ECLI:NL:RBNHO:2018:9555

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 november 2018
Publicatiedatum
1 november 2018
Zaaknummer
15/871264-17
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplichtigheid aan gekwalificeerde doodslag met een gevangenisstraf van 8 jaar

Op 1 november 2018 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tegen verdachte C, die werd beschuldigd van medeplichtigheid aan gekwalificeerde doodslag. De rechtbank oordeelde dat verdachte, door informatie te verstrekken over het slachtoffer aan medeverdachten A en B, een cruciale rol heeft gespeeld in de fatale woningoverval op 25 maart 2017 in Zaandam. Het slachtoffer, een kwetsbare vrouw, werd door de medeverdachten overvallen en om het leven gebracht. De rechtbank concludeerde dat er voldoende bewijs was voor medeplichtigheid aan de doodslag, hoewel niet kon worden vastgesteld dat verdachte zelf aanwezig was tijdens het delict. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 8 jaar op, waarbij de ernst van het feit en de rol van verdachte in de voorbereiding van de overval zwaar wogen. De rechtbank wees ook een schadevergoeding toe aan de nabestaanden van het slachtoffer, ter compensatie van de materiële en immateriële schade die zij hadden geleden door het delict.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/871264-17 (P)
Uitspraakdatum: 1 november 2018
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 10, 11 en 18 oktober 2018 in de zaak tegen:
[verdachte C],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Dominicaanse Republiek),
thans gedetineerd in Justitieel Complex Schiphol.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A. van Eck en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. J.J. Lieftink, advocaat te Huizen, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (ter terechtzitting van 16 mei 2018), ten laste gelegd dat:
Primair
(moord)
hij op of omstreeks 25 maart 2017 te Zaandam, gemeente Zaanstad, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] ) opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door het uitoefenen of toepassen van (samen)drukkend geweld (te weten smoren) op/tegen/in de mond en/of de neus, in elk geval het gezicht en/of het hoofd en/of de nek/hals van die [slachtoffer] , althans het belemmeren en/of onmogelijk maken van de ademhaling van die [slachtoffer] , en/of het uitoefenen of toepassen van stomp botsend geweld (te weten slaan en/of stoten en/of duwen) op/tegen/in het gezicht, althans het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] ;
Subsidiair
((gekwalificeerde) doodslag)
hij op of omstreeks 25 maart 2017 te Zaandam, gemeente Zaanstad, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] ) opzettelijk van het leven heeft beroofd, door het uitoefenen of toepassen van (samen)drukkend geweld (te weten smoren) op/tegen/in de mond en/of de neus, in elk geval het gezicht en/of het hoofd en/of de nek/hals van die [slachtoffer] , althans het belemmeren en/of onmogelijk maken van de ademhaling van die [slachtoffer] , en/of het uitoefenen of toepassen van stomp botsend geweld (te weten slaan en/of stoten en/of duwen) op/tegen/in het gezicht, althans het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] ,
welke doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten (poging tot) diefstal (met geweld) in vereniging van een hoeveelheid geld en/of goederen van zijn/hun gading, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan andere deelnemers aan dat feit straffeloosheid en/of het bezit van het
wederrechtelijk verkregene te verzekeren,
of
(medeplichtigheid aan (gekwalificeerde) doodslag)
dat [verdachte A] en/of [verdachte B] op of omstreeks 25 maart 2017 te Zaandam, gemeente Zaanstad, tezamen en in vereniging met elkaar, althans alleen, [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] ) opzettelijk van het leven hebben/heeft beroofd, door het uitoefenen of toepassen van (samen)drukkend geweld (te weten smoren) op/tegen/in de mond en/of de neus, in elk geval het gezicht en/of het hoofd en/of de nek/hals van die [slachtoffer] , althans het belemmeren en/of onmogelijk maken van de ademhaling van die [slachtoffer] , en/of het uitoefenen of toepassen van stomp botsend geweld (te weten slaan en/of stoten en/of duwen)
op/tegen/in het gezicht, althans het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] ,
welke doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten (poging tot) diefstal (met geweld) in vereniging van een hoeveelheid geld en/of goederen van zijn/hun gading, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan andere deelnemers aan dat feit straffeloosheid en/of het bezit van het
wederrechtelijk verkregene te verzekeren,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf [verdachte C] op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 maart 2017 tot en met 25 maart 2017 te Zaandam, gemeente Zaanstad en/of (elders) in Nederland, (telkens) opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door die [verdachte A] en/of [verdachte B] te informeren over:
- de wijze waarop het flatgebouw of appartementencomplex waarin zich de woning van die [slachtoffer] bevond kon worden betreden zonder dat de identiteit van die [verdachte A] en/of [verdachte B] zou worden onthuld via de aldaar aanwezige beveiligingscamera('s), en/of
- ( een) aan die [slachtoffer] uitgekeerde erfenis(sen), en/of
- de (sterke) financiële positie van die [slachtoffer] , en/of
- de (fysieke en/of mentale) kwetsbaarheid en/of de geringe mobiliteit van die [slachtoffer] , en/of
- de in de woning van die [slachtoffer] aanwezige (contante) gelden, en/of
- de aanwezigheid van die [slachtoffer] in haar woning, en/of
- het startmoment van de (poging tot) diefstal (met geweld) in vereniging;
Meer Subsidiair
((poging tot) diefstal met geweld, de dood ten gevolge hebbende)
hij op of omstreeks 25 maart 2017 te Zaandam, gemeente Zaanstad tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid geld en/of goederen van zijn/hun gading, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] ), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of verdachtes mededader(s), die/dat weg te nemen geld en/of goed(eren) onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of een valse sleutel, welke diefstal(len) werd(en) voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of verdachtes mededader(s)
- die [slachtoffer] op/tegen/naar de grond heeft/hebben geduwd/getrokken/gegooid, en/of
(vervolgens)
- de (onder)benen van die [slachtoffer] met een sjaal, althans een doek, aan elkaar heeft/hebben vastgebonden en/of de (onder)armen van die [slachtoffer] met (een) tie-wrap(s) aan elkaar heeft/hebben vastgebonden, en/of (vervolgens)
- ( samen)drukkend geweld (te weten smoren) op/tegen/in de mond en/of de neus, in elk geval het gezicht en/of het hoofd en/of de nek/hals van die [slachtoffer] , heeft/hebben uitgeoefend/toegepast, althans de ademhaling van die [slachtoffer] heeft/hebben belemmerd of onmogelijk gemaakt, en/of (vervolgens)
- stomp botsend geweld (te weten slaan en/of stoten en/of duwen) op/tegen/in het gezicht, althans het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] heeft/hebben uitgeoefend/toegepast, welk feit de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad,
