ECLI:NL:RBNHO:2018:9541

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 oktober 2018
Publicatiedatum
1 november 2018
Zaaknummer
15/080057-18
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens openlijk geweld met afwijzing vordering tenuitvoerlegging

Op 23 oktober 2018 heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van openlijk geweld. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 22 april 2018 te Zaandam, waar de verdachte samen met een mededader geweld heeft gepleegd tegen een persoon, hier aangeduid als [slachtoffer]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend, en de rechtbank heeft op basis van verschillende bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van de verdachte en proces-verbaal van aangifte, geoordeeld dat het openlijk geweld bewezen kon worden verklaard.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, waarvan 35 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft ook een vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij, [slachtoffer], toegewezen voor immateriële schade tot een bedrag van € 200,00. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen afgewezen, omdat het niet opportuun werd geacht deze straffen ten uitvoer te leggen, gezien de duur van het voorarrest en de op te leggen straf in de hoofdzaak.

De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van het feit, de impact op het slachtoffer en de omstandigheden waaronder het geweld is gepleegd. De rechtbank heeft ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, waaronder eerdere veroordelingen en de rapportage van de reclassering. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op de zitting.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/080057-18; 15/760003-17 (tul); 15/119832-17 (tul) (P)
Uitspraakdatum: 23 oktober 2018
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
9 oktober 2018 in de zaak tegen:
[verdachte 1],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] ,
ten tijde van de terechtzitting gedetineerd in Intermetzo JJI Lelystad.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.M.H.G. Peters en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. J.T.H.M. Mühren, advocaat te Purmerend, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 22 april 2018 te Zaandam, gemeente Zaanstad openlijk, op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, te weten op De Burcht en/of op de Wilhelminastraat, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, [slachtoffer] , welk geweld bestond uit het meermalen, althans eenmaal:
- met gestrekte arm en/of gebalde vuist (met kracht) slaan/stompen tegen het hoofd, althans het lichaam van voornoemde [slachtoffer] en/of
- meermalen (met kracht) slaan tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer] en/of
- het (met kracht) onderuit schoppen van voornoemde [slachtoffer]
terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten pijn over het hele lichaam, met name op het hoofd en/of een gezwollen jukbeen en/of een onderhuidse bloeding rondom het oog en/of twee open verwondingen rond het oog voor [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
Volgens de raadsman kan het openlijk geweld, bestaande uit het stompen tegen het hoofd van [slachtoffer] , worden bewezen. De raadsman verzoekt de rechtbank verdachte partieel vrij te spreken van het stompen / slaan tegen het lichaam en het onderuit schoppen. Dientengevolge is ook geen pijn over het hele lichaam ontstaan.
3.3.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] d.d. 22 april 2018 (dossierpagina’s 5 en 6);
  • een schriftelijk bescheid, te weten een brief van drs. [naam] , arts-assistent chirurgie afdeling Spoedeisende Hulp Oost van het Onze Lieve Vrouwen Gasthuis, gedateerd 23 april 2018 (dossierpagina’s 9 en 10);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van getuige [naam] d.d. 23 april 2018 (dossierpagina 19);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [naam] d.d. 24 april 2018 (dossierpagina’s 39 en 40).
3.4.
Bewijsoverweging
Uit de ter terechtzitting getoonde beelden alsook uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [naam] d.d. 24 april 2018 blijkt dat [slachtoffer] niet alleen is geslagen, maar ook is geschopt tijdens het door verdachte en zijn mededader uitgeoefende openlijke geweld. De rechtbank zal het schoppen derhalve in de bewezenverklaring opnemen, zij het zonder het verder strekkende “onderuit” schoppen.
3.5.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 22 april 2018 te Zaandam, gemeente Zaanstad openlijk, op de openbare weg, te weten op de Wilhelminastraat, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, [slachtoffer] , welk geweld bestond uit het meermalen:
- met gestrekte arm en gebalde vuist met kracht stompen tegen het hoofd van voornoemde [slachtoffer] en
- het schoppen van voornoemde [slachtoffer] ,
terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten pijn op het hoofd en een gezwollen jukbeen en een onderhuidse bloeding rondom het oog en twee open verwondingen rond het oog voor [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 35 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van drie jaren.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft onder verwijzing naar diverse uitspraken van rechtbanken primair verzocht verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van één dag op te leggen en een taakstraf van 100 uur. Subsidiair heeft de raadsman verzocht verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden op te leggen.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met zijn medepassagier schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen een persoon. Terwijl het slachtoffer met zijn partner en twee jonge kinderen van plan is het zebrapad over te steken, komt verdachte met hoge snelheid aanrijden. Het slachtoffer maakt een beweging met zijn been en gooit de aansteker, die hij in zijn hand heeft, naar de auto. Verdachte rijdt in eerste instantie met grote snelheid door, maar keert vervolgens de auto en rijdt snel terug naar het slachtoffer om verhaal te halen. De auto van een medeweggebruiker die verdachte wil beletten naar het slachtoffer te gaan, wordt op de linkerzijde van de weg, door het negeren van de ononderbroken witte streep, voorbij gereden. Op het moment dat het slachtoffer met zijn gezin de stoep aan de overzijde heeft bereikt, stopt verdachte bij het slachtoffer, stuiven verdachte en zijn medepassagier de auto uit en beginnen zij direct het slachtoffer op een agressieve manier te slaan tegen het hoofd en te schoppen, waarbij letsel is toegebracht. Het slachtoffer kon nog net het kind, dat hij op zijn schouders droeg, op de grond zetten.
Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van geweld of personen die hebben gezien dat dergelijk geweld wordt uitgeoefend, lichamelijke en/of psychische gevolgen daarvan kunnen dragen. In deze zaak waren meerdere personen getuige van het openlijk geweld. Door het gewelddadig optreden heeft verdachte gevoelens van angst en onveiligheid opgeroepen bij het slachtoffer, diens partner en hun jonge kinderen en bij andere personen die getuige waren van het openlijk geweld. Dit is een ernstig feit en de rechtbank rekent verdachte dit aan.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 24 juli 2018, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder terzake van vermogens- en geweldsdelicten onherroepelijk is veroordeeld.
- het over de verdachte uitgebrachte advies ten behoeve van de voorgeleiding op 25 april 2018, opgesteld door [naam] , als reclasseringswerkster verbonden aan
Reclassering Nederland Noord-West te Zaandam.
Voorts heeft de rechtbank gelet op de klinisch multidisciplinaire rapportage Pro Justitia, gedateerd 1 oktober 2018 en opgesteld door drs. [naam] , GZ-psycholoog, en drs. [naam] , kinder- en jeugdpsychiater, beiden verbonden aan de observatieafdeling ForCa van Forensisch Centrum Teylingereind. Het rapport houdt onder meer het volgende in.
Betrokkene is een onderzoek weigerende observandus, die maar beperkt over zichzelf en het ten laste gelegde wenste te spreken.Bij betrokkene is sprake van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling richting gemengde persoonlijkheidsstoornis met narcistische en antisociale trekken. Dit was ook zo ten tijde van het ten laste gelegde en beïnvloedde zijn gedragskeuzes en gedragingen tijdens het ten laste gelegde. Betrokkene heeft vanuit de zich ontwikkelende persoonlijkheidsproblematiek een krenkbaar zelfgevoel, waarbij hij geweld niet schuwt als hij denkt dat hem onrecht wordt aangedaan. Omdat betrokkene de intenties van de ander al snel negatief inkleurt en een beperkte frustratietolerantie heeft, wordt het handelen van de ander uitvergroot en het handelen van hemzelf gebagatelliseerd dan wel via rationalisatie cognitief vervormd. Betrokkene is zo in staat om zijn wat overgewaardeerd zelfbeeld in stand te houden.Geadviseerd wordt betrokkene het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen.
Betrokkene is het jeugdcircuit ontgroeid. Geadviseerd wordt dan ook tot toepassen van het volwassenenstrafrecht.
Met de conclusie van dit rapport kan de rechtbank zich verenigen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank ziet geen ruimte voor een aanzienlijk voorwaardelijk deel, zoals in het rapport van ForCa geadviseerd gelet op de duur van het voorarrest dat verdachte inmiddels heeft ondergaan.
Anders dan de raadsman heeft bepleit, acht de rechtbank een taakstraf niet op zijn plaats.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1.265,00 ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden. De gestelde schade bestaat uit:
  • € 385,00 eigen risico ziektekostenverzekering in verband met het bezoek aan de SEH;
  • € 880,00 wegens het niet kunnen werken gedurende één week.
Voorts heeft de benadeelde partij de rechtbank verzocht om vergoeding van de immateriële schade toe te kennen, waarbij hij de hoogte van het bedrag aan het oordeel van de rechtbank heeft overgelaten.
De officier van justitie heeft verzocht het bedrag van € 385,00 toe te wijzen nu aannemelijk is dat die kosten zijn gemaakt. De overige verzochte materiële en de immateriële schade komen niet voor vergoeding in aanmerking wegens onvoldoende onderbouwing, aldus de officier van justitie.
De raadsman heeft verzocht de vordering in zijn geheel af te wijzen wegens gebrek aan onderbouwing.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde materiële schade niet voor vergoeding in aanmerking komt wegens onvoldoende onderbouwing. Ten aanzien van het eigen risico geldt, dat niet kan worden nagegaan of het bedrag is verbruikt door het bezoek aan de afdeling Spoedeisende Hulp. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van zijn verzoek tot vergoeding van de materiële schade.
Wel komt de rechtbank vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 200,00 billijk voor. In zoverre zal de vordering worden toegewezen. De rechtbank merkt daarbij op dat het gaat om schade die het slachtoffer zelf heeft geleden. Het is zeer begrijpelijk dat de kinderen en partner van het slachtoffer van streek zijn. Dat is echter geen schade die het slachtoffer heeft geleden en deze komt daarom niet voor vergoeding in aanmerking.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: openlijk geweld] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Vorderingen tot tenuitvoerlegging

