6.3Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met drie anderen schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot woningoverval. Verdachte en zijn mededaders hebben hiermee geen respect getoond voor het eigendomsrecht van een ander. De benadeelden hebben door het handelen van verdachte en zijn mededaders materiële schade en hinder ondervonden. Voorts is een woning bij uitstek een plek waar men zich veilig moet kunnen voelen. Door hun handelen hebben verdachte en zijn mededaders inbreuk gemaakt op het gevoel van veiligheid bij de bewoners. Bovendien zorgen woninginbraken voor gevoelens van angst, onrust en onveiligheid in de maatschappij.
De rechtbank is van oordeel dat dit nare strafbare feiten zijn waarbij verdachte op geen enkele wijze rekening heeft gehouden met de impact die dit op de slachtoffers heeft gehad. Over de gevolgen voor hem heeft benadeelde partij [aangever] verklaard ter terechtzitting. Zo heeft hij verklaard dat hij en zijn vrouw zijn aangetast in hun gevoel van veiligheid.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 12 april 2018, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder terzake van een geweldsdelict door de kinderrechter is veroordeeld.
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 8 oktober 2018 van
[reclasseringswerker]als reclasseringswerkster verbonden aan
Reclassering Nederland.
- Het psychiatrisch rapport, opgesteld door D. Matser en gedateerd 16 juli 2018;
Uit het
psychiatrisch rapportblijkt onder meer het volgende:
Bij verdachte werden een ongespecificeerde schizofreniespectrumstoornis of andere psychotische stoornis, een reactieve hechtingsstoornis, PTSS, een stoornis in het gebruik van cannabis, ernstig van aard en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling gediagnosticeerd. Deze stoornissen waren ook ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde aanwezig en hebben zijn gedrag keuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegd beïnvloed.
Gezien de diagnostiek lijken hierbij de volgende factoren van belang te zijn bij het tot stand komen van het ten laste gelegde, indien bewezen verklaard. Verdachte ontbreekt het aan een gevoel van veiligheid, zowel vanuit de hechtingsstoornis, de psychotische stoornis en de PTSS. Moeder bevestigt dat verdachte in die periode of psychotisch of ernstig depressief moet zijn geweest, hij kwam nauwelijks zijn kamer af die een rommeltje was en volledig afgesloten middels gordijnen. Ook de psychiater van het FACT team Rivierduinen bevestigt dit beeld (september 2017).
Naast het dempen van angst door middel van blowen lijkt verdachte ook de aansluiting te hebben gezocht met jongeren (die hij deels kende vanuit de Hoenderloogroep) die hem een gevoel van veiligheid zouden kunnen verschaffen. Dit maakte verdachte mede afhankelijk van hen, ook financieel. Hoewel verdachte niets over zijn mededaders heeft willen vertellen, geeft hij wel aan dat vlak voor de poging tot beroving het plan verandert, en hij ook over de schutting klimt, iets wat hij niet wilde en wat ook niet het plan was, maar wat wel gebeurt omdat hij zich er niet tegen kon verzetten. Verdachte wist cognitief dat hetgeen zij deden niet goed en onwettig was maar praatte dit enigszins goed omdat het om crimineel geld zou gaan. Er lijkt geen sprake te zijn van een delict voortkomend uit een waan of psychotische beleving. Vanuit de gevoelde afhankelijkheid (cannabis, financieel en qua veiligheid) die mede veroorzaakt werd vanuit de eerder beschreven stoornissen die resulteren in een ‘onveilige wereld