welk feit de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad,
of
hij op of omstreeks 25 maart 2017 te Zaandam, gemeente Zaanstad ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een hoeveelheid geld en/of goederen van zijn/hun gading, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] ), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of verdachtes
mededader(s), die/dat weg te nemen geld en/of goed(eren) onder zijn/haar/hun
bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of een
valse sleutel, welke diefstal(len) werd(en) voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of verdachtes mededader(s)
- die [slachtoffer] op/tegen/naar de grond heeft/hebben geduwd/getrokken/gegooid, en/of (vervolgens)
- de (onder)benen van die [slachtoffer] met een sjaal, althans een doek, aan elkaar heeft/hebben vastgebonden en/of de (onder)armen van die [slachtoffer] met (een) tie-wrap(s) aan elkaar heeft/hebben vastgebonden, en/of (vervolgens)
- ( samen)drukkend geweld (te weten smoren) op/tegen/in de mond en/of de neus, in elk geval het gezicht en/of het hoofd en/of de nek/hals van die [slachtoffer] , heeft/hebben uitgeoefend/toegepast, althans de ademhaling van die [slachtoffer] heeft/hebben belemmerd of onmogelijk gemaakt, en/of (vervolgens)
- stomp botsend geweld (te weten slaan en/of stoten en/of duwen) op/tegen/in het gezicht, althans het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] heeft/hebben uitgeoefend/toegepast,
welk feit de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Uiterst subsidiair
(medeplichtigheid tot/bij (poging tot) diefstal met geweld, de dood ten gevolge hebbende)
dat [verdachte A] en/of [verdachte B] op of omstreeks 25 maart 2017 te Zaandam, gemeente Zaanstad tezamen en in vereniging met elkaar, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijk toe-eigening heeft/hebben weggenomen een hoeveelheid geld en/of goederen van zijn/hun geding, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] ), in elk geval aan een ander of anderen dan aan die [verdachte A] en/of [verdachte B] en/of zijn/hun mededader(s), waarbij die [verdachte A] en/of [verdachte B] , die/dat weg te nemen geld en/of goed(eren) onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of een valse sleutel, welke diefstal(len) werd(en) voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat die [verdachte A] en/of [verdachte B]
- die [slachtoffer] op/tegen/naar de grond heeft/hebben geduwd/getrokken/gegooid, en/of (vervolgens)
- de (onder)benen van die [slachtoffer] met een sjaal, althans een doek, aan elkaar heeft/hebben vastgebonden en/of de (onder)armen van die [slachtoffer] met (een) tie-wrap(s) aan elkaar heeft/hebben vastgebonden, en/of (vervolgens)
- ( samen)drukkend geweld (te weten smoren) op/tegen/in de mond en/of de neus, in elk geval het gezicht en/of het hoofd van die [slachtoffer] , heeft/hebben uitgeoefend/toegepast, althans de ademhaling van die [slachtoffer] heeft/hebben belemmerd of onmogelijk gemaakt, en/of (vervolgens)
- stomp botsend geweld (te weten slaan en/of stoten en/of duwen) op/tegen/in het gezicht, althans het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] heeft/hebben uitgeoefend/toegepast,
welk feit de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf [verdachte C] op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 maart 2017 tot en met 25 maart 2017 te Zaandam, gemeente Zaanstad en/of (elders) in Nederland, (telkens) opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door die [verdachte A] en/of [verdachte B] te informeren over
- de wijze waarop het flatgebouw of appartementencomplex waarin zich de woning van die [slachtoffer] bevond kon worden betreden zonder dat de identiteit van die [verdachte A] en/of [verdachte B] zou worden onthuld via de aldaar aanwezige beveiligingscamera(‘s), en/of
- ( een) aan die [slachtoffer] uitgekeerde erfenis(sen), en/of
- de (sterke) financiële positie van die [slachtoffer] , en/of
- de (fysieke en/of mentale) kwetsbaarheid en/of de geringe mobiliteit van die [slachtoffer] , en/of
- de in de woning van die [slachtoffer] aanwezige (contante) gelden, en/of
- de aanwezigheid van die [slachtoffer] in haar woning, en/of
- het startmoment van de (poging tot) diefstal (met geweld) in vereniging;
of
dat [verdachte A] en/of [verdachte B] op of omstreeks 25 maart 2017 te Zaandam, gemeente Zaanstad ter uitvoering van het door hem/hen voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met elkaar, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een hoeveelheid geld en/of goederen van zijn/hun gading, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] ), in elk geval aan een ander of anderen dan aan die [verdachte A] en/of [verdachte B] en/of zijn/hun mededader(s), waarbij die [verdachte A] en/of [verdachte B] , die/dat weg te nemen geld en/of goed(eren) onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of een valse sleutel, welke diefstal(len) werd(en) voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat die [verdachte A] en/of [verdachte B]
- die [slachtoffer] op/tegen/naar de grond heeft/hebben geduwd/getrokken/gegooid, en/of (vervolgens)
- de (onder)benen van die [slachtoffer] met een sjaal, althans een doek, aan elkaar heeft/hebben vastgebonden en/of de (onder)armen van die [slachtoffer] met (een) tie-wrap(s) aan elkaar heeft/hebben vastgebonden, en/of (vervolgens)
- ( samen)drukkend geweld (te weten smoren) op/tegen/in de mond en/of de neus, in elk geval het gezicht en/of het hoofd van die [slachtoffer] , heeft/hebben uitgeoefend/toegepast, althans de ademhaling van die [slachtoffer] heeft/hebben belemmerd of onmogelijk gemaakt, en/of (vervolgens)
- stomp botsend geweld (te weten slaan en/of stoten en/of duwen) op/tegen/in het gezicht, althans het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] heeft/hebben uitgeoefend/toegepast,
welk feit de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf [verdachte C] op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 maart 2017 tot en met 25 maart 2017 te Zaandam, gemeente Zaanstad en/of (elders) in Nederland, (telkens) opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door die [verdachte A] en/of [verdachte B] te informeren over
- de wijze waarop het flatgebouw of appartementencomplex waarin zich de woning van die [slachtoffer] bevond kon worden betreden zonder dat de identiteit van die [verdachte A] en/of [verdachte B] zou worden onthuld via de aldaar aanwezige beveiligingscamera(‘s), en/of
- ( een) aan die [slachtoffer] uitgekeerde erfenis(sen), en/of
- de (sterke) financiële positie van die [slachtoffer] , en/of
- de (fysieke en/of mentale) kwetsbaarheid en/of de geringe mobiliteit van die [slachtoffer] , en/of
- de in de woning van die [slachtoffer] aanwezige (contante) gelden, en/of
- de aanwezigheid van die [slachtoffer] in haar woning, en/of
- het startmoment van de (poging tot) diefstal (met geweld) in vereniging.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.InleidingOp 26 maart 2017 wordt het levenloze lichaam van [slachtoffer] in haar woning in Zaandam aangetroffen. Zij is door een misdrijf om het leven gekomen.

