.
[minderjarige 2] heeft de kinderrechter op 3 oktober 2018 verteld dat het goed met hem gaat. Hij heeft nu 1 a 2 keer per week contact met zijn vader en dat verloopt prima. Er is geen vaste regeling, hij regelt het zelf met zijn vader via Whatsapp en dat gaat goed.
[minderjarige 1] heeft in raadkamer toegelicht dat het goed met haar gaat en dat zij het naar haar zin heeft op school. [minderjarige 1] heeft wel contact met de ouders van haar vader maar zij wil geen contact met haar vader; misschien in de toekomst wel maar nu niet. Ze heeft nu geen behoefte om te praten met een deskundige maar ze weet wel met wie zij kan praten op school als zij dat wil.
2.6.
Beide ouders hebben ter zitting opgemerkt dat zij de kinderen niet willen dwingen contact met de vader te hebben; eigenlijk vinden zij beiden dat er geen vaste regeling in een beschikking moet worden vastgesteld. Ter zitting is met de ouders besproken of een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: Raad) nog een oplossing zou kunnen bieden om het door de bijzondere curator in het belang van de kinderen noodzakelijk geachte onderzoek alsnog te doen plaatsvinden en de gewenste hulpverlening van de grond te krijgen.
De moeder stelt zich op het standpunt dat het in het belang van de kinderen is dat de procedure wordt beëindigd zodat er rust komt. De moeder staat niet meer open voor hulverlening. Het is positief dat [minderjarige 2] weer naar zijn vader gaat en de moeder heeft de hoop uitgesproken dat ook [minderjarige 1] weer naar haar vader zal gaan als de druk eraf is.
De vader heeft toegelicht dat ook hij wil dat de strijd stopt maar dat het erg onbevredigend is als de procedure eindigt zonder dat het contact tussen hem en [minderjarige 1] is hersteld. Hij is bang dat hij [minderjarige 1] dan nooit meer zal zien. Volgens de vader is een ondertoezichtstelling nog het enige wat wellicht kan helpen, ouders moeten zich dan aan de afspraken houden. Het nadeel daarvan is dat de procedure dan nog voortduurt, hetgeen hij eigenlijk niet wenselijk acht.
2.7.
Alles overwegend, acht de rechtbank het niet in het belang van de kinderen om de Raad te vragen een onderzoek in te stellen en de rechtbank te adviseren. Redengevend hiertoe is het volgende.
Het wordt in beginsel in het belang van kinderen geacht dat zij contact hebben met hun beide ouders en het is de taak van de rechtbank dit voor zoveel mogelijk te bevorderen. De rechtbank stelt vast dat de afgelopen jaren veel hulpverlening in het vrijwillig- en in het drangkader betrokken is geweest bij het gezin (Kenter, het Centrum voor Jeugd en Gezin CJG, de Jeugd- en Gezinsbeschermers JGB en Mentaal Beter) maar dat dit niet heeft geleid tot de in het belang van de kinderen noodzakelijke verandering bij en tussen de ouders en evenmin tot contactherstel tussen [minderjarige 1] en de vader. De door de rechtbank benoemde bijzondere curator, [bijzondere curator] , heeft in februari 2018 een psychiatrisch gezinsonderzoek geadviseerd, uit welk onderzoek mogelijk zou kunnen blijken waardoor het niet lukt het gezamenlijk ouderschap ten uitvoer te brengen. Voorts zou dan bekeken kunnen worden welke specifieke hulpverlening nodig zou zijn, zoals bijvoorbeeld het traject ‘Kinderen uit de knel’. De ouders zouden daartoe door het CJG moeten worden doorverwezen. Ter zitting op 16 februari 2018 heeft de Raad toegelicht dat indien de doorverwijzing door het CJG niet althans onvoldoende van de grond komt, het CJG ervoor kan zorgen dat onderhavige zaak op de beschermingstafel bij de Raad komt. In juni 2018 is duidelijk geworden dat de doorverwijzing door het CJG en/of de huisarts niet heeft plaatsgevonden. Het CJG heeft vervolgens de rechtbank desgevraagd bericht er niet voor te kunnen zorgen dat de zaak op de beschermingstafel komt omdat het CJG niet inhoudelijk betrokken is bij het gezin. De rechtbank moet helaas constateren dat het geadviseerde psychiatrisch gezinsonderzoek niet van de grond is gekomen, omdat dit in de regio niet wordt aangeboden (of door de gemeente niet is ingekocht?) en dat bespreking aan de beschermingstafel niet is geschied, omdat dat niet tot de taak van het CJG als verwijzende instantie hoort. De rechtbank acht het treurig dat de wijze waarop de hulpverlening thans is georganiseerd, kan leiden tot een situatie als de onderhavige, waarin niemand de regie heeft/pakt en noodzakelijk geacht onderzoek niet plaatsvindt. De enige manier om dat alsnog (eventueel) op te lossen zou zijn via een beschermingsonderzoek van de Raad en een eventuele ondertoezichtstelling.
Voor zover de rechtbank kan overzien zijn er geen kindsignalen, waaruit kan worden afgeleid dat het thans niet goed gaat met de kinderen, behalve dat [minderjarige 1] volhardt in haar standpunt dat zij geen contact met haar vader wil. Gelet op de duur van deze procedure, de verschillende reeds eerder ingezette vormen van hulpverlening (onder meer anderhalf jaar JGB in het drangkader), de leeftijd van de kinderen en de levensfase waarin zij verkeren (puberteit), is de rechtbank van oordeel dat het thans het meest in het belang van de kinderen is dat er rust komt. Een (beschermings)onderzoek door de Raad en een eventueel daaruit voortvloeiende gedwongen hulpverlening zal hier niet aan bijdragen, nog afgezien van de vraag of in dit geval een ondertoezichtstelling na anderhalf jaar hulpverlening door de JGB in het drangkader nog zinvol zou zijn. Daar komt nog bij dat ook beide ouders, zoals hiervoor in 2.6 overwogen, de kinderen niet willen dwingen contact met de vader te hebben.