Parketnummer 15/760003-17
Bij vonnis van 23 maart 2017 in de zaak met parketnummer 15/760003-17 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, verdachte ter zake van kortgezegd poging tot diefstal in vereniging met braak, bedreiging en overtreding van artikelen 5 en 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 29 dagen. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 21 april 2017 aan verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 7 april 2017 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
De raadsman heeft primair verzocht de vordering af te wijzen, subsidiair de vordering te verrekenen met dagen die verdachte in de hoofdzaak in te lang voorarrest heeft doorgebracht.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering in beginsel toewijsbaar is, omdat uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. Echter, gelet op de duur van het voorarrest enerzijds en de op te leggen straf in de hoofdzaak anderzijds acht de rechtbank het niet opportuun deze voorwaardelijk opgelegde straf ten uitvoer te leggen. De rechtbank zal de vordering dan ook afwijzen.
Parketnummer 15/119832-17
Bij vonnis van 6 september 2017 in de zaak met parketnummer 15/119832-17 heeft de kinderrechter van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, verdachte ter zake van belediging van een ambtenaar, bedreiging, en wederspannigheid veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 30 uren, bij het niet voldoen te vervangen door 15 dagen jeugddetentie. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 10 oktober 2017 aan verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 21 september 2017 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting de vordering in zoverre gewijzigd dat wordt gevorderd dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke taakstraf van 30 uren alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
De raadsman heeft primair verzocht de officier van justitie niet ontvankelijk te verklaren nu de schriftelijke vordering uitgaat van tenuitvoerlegging van 15 dagen jeugddetentie. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de vordering af te wijzen, meer subsidiair de vordering te verrekenen met dagen die verdachte in de hoofdzaak in te lang voorarrest heeft doorgebracht, en uiterst subsidiair de proeftijd te verlengen.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank stelt voorop dat de officier van justitie op grond van artikel 14i, zesde lid, Wetboek van Strafrecht bevoegd is de vordering ter terechtzitting te wijzigen.
Het door de raadsman aangehaald arrest van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2017:462) ziet op een andere situatie. Verrekening van de vordering tenuitvoerlegging met voorarrest in een andere zaak is niet mogelijk.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden toegewezen, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht,

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit begaan zoals hiervoor onder 3.5. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 3.5. bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 200,00(zegge: tweehonderd euro), bestaande uit vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan [slachtoffer] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 200,00 (zegge: tweehonderd euro), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
4 (vier) dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst af de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 15/760003-17.
Wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 15/119832-17 en gelast de tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van 30 (dertig) uren, opgelegd bij vonnis van de kinderrechter van deze rechtbank locatie Haarlem d.d. 6 september 2017.
De taakstraf wordt vervangen door 15 (vijftien) dagen jeugddetentie als deze niet goed wordt uitgevoerd.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.H.B. Littooy, voorzitter,
mr. H.E. van Harten en mr. L. van Dijk, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. C.M.A. van der Meij,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 oktober 2018.