Een politieonderzoek onder de naam Siberië wordt gestart. Dit onderzoek heeft ertoe geleid dat drie verdachten zijn aangehouden: [verdachte C] (de buurman van het slachtoffer), [verdachte B] en [verdachte A] .
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan (het medeplegen van) moord, (gekwalificeerde) doodslag of (poging tot) diefstal met geweld de dood ten gevolge hebbende, dan wel de medeplichtigheid hieraan.

4.Bewijs

4.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat het subsidiair ten laste gelegde feit (gekwalificeerde doodslag) bewezen kan worden verklaard. Daartoe heeft zij onder meer aangevoerd dat
het in het dossier aanwezige tactisch bewijs, bestaande uit belcontacten, zendmastgegevens, reisbewegingen en camerabeelden, volledig wordt ondersteund door forensisch bewijs. Uit de aangetroffen contactsporen op en bij het lichaam van het slachtoffer kan worden afgeleid dat zowel [verdachte A] als [verdachte B] in de woning van het slachtoffer is geweest. Voorts gaat het om contactsporen die zijn aangetroffen op delict gerelateerde plekken.
De officier van justitie leidt uit het voorgaande af dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte A] en [verdachte B] , nu zij het delict samen hebben gepleegd. De officier van justitie heeft verder betoogd dat medeverdachten voorwaardelijk opzet hadden op de dood van het slachtoffer nu samendrukkend geweld op de mond, neus en hals – zeker bij een fragiel persoon als het slachtoffer – de aanmerkelijke kans op de dood oplevert. Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm kan het niet anders dan dat [verdachte A] en [verdachte B] deze kans bewust hebben aanvaard.
Tot slot heeft de officier van justitie gesteld dat uit het onderzoek blijkt dat het hele huis is doorzocht, waaruit kan worden opgemaakt dat het de bedoeling was om geld of goederen weg te nemen. Niet is gebleken dat er daadwerkelijk goederen zijn weggenomen. De officier van justitie heeft geconcludeerd dat bewezen is dat medeverdachten zich schuldig hebben gemaakt aan gekwalificeerde doodslag in vereniging om de poging tot diefstal van geld en goederen mogelijk te maken.
De officier heeft gesteld dat de rol van verdachte een andere is dan die van zijn medeverdachten. Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat verdachte ten tijde van het delict in de woning van het slachtoffer is geweest. De officier van justitie is echter van mening dat het delict niet zou zijn gepleegd zonder de bepalende bijdrage van verdachte. Daartoe heeft zij het volgende naar voren gebracht.
Verdachte was bekend met de leefsituatie en de financiële positie van het slachtoffer. Ook wist hij dat zij slecht ter been was en gebruik maakte van een rollator. Verdachte woonde al meerdere jaren naast het slachtoffer in het flatgebouw en was bekend en vertrouwd met de indeling en beveiliging van het flatgebouw. Verdachte wist dan ook op welke wijze de flat kon worden betreden en de woning van het slachtoffer kon worden bereikt zonder te worden herkend.
De enige connectie tussen medeverdachten en het slachtoffer is verdachte. Het kan dan ook niet anders dan dat hij hen heeft geïnformeerd. Daarbij komt nog dat [verdachte A] en verdachte voorafgaand en na het moment dat het slachtoffer in haar woning wordt overvallen intensief contact met elkaar onderhouden. Ook de dag ervoor, op 24 maart 2017, is er zes keer contact tussen hen geweest, waarvan vier contacten plaatsvonden in de tijdspanne waarin medeverdachten bij de [adres] aankomen.
Verdachte heeft geen verklaring af willen leggen over de inhoud van de contacten, hetgeen in zijn nadeel dient te worden uitgelegd.
De officier van justitie gaat ervan uit dat via deze telefonische contacten afstemming heeft plaatsgevonden en informatie is uitgewisseld ten behoeve van de overval.
Verdachte heeft een belangrijke en cruciale rol gespeeld. Desondanks is er onvoldoende bewijs om verdachte als medepleger te kunnen aanmerken, mede nu er geen duidelijkheid is over de inhoud van de telefonische contacten.
De officier van justitie acht medeplichtigheid bewezen nu door verdachte opzettelijk middelen en inlichtingen zijn verstrekt en daarmee hulp is geboden. Verdachte heeft de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij behulpzaam zou zijn bij een gewelddadige overval waarbij mogelijk fors geweld zou worden toegepast. De officier van justitie heeft geconcludeerd dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplichtigheid aan gekwalificeerde doodslag.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde feit nu de voorbedachte raad niet vast is komen te staan.
De raadsman is evenals de officier van justitie van mening dat verdachte niet kan worden aangemerkt als medepleger. De raadsman heeft daartoe gesteld dat uit het dossier niet volgt dat sprake is van een gezamenlijke uitvoering van het delict noch van een voldoende gewichtige intellectuele of materiele bijdrage aan het feit.
De raadsman heeft betoogd dat, hoewel uit het dossier het vermoeden naar voren komt dat verdachte de schakel is geweest tussen het slachtoffer en de daders, er onvoldoende bewijsmiddelen hiertoe voorhanden zijn.
Zowel voor medeplegen als voor medeplichtigheid moet worden bewezen dat en zo ja welke informatie verdachte aan de overvallers heeft doorgegeven en of die informatie heeft bijgedragen aan het plegen van het delict.
Het is onduidelijk wat verdachte precies wist over de financiële situatie van het slachtoffer en of hij wist van de erfenis die ze al dan niet had ontvangen. Aangezien onzeker is welke informatie verdachte heeft gehad kan niet met zekerheid worden gezegd welke informatie hij aan de overvallers zou kunnen hebben doorgespeeld.
Nu er ook geen opheldering is gekomen over de inhoud van de geregistreerde telefoongesprekken, kan ook op grond hiervan niet zonder meer gezegd worden dat verdachte informatie met de gebruiker van de telefoon van [verdachte A] heeft gedeeld. Het zwijgen van verdachte hieromtrent mag niet in zijn nadeel worden uitgelegd.
De raadsman heeft geconcludeerd dat zonder de inhoud van de telefooncontacten niet boven enige twijfel blijkt dat er door verdachte informatie is verschaft noch dat hij, als hij die informatie heeft gegeven, daarmee (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op enig delict.
Daarnaast heeft de raadsman gesteld dat er geen bewijs is voor direct opzet op de doodslag.
De exacte toedracht van wat er in de woning is gebeurd, is onbekend. Van duidelijke verwurging of duidelijk toegepast geweld teneinde het leven (voorwaardelijk) opzettelijk te beëindigen blijkt niet. Uit het pathologisch rapport blijken twee doodsoorzaken, waardoor verschillende handelingen mogelijk zijn.