Het is positief dat [minderjarige 2] zelf weer contact heeft gezocht met de vader en dat hij de vader thans wekelijks één a twee keer ziet. Indien er rust komt voor de kinderen, ontstaat er bij [minderjarige 1] hopelijk in de toekomst weer ruimte om - eventueel via grootouders (vaderszijde) dan wel via [minderjarige 2] - het contact met de vader te herstellen en kan wellicht het contact tussen [minderjarige 2] en de vader, in onderling overleg, worden uitgebreid. De rechtbank verwacht van de moeder dat zij de kinderen hierin zal motiveren en ondersteunen.
2.8.
Bij beschikking van 23 augustus 2017 is bepaald dat de co-ouderschapsregeling met betrekking tot [minderjarige 1] vervalt en is de beslissing ten aanzien van de zorgregeling aangehouden. Aangezien dit gelet op het bovenstaande thans het meest in het belang van [minderjarige 1] wordt geacht, zal het verzoek van de moeder met betrekking tot de zorgregeling voor [minderjarige 1] worden afgewezen.
2.9.
De rechtbank heeft bij beschikking van 26 april 2017 bepaald dat [minderjarige 2] voortaan door de week één avond bij de vader verblijft om te eten, dit kan zijn op de dinsdag of de donderdag, en daarnaast per veertien dagen één dag in het weekend bij de vader verblijft, dit kan zijn de zaterdag of de zondag. Ter zitting van 16 februari 2018 is het aangehouden verzoek tot wijziging/vaststelling van de zorgregeling voor [minderjarige 1] mondeling uitgebreid tot [minderjarige 2] . Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, acht de rechtbank het in het belang van [minderjarige 2] om voornoemde zorgregeling te wijzigen in die zin dat [minderjarige 2] op tenminste één - in onderling overleg te bepalen – dag(deel) per week bij de vader verblijft.
gezag
2.10.
De moeder heeft bij aanvullend verzoek verzocht het gezamenlijk gezag te wijzigen en haar te belasten met het eenhoofdig gezag over de kinderen. Aan dit verzoek heeft de moeder ten grondslag gelegd dat de vader op iedere mogelijke wijze de moeder frustreert en dat de vader het belang van de kinderen geheel uit het oog verliest. De moeder heeft gegronde vrees dat de kinderen klem en verloren dreigen te raken tussen de ouders. De noodzakelijke communicatie tussen de ouders ontbreekt. De vader verleent momenteel nergens meer medewerking aan. De verwachting is dan ook niet dat er binnen afzienbare periode verandering in de klemsituatie komt. Pas nadat de moeder een kort geding had aanspannen, heeft de vader de vereiste toestemming voor een vakantie van moeder met [minderjarige 2] en [minderjarige 1] in de zomervakantie gegeven, aldus de moeder.
De vader heeft tegen dit verzoek ter zitting verweer gevoerd. Volgens de vader wordt zijn rol steeds kleiner, helemaal als de moeder alleen belast wordt met het gezag over de kinderen. De vader is bang dat het dunne lijntje tussen hem en de kinderen dan ook nog wordt verbroken. De vader erkent dat hij in eerste instantie heeft geweigerd om toestemming voor vorenbedoelde vakantie te geven. Hij ziet in dat dit niet in het belang van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] was.
2.11.
Ingevolge artikel 1:253n, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek kan op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag worden beëindigd, indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechtbank bepaalt dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
2.12.
De rechtbank stelt voorop dat voor gezamenlijk ouderlijk gezag vereist is dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans ten minste in staat zijn afspraken te maken over situaties die zich rond hun kind kunnen voordoen, zodanig dat het kind niet klem of verloren raakt tussen de ouders.
2.13.
Er is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een situatie waarin [minderjarige 2] en [minderjarige 1] klem en verloren raken tussen partijen indien het gezamenlijk gezag blijft voortbestaan. Weliswaar communiceren partijen niet meer met elkaar, maar in de praktijk ligt de feitelijke invulling van het gezag bij de vrouw. Er is voorts niet gebleken dat het voortduren van het gezamenlijk gezag sinds het feitelijk uiteengaan van partijen tot problemen heeft geleid, met uitzondering van de toestemming voor de afgelopen zomervakantie waarover de vader zijn spijt heeft betuigd. De rechtbank acht het van belang dat de vader een rol in het leven van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] blijft spelen door middel van het hebben van gezamenlijk gezag. Het beëindigen van het gezag van de vader zou de rol van de vader in het leven van de kinderen nog verder verkleinen, hetgeen niet in het belang van de kinderen wordt geacht. De rechtbank zal het verzoek van de moeder dan ook afwijzen.

3.Beslissing

De rechtbank:
3.1.
stelt, met wijziging van de beschikking van deze rechtbank van 26 april 2017, de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als volgt vast:
de minderjarige [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] in [plaats] , verblijft op tenminste één - in onderling overleg te bepalen – dag(deel) per week bij de vader;
3.2.
verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
3.3.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.M. van Dam, rechter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. H. van Kamperdijk als griffier en in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2018.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.