Wat betreft de ten laste gelegde (poging tot) diefstal (met geweld) heeft de raadsman betoogd dat uit geen der bewijsmiddelen het oogmerk op het grondfeit volgt. Voorts is er geen bewijsmiddel waaruit kan blijken dat is gestolen of gepoogd werd te stelen. De verklaringen van getuigen vormen een grond voor twijfel of er sprake was van een doorzoeking en daarmee een poging tot diefstal.
4.3
Oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak primairDe rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen verdachte primair (moord) ten laste is gelegd, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
4.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden subsidiair
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid aan het medeplegen van gekwalificeerde doodslag op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
4.3.3
Bewijsoverwegingen
Algemeen
Op 26 maart 2017 is het lichaam van [slachtoffer] in haar woning aangetroffen. Uit de bewijsmiddelen volgt dat [slachtoffer] in haar woning in de [adres] door geweld om het leven is gekomen. Het overlijden kan worden verklaard door samendrukkend geweld ter hoogte van neus/mond (smoren) en/of (samen)drukkend geweld op de hals.
De schouwarts heeft het tijdstip van overlijden geschat op 22:00 uur op 25 maart 2017, met een marge van 2,8 uur.
DNA
Het lichaam van [slachtoffer] is aan forensisch onderzoek onderworpen. Op de onderzijde van de broekspijpen en op de buiten- en binnenkant van de tailleband van de spijkerbroek van [slachtoffer] is DNA-materiaal aangetroffen dat matcht met het DNA-profiel van [verdachte A] . De resultaten van het DNA-onderzoek zijn respectievelijk honderd miljoen keer, een miljoen keer en een miljard keer waarschijnlijker als de bemonsteringen celmateriaal van [verdachte A] bevatten, dan als deze celmateriaal van een willekeurige onbekende persoon bevatten. Ook op het t-shirt van [slachtoffer] , ter hoogte van de linker borst en schouder, is DNA-materiaal aangetroffen dat matcht met het DNA-profiel van [verdachte A] . De resultaten van dit DNA-onderzoek zijn een miljard keer waarschijnlijker als de bemonsteringen celmateriaal van [verdachte A] bevatten, dan als deze celmateriaal van een willekeurige onbekende persoon bevatten.
In de bemonstering van de linker bovenarm van [slachtoffer] , tussen elleboog en t-shirt, is DNA-materiaal aangetroffen dat matcht met het DNA-profiel van [verdachte B] . De resultaten van dit DNA-onderzoek zijn een miljard keer waarschijnlijker als de bemonsteringen celmateriaal van [verdachte B] bevatten, dan als deze celmateriaal van een willekeurige onbekende persoon bevatten.
Gelet op de locaties van het aangetroffen materiaal, met name het materiaal op de binnenzijde van de tailleband van de broek en op de linker bovenarm, op de plek waar het slachtoffer stevig is vastgepakt, kunnen deze sporen worden aangemerkt als dadersporen.
Verkeersgegevens
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte gebruik maakte van het telefoonnummer eindigend op * [nummer] , [verdachte A] gebruik maakte van de telefoonnummers eindigend op * [nummer] en * [nummer] en [verdachte B] gebruik maakte van het telefoonnummer eindigend op * [nummer] .
Op basis van de zendmastgegevens en de verklaring van verdachte stelt de rechtbank vast dat verdachte zich op de avond van 25 maart 2017 in zijn woning op de [adres] bevond.
Uit verkeersgegevens blijkt dat de telefoon van [verdachte B] zich op 25 maart 2017 rond 18:30 uur heeft verplaatst van Amsterdam Zuidoost, waar hij in die periode verbleef, naar Amstelveen.
Om 19:52 en 20:17 uur heeft er contact plaatsgevonden tussen de telefoon van [verdachte A] en de telefoon van verdachte, welk contact werd geïnitieerd door [verdachte A] . Om 20:20 uur heeft de auto van [verdachte A] zich verplaatst naar Zaandam en is daar ook aangekomen. Ook de telefoon van [verdachte A] , alsmede de telefoon van [verdachte B] , laat een verplaatsing zien vanuit Amstelveen richting Zaandam. Gedurende de verplaatsing vinden er met de telefoon van [verdachte B] twee gesprekken plaats.
Op camerabeelden van de [adres] is te zien dat om 20:47 uur twee personen de flat binnen komen en richting de trap lopen. Een minuut hieraan voorafgaand vindt er nogmaals contact plaats tussen de telefoon van [verdachte A] en de telefoon van verdachte. Ruim drie kwartier later verlaten dezelfde personen de flat. Enkele minuten daarna vindt er weer een verbinding plaats tussen de telefoon van [verdachte A] en de telefoon van verdachte. Beide telefoons stralen dan nog een zendmast aan in Zaandam. Vervolgens is er weer een verplaatsing te zien van de auto van [verdachte A] , de telefoon van [verdachte A] en de telefoon van [verdachte B] terug naar Amstelveen, waarna de auto van [verdachte A] en de telefoon van [verdachte B] enige tijd later een verplaatsing laten zien naar Amsterdam Zuidoost.
De telefoons van [verdachte A] en verdachte hebben op 25 maart 2017 tussen 19:52 en 21:40 uur alleen contact met elkaar.
Op 24 maart 2017 is een soortgelijk patroon waar te nemen. De telefoon van [verdachte B] straalt in de middag, tot ongeveer 16:45 uur, zendmasten aan in de omgeving Amsterdam Zuidoost. Tussen 17:00 en 18:00 uur straalt de telefoon van [verdachte B] zendmasten aan in Amstelveen.
Rond 18:30 en 19:45 uur wordt met de telefoon van [verdachte A] contact gezocht met de telefoon van verdachte, waarbij de telefoon van [verdachte A] zich in Amstelveen bevindt en de telefoon van verdachte in Zaandam.
Rond 20:30 uur verplaatst de auto van [verdachte A] zich richting Zaandam. Ook de telefoon van [verdachte A] , alsmede de telefoon van [verdachte B] , laat een verplaatsing zien richting Zaandam. Om 20:40 uur wordt [verdachte B] gebeld door het huisnummer van zijn toenmalige vriendin, [naam] , en vindt er een gesprek plaats.
Op de camerabeelden is te zien dat om iets voor 21:00 uur twee personen de [adres] binnen gaan. Op grond van getuigenverklaringen kan worden gesteld dat deze personen op de 7e verdieping zijn gezien en richting de wenteltrap liepen die leidde tot de 8e verdieping, waar de woning van [slachtoffer] is gelegen.
Er vindt om 21:04 uur contact plaats tussen de telefoon van [verdachte A] en verdachte en om 21:07 uur verlaten dezelfde personen de flat.
Vervolgens verplaatst de telefoon van [verdachte B] zich eerst naar Amstelveen en vervolgens naar Amsterdam Zuidoost.
Tussenconclusie
De rechtbank komt gelet op het aangetroffen DNA-materiaal en de verkeersgegevens tot de conclusie dat [verdachte A] en [verdachte B] op 24 en 25 maart 2017 samen in de auto van [verdachte A] zijn afgereisd naar Zaandam en daar de [adres] te Zaandam zijn binnengegaan. De tijdstippen van binnenkomen en vertrekken op de camerabeelden passen op beide dagen binnen de geconstateerde verblijfsduur in Zaandam en passen bovendien in het geconstateerde belpatroon tussen [verdachte A] en verdachte. Gelet op het geschatte tijdstip van overlijden van [slachtoffer] , alsmede op voornoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, concludeert de rechtbank dat het [verdachte A] en [verdachte B] zijn geweest, die in de woning van [slachtoffer] zijn geweest op het moment dat zij om het leven werd gebracht.
Voorwaardelijk opzet op de dood
Uit het dossier volgt dat het slachtoffer om het leven is gekomen door smoren en/of (samen)drukkend geweld op de hals, wat heeft geleid tot zuurstofgebrek. Door op een dergelijke manier te handelen is naar algemene ervaringsregels de kans aanmerkelijk dat het slachtoffer daardoor zou komen te overlijden, hetgeen ook daadwerkelijk is gebeurd. Het is een feit van algemene bekendheid dat de dood door zuurstoftekort pas na meerdere minuten intreedt, zodat hiervoor een actieve en langdurige handeling is vereist. Deze gedraging is blijkens de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op de dood dat het niet anders kan zijn dan dat de aanmerkelijke kans op de dood bewust is aanvaard.
Gekwalificeerde doodslag?
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat de woning van [slachtoffer] is doorzocht, waarbij de rechtbank met name acht heeft geslagen op het feit dat de ritsen van twee hockers open waren, de hockers ondersteboven in de kamer stonden, er een spaarpot op de grond lag met de dop ernaast, kasten waren geopend, goederen op de grond lagen en de kussens van de bank scheef lagen. De schoonmaakster van [slachtoffer] heeft de woning na het delict gezien en heeft verklaard dat [slachtoffer] nooit spullen op de grond liet slingeren en dat het leek of iemand de slaapkamer had doorzocht. Het verweer van de raadsman dat de woning rommelig was en dat niet kan worden vastgesteld dat er is gepoogd te stelen wordt verworpen.
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat er geld/goederen is/zijn weggenomen uit de woning, zodat diefstal niet bewezen is. Gelet op het feit dat de woning is doorzocht, is wel sprake van een poging tot diefstal. Daarbij betrekt de rechtbank eveneens dat er voorafgaand aan het feit contact is geweest met verdachte, de buurman van het slachtoffer, waarbij het niet anders kan dan dat hij [verdachte A] en [verdachte B] heeft getipt over een mogelijk geldbedrag in de woning van [slachtoffer] en haar aanwezigheid in die woning op 25 maart 2017.
De rechtbank leidt uit deze omstandigheid af dat [verdachte A] en [verdachte B] naar de woning van het slachtoffer zijn gegaan met het oogmerk haar te beroven en dat zij op enig moment, voor, tijdens of na de beroving om het leven is gebracht. Beide medeverdachten zijn immers naar de woning van [slachtoffer] gegaan in de wetenschap dat zij thuis was en mochten er vanuit gaan dat zij zich niet zonder slag of stoot zou laten beroven. Het geweld, op welk moment ook uitgeoefend, staat in direct verband met de poging tot diefstal en heeft uiteindelijk geresulteerd in de dood van [slachtoffer] .
Hoewel uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid in welke volgorde de misdrijven hebben plaatsgevonden, is de rechtbank van oordeel dat de doodslag in onmiddellijk verband staat met de poging tot diefstal.
Medeplegen
De rechtbank is van oordeel dat [verdachte A] tezamen en in vereniging met [verdachte B] [slachtoffer] om het leven heeft gebracht. Daarbij heeft de rechtbank de volgende omstandigheden in aanmerking genomen.
Uit het onderzoek volgt dat [verdachte A] en [verdachte B] zich op 24 maart 2017 vanaf Amstelveen naar de [adres] hebben begeven. Gelet op hetgeen de volgende dag heeft plaatsgevonden dient deze reis te worden aangemerkt als een voorverkenning dan wel poging.
Ook op 25 maart 2017 zijn [verdachte A] en [verdachte B] samen vanuit Amstelveen op pad gegaan en beiden in de woning van het slachtoffer geweest waarbij de woning is doorzocht. Ook hebben beiden fysiek contact gehad met het slachtoffer, waarbij in elk geval één van de verdachten geweld heeft gebruikt.
Na het delict hebben medeverdachten gelijktijdig de woning van het slachtoffer verlaten, in de wetenschap dat zij het overleden slachtoffer in de hal van haar woning achterlieten. Zij zijn vervolgens samen terug naar Amstelveen gereden.
De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat [verdachte A] en [verdachte B] een plan hadden en dat zij steeds, op alle cruciale momenten, samen zijn gebleven. Er was aldus sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte A] en [verdachte B] .
Weliswaar kan de rechtbank niet vaststellen wie de bewuste handeling(en) heeft verricht die [slachtoffer] fataal is/zijn geworden, echter is dit voor de bewezenverklaring van het medeplegen niet noodzakelijk. Te meer nu geen van de medeverdachten met betrekking tot deze in hoge mate belastende omstandigheden een aannemelijke verklaring heeft gegeven waaruit een andere toedracht naar voren komt.
Medeplichtigheid
Ten aanzien van de rol van verdachte stelt de rechtbank het volgende vast.
Op 24 maart 2017, de avond van de voorverkenning danwel mislukte poging om [slachtoffer] te beroven, heeft verdachte op cruciale momenten telefonisch contact gehad met [verdachte A] , te weten:
  • Tweemaal voorafgaand aan de autorit van de medeverdachten richting Zaandam;
  • Driemaal na aankomst van de medeverdachten in Zaandam;
  • Eenmaal terwijl beide medeverdachten zich bevinden in de [adres] te Zaandam.
Na het einde van de verbinding van dit laatste telefonische contact, ongeveer 6 minuten na binnenkomst van beide medeverdachten in de [adres] , verlaten beide medeverdachten vrijwel direct de flat.
Vervolgens is een dag later, 25 maart 2017, een zelfde patroon zichtbaar. Wederom heeft verdachte op cruciale momenten telefonisch contact met [verdachte A] , te weten:
  • Eenmaal voorafgaand aan de autorit van de medeverdachten richting Zaandam;
  • Eenmaal na aankomst van de medeverdachten in Zaandam en tijdens het binnenlopen van beide medeverdachten in de [adres] te Zaandam;
  • Eenmaal kort nadat beide medeverdachten de [adres] te Zaandam verlaten (en [slachtoffer] reeds van het leven is beroofd in haar woning);
  • Eenmaal nadat [verdachte A] weer thuis in Amstelveen is.
Verdachte heeft zich op zijn zwijgrecht beroepen. Aldus is de inhoud van de telefoongesprekken onbekend gebleven.
Uit de inhoud van het dossier is niet gebleken dat verdachte tijdens de overval in de woning van het slachtoffer is geweest, zodat van een gezamenlijke uitvoering met de medeverdachten geen sprake is. Hoewel het patroon van de vele contacten voor en na de woningoverval kunnen duiden op een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten in de vorm van een gezamenlijk plan, ontbreekt het aan bewijsmiddelen ten aanzien van de inhoud en intensiteit van dit plan. Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van het medeplegen van de gekwalificeerde doodslag.
Bij gebreke van een aannemelijke verklaring van verdachte over de inhoud van de telefonische contacten, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat de contacten over de woningoverval zijn gegaan. De rechtbank leidt dit onder meer af uit de tijdstippen, te weten zeer kort voor en net na het feit.
Nu verdachte de enige link is tussen de beide medeverdachten en het slachtoffer, hij weet had van de (mogelijk gunstige) financiële situatie van [slachtoffer] en hij zich tijdens de overval op 25 maart 2017 in zijn naastgelegen woning bevond, gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte de medeverdachten heeft verteld dat er mogelijk geld in haar woning lag, dat zij alleen woonde en dat zij op het bewuste moment op 25 maart 2017 thuis was.
De rechtbank acht deze inlichtingen voldoende voor een bewezenverklaring van medeplichtigheid.
De rechtbank stelt voorop dat voor de bewezenverklaring van medeplichtigheid aan een misdrijf is vereist dat niet alleen wordt bewezen dat het opzet van de verdachte was gericht op zijn handelen als medeplichtige, maar ook dat zijn opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, was gericht op het door de dader(s) gepleegde misdrijf (het gronddelict). Bij de bewezenverklaring en kwalificatie van de medeplichtigheid moet worden uitgegaan van de door de dader(s) verrichte handelingen, ook indien het opzet van de medeplichtige slechts was gericht op een deel daarvan. Het opzet van de medeplichtige behoeft niet te zijn gericht op de precieze wijze waarop het gronddelict wordt begaan.
Ingeval het (voorwaardelijk) opzet van de medeplichtige niet (volledig) was gericht op het gronddelict, moet het misdrijf waarop het opzet van de medeplichtige wel was gericht, voldoende verband houden met het gronddelict. Of van een dergelijk verband sprake is, is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval. Doorgaans kan worden aangenomen dat dit verband bestaat indien het misdrijf waarop het (voorwaardelijk) opzet van de medeplichtige was gericht, een onderdeel vormt van het gronddelict, zoals het geval is bij een misdrijf dat is begaan onder strafverzwarende omstandigheden. Maar ook in andere gevallen, waarbij zowel de aard van het gronddelict als de aard van de gedraging van de medeplichtige en de overige omstandigheden van het geval van belang zijn, kan sprake zijn van een dergelijk verband.
De rechtbank neemt aan dat het opzet van verdachte niet was gericht op de dood van [slachtoffer] . Uit bovengenoemde gedragingen en handelingen van verdachte leidt de rechtbank af dat het opzet van verdachte gericht is geweest op een woningoverval. Verdachte wist dat zijn buurvrouw thuis was en dat het een gehorige woning betrof. Aldus had hij kunnen en mogen verwachten dat de diefstal met het nodige geweld gepaard zou gaan. Immers, te verwachten was dat zij niet vrijwillig haar geld zou afgeven maar zich zou verzetten of zou gaan gillen om de buren te waarschuwen. Verdachte heeft dan ook de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij behulpzaam zou zijn bij een diefstal waarbij mogelijk fors geweld zou worden toegepast, met alle risico’s van dien. Daarmee heeft verdachte het (voorwaardelijk) opzet gehad op medeplichtigheid aan diefstal met geweld de dood ten gevolge hebbend, welk delict voldoende verband houdt met het gronddelict. De rechtbank acht dan ook de medeplichtigheid aan de zwaardere gekwalificeerde doodslag wettig en overtuigend bewezen.
4.3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tweede alternatief ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
[verdachte A] en [verdachte B] op 25 maart 2017 te Zaandam, gemeente Zaanstad, tezamen en in vereniging met elkaar, [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] ) opzettelijk van het leven hebben beroofd, door het uitoefenen of toepassen van (samen)drukkend geweld (smoren) op/tegen de mond en/of de neus, en/of de hals van die [slachtoffer] , althans het belemmeren en/of onmogelijk maken van de ademhaling van die [slachtoffer] ,
welke doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten poging tot diefstal met geweld in vereniging van een hoeveelheid geld, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan andere deelnemers aan dat feit straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren,
tot en bij het plegen van welk misdrijf verdachte op één of meer tijdstippen omstreeks de periode van 24 maart 2017 tot en met 25 maart 2017 te Zaandam, gemeente Zaanstad en/of (elders) in Nederland, telkens opzettelijk inlichtingen heeft verschaft en opzettelijk behulpzaam is geweest door die [verdachte A] en/of [verdachte B] te informeren over:
- de financiële positie van die [slachtoffer] , en
- de aanwezigheid van die [slachtoffer] in haar woning, en
- het startmoment van de poging tot diefstal met geweld in vereniging.
Hetgeen aan verdachte onder subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
medeplichtigheid aan medeplegen van doodslag, gevolgd/vergezeld/voorafgegaan van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden of gemakkelijk te maken of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan dat feit straffeloosheid of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaar.
De officier van justitie heeft bij het bepalen van de strafeis de volgende omstandigheden in aanmerking genomen.
Het slachtoffer was een kwetsbare vrouw, waarin verdachten een makkelijk doelwit vonden. Verdachte en zijn medeverdachten zijn op een gewetenloze wijze te werk gegaan, hetgeen getuigt van een volkomen gebrek aan respect voor de waarde van het menselijk leven.
Verdachte heeft bij het delict een cruciale rol gehad. Hoewel hij niet in de woning van het slachtoffer was, was hij wel de katalysator; zonder hem was het delict niet gepleegd. Verdachte was de buurman van het slachtoffer en werd door het slachtoffer vertrouwd, zo blijkt uit het onderzoek.
Bij verdachte is geen enkel berouw te bespeuren, sterker, het lijkt erop of hij zich ook na het delict bezig is blijven houden met strafbare feiten.
Gelet op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het heeft plaatsgevonden kan enkel met oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanmerkelijke duur worden volstaan. De officier van justitie heeft voor wat betreft de hoogte gekeken naar straffen in soortgelijke zaken. Door de andere juridische kwalificatie wordt een lagere straf geëist dan ten aanzien van de medeverdachten.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de strafeis erg fors is, gelet op het strafmaximum van tien jaar en gelet op het gegeven dat er zo weinig over de rol van verdachte kan worden vastgesteld. De raadsman heeft de rechtbank verzocht in het geval van een bewezenverklaring aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren op te leggen.
7.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
[verdachte A] en [verdachte B] hebben volgens een vooropgezet plan [slachtoffer] , een kwetsbare en lichamelijk beperkte vrouw, in haar woning overvallen, terwijl ze wisten dat ze thuis was. [slachtoffer] was de buurvrouw van verdachte. De medeverdachten hebben haar woning doorzocht teneinde geld van haar te bemachtigen nu zij van verdachte hadden gehoord dat het slachtoffer mogelijk over veel geld zou beschikken.
[slachtoffer] had vertrouwen in verdachte. Ze ging goed met hem om en sprak hem regelmatig. Hij wist hoe eenzaam ze was, hoe kwetsbaar haar gesteldheid was en dat ze een lichamelijke beperking had. Het is dan ook hoogst verwerpelijk dat hij informatie over zijn buurvrouw heeft gedeeld met [verdachte A] en [verdachte B] , die haar vervolgens op een gewelddadige wijze overvallen hebben. Temeer verwerpelijk, nu is gebleken dat verdachte rondom het delict veelvuldig contact heeft gehad met [verdachte A] en verdachte op het moment van de overval zeer dichtbij, namelijk thuis, was.
De rol van verdachte vormt de basis van het delict. [verdachte A] en [verdachte B] kenden [slachtoffer] en haar financiële situatie niet. De rechtbank heeft dan ook de overtuiging dat zonder de informatie van verdachte, [slachtoffer] niet het slachtoffer was geworden van deze woningoverval met fatale afloop. Dit maakt dat de rol van verdachte, ondanks dat dit heeft geresulteerd in een bewezenverklaring tot medeplichtigheid, van cruciale waarde is geweest. Dit weegt de rechtbank in strafverzwarende zin mee.
Tijdens de overval is er door [verdachte A] en [verdachte B] veel geweld tegen het slachtoffer gebruikt. Ze is mishandeld, haar handen zijn bij elkaar gebonden met tie-wraps en haar benen zijn bij elkaar gebonden met een sjaal. Uiteindelijk is zij komen te overlijden omdat zij door handelen van medeverdachten geen adem meer kon halen.
De laatste momenten in het leven van [slachtoffer] moeten verschrikkelijk zijn geweest. Zij moet de dood letterlijk in de ogen hebben gekeken en de laatste minuten van haar leven doodsangsten hebben uitgestaan.
Iemand doden is een onomkeerbare daad. Het biedt geen ruimte voor herstel en dieper ingrijpen in iemands leven is niet mogelijk. Medeverdachten hebben beschikt over het leven van [slachtoffer] en dit vervolgens beëindigd. Verdachte heeft hieraan met zijn inlichtingen en hulp een cruciale bijdrage geleverd.
De zus van [slachtoffer] heeft op zitting, middels het spreekrecht voor nabestaanden, aangegeven hoezeer dit feit haar heeft aangegrepen. Ze noemt de dood van [slachtoffer] onbeschrijfelijk, oneerlijk en onwerkelijk. Zij heeft haar zus moeten identificeren en dit was het ergste wat ze in haar leven heeft meegemaakt. Daarnaast is haar leven op zijn kop gezet. Naast het gemis van haar zus, is haar vertrouwen in mensen aangetast, evenals haar vertrouwen in haar eigen veiligheid.
Een feit als dit brengt ook in de maatschappij ernstige gevoelens van angst en onveiligheid met zich mee. De woning van [slachtoffer] was gelegen in een flat, waar veel mensen haar kenden of haar wel eens hadden gezien. Voor bewoners van die flat, maar ook daarbuiten heeft het nieuws rondom de dood van [slachtoffer] veel beroering teweeg gebracht. De willekeurigheid van dit delict speelt daarbij een grote rol. Het is invoelbaar dat mensen denken dat dit ook hen, of iemand die zij lief hebben, in hun woning kan overkomen. Juist in iemands eigen woning moet men zich veilig kunnen voelen en onbekommerd zijn of haar gang kunnen gaan. Dit gevoel van veiligheid is door toedoen van verdachte aangetast.
Ten aanzien van de maximaal op te leggen straf met betrekking tot verdachte het volgende. De medeplichtigheid aan gekwalificeerde doodslag kan bewezen worden verklaard, echter de rechtbank neemt aan dat het opzet van verdachte niet gericht is geweest op de dood van [slachtoffer] . Dit maakt dat de strafbedreiging ziet op de diefstal met geweld die de dood ten gevolge heeft gehad, welke is gesteld op maximaal 15 jaren. Nu de rechtbank de medeplichtigheid bewezen heeft verklaard is de maximaal op te leggen straf één derde lager, te weten een gevangenisstraf van 10 jaren.
Bij de hoogte van de op te leggen straf betrekt de rechtbank tevens dat verdachte geen openheid van zaken heeft willen geven en daarmee geen enkele verantwoordelijkheid heeft willen nemen. Hij heeft daarmee de nabestaanden de gelegenheid ontnomen om de ware toedracht van de dood van [slachtoffer] te weten te komen. De zus van [slachtoffer] heeft tijdens haar verklaring ter terechtzitting aangegeven dat deze onduidelijkheid vreselijk en moeilijk te verkroppen is.
Verder is de fatale afloop voor verdachte geen aanleiding geweest om zijn banden met de [verdachte A] en [verdachte B] te verbreken. Voorafgaand aan de aanhouding van verdachten zijn zij nog meermalen met elkaar gesignaleerd. Dit baart de rechtbank grote zorgen.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie van 10 april 2018, waaruit blijkt dat verdachte onder meer onherroepelijk is veroordeeld voor een mishandeling en – weliswaar lang geleden – voor een woningoverval.
De rechtbank is van oordeel dat vanwege de ernst van het feit slechts volstaan kan worden met het opleggen van een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Ook uit het oogpunt van vergelding en ter beveiliging van de maatschappij is een lange gevangenisstraf op zijn plaats.
Al bovenstaande factoren in ogenschouw genomen komt de rechtbank tot de slotsom dat de eis zoals deze door de officier van justitie is geformuleerd passend en geboden is. Dit betekent dat de rechtbank komt tot het opleggen van een gevangenisstraf van 8 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht.

8.Beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen

De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, vermeld op de beslaglijst onder de nummer 1-7, dienen te worden teruggegeven aan de rechthebbende.

9.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De [benadeelde partij] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 23.304,03 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. Ter terechtzitting van 10 oktober 2018 heeft de raadsvrouw van de benadeelde partij de vordering nader toegelicht en verhoogd met een bedrag van € 20.000,00, bestaande uit shockschade.
De vordering tot schadevergoeding bedraagt thans € 43.304,03 en is als volgt opgebouwd:
  • Reiskosten € 421,51
  • Parkeerkosten € 24,07
  • Telefoonkosten € 58,52
  • Vliegticket en vervoer naar vliegveld € 242,90
  • Eigen bijdrage kosten psycholoog € 131,09
  • Ziektekosten € 8,69
  • Verzorging huisdieren € 185,00
  • Kosten aanvaarden erfenis € 122,00
  • Uitvaartkosten € 1.474,75
  • PostNL nabestaandenservice € 36,95
  • Facturen voldaan ten behoeve van [slachtoffer] € 455,51
  • Doorlopende kosten van rekening [slachtoffer] € 643,04
  • Toekomstige schade € 2.000,00
  • Immateriële schade € 17.500,00
  • Shockschade € 20.000,00
De rechtbank is anders dan de raadsman van oordeel dat behandeling van de vordering geen onevenredige belasting van het strafgeding oplevert zodat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
De rechtbank stelt voorop dat nabestaanden schade kunnen vorderen als gevolg van het overlijden van iemand ten gevolge van een gebeurtenis waarvoor een ander jegens hem aansprakelijk is. Ingevolge artikel 6:108 BW kunnen nabestaanden de kosten voor lijkbezorging en levensonderhoud vorderen. De in voornoemd artikel genoemde kosten vormen een limitatieve opsomming.
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 1.506,15 rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit.
Met betrekking tot de reiskosten overweegt de rechtbank als volgt.
De kosten die betrekking hebben op de uitvaart, bedragende € 31,40, zijn aan te merken als rechtstreekse kosten en zijn derhalve toewijsbaar.
De kosten die zien op de reis naar de rechtbank, het politiebureau en de officier van justitie, bedragende € 178,40, zijn naar het oordeel van de rechtbank aan te merken als proceskosten en zullen als zodanig worden toegewezen.
De overige reiskosten komen niet voor vergoeding in aanmerking, nu deze kosten geen betrekking hebben op de kosten voor lijkbezorging en levensonderhoud.
Met betrekking tot de parkeerkosten overweegt de rechtbank dat de kosten die zijn gemaakt ten behoeve van gesprekken met de officier van justitie zijn aan te merken als proceskosten en als zodanig zullen worden toegewezen. Deze kosten bedragen € 16,55.
De overige parkeerkosten komen niet voor vergoeding in aanmerking, nu deze kosten geen betrekking hebben op de kosten voor lijkbezorging en levensonderhoud.
De uitvaartkosten van € 1.474,75 zijn kosten die rechtstreeks voortvloeien uit het bewezenverklaarde feit en komen voor vergoeding in aanmerking.
Ten aanzien van de overige gevorderde materiële kosten, bestaande uit telefoonkosten, vliegticket en vervoer naar vliegveld, kosten psycholoog, ziektekosten, verzorging huisdieren, aanvaarden erfenis, PostNL nabestaandenservice, facturen voldaan ten behoeve van [slachtoffer] , doorlopende kosten van [slachtoffer] , is de rechtbank van oordeel dat deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen, nu deze kosten geen betrekking hebben op de kosten voor lijkbezorging en levensonderhoud.
Toekomstige schade
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde toekomstige schade evenmin voor toewijzing in aanmerking komt, nu niet nader is onderbouwd waar eventuele toekomstige schade op zou kunnen zien en er ook overigens geen aanwijzingen zijn dat sprake is van nog niet geopenbaarde toekomstige voor vergoeding in aanmerking komende schade.
Immateriële schade
Wat betreft de gevorderde immateriële schade/affectieschade overweegt de rechtbank het volgende. Door de benadeelde partij is een beroep gedaan op de wet die het claimen en uitkeren van affectieschade mogelijk zal maken, welke wet op 1 januari 2019 in werking zal treden. In dit wetsvoorstel is bepaald dat affectieschade niet wordt toegekend, totdat het wetsvoorstel in werking is getreden (vlg. Kamerstukken II, 2014-2015, 34257, nr. 3, p. 9).
Gelet op de uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever geen terugwerkende kracht aan dit wetsvoorstel te verlenen ziet de rechtbank geen aanleiding om ‘te anticiperen’ op de aankomende wetswijziging zoals verzocht door de raadsvrouw van de benadeelde partij en is de rechtbank van oordeel dat deze schade niet voor vergoeding in aanmerking komt.
Shockschade
Wat betreft de gevorderde shockschade overweegt de rechtbank als volgt. Namens de benadeelde partij is aangevoerd dat zij in behandeling is geweest bij een psycholoog en EMDR-therapie heeft ondergaan teneinde haar PTSS klachten te behandelen. Ten aanzien van die behandelingen zijn facturen overgelegd. De psychische schade waarvoor de benadeelde partij onder behandeling was zou zijn opgelopen door confrontatie met het levenloze lichaam en het letsel zichtbaar op het lichaam van haar zus, het slachtoffer, teneinde haar te identificeren. Voorts heeft de benadeelde partij kennisgenomen van het dossier en de inhoud ervan, alsook van de overhoopgehaalde woning van haar zus.
Voor vergoeding van shockschade is vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld. Dat zal in het algemeen slechts het geval zal zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
Hoewel uit de door de benadeelde partij overgelegde stukken is gebleken dat daadwerkelijk EMDR-therapie is ondergaan, volgt uit de stukken niet dat deze therapie is ondergaan ten gevolge van klachten die zijn ontstaan door confrontatie met het lichaam en letsel van het slachtoffer. Voor een inhoudelijke beoordeling van de vordering zou nader onderzoek noodzakelijk zijn. De rechtbank is gelet daarop van oordeel dat de behandeling van de vordering tot vergoeding van shockschade een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaring in de vordering en bepalen dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De vordering zal derhalve tot een bedrag van € 1.506,15 worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 maart 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op € 194,95.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: de medeplichtigheid aan het medeplegen van gekwalificeerde doodslag] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 36f, 48, 49, 288 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder subsidiair meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
8 (acht) jaar.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave aan de rechthebbende van de op de beslaglijst onder 1-7 vermelde goederen.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de [benadeelde partij] geleden schade tot een bedrag van
€ 1.506,15 (vijftienhonderd zes euro en vijftien cent), bestaande uit vergoeding voor de materiële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 maart 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vastgesteld op
€ 194,95 (honderdvierennegentig euro en vijfennegentig cent), en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Bepaalt dat indien genoemde bedragen geheel of gedeeltelijk door (een van) de medeverdachten zijn betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het [benadeelde partij] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.506,15 (vijftienhonderd zes euro en vijftien cent), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 maart 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens (een van) de medeverdachten aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. van Beek, voorzitter,
mr. A.S. van Leeuwen en mr. C.P. Staal, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. N. de Roo,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 november 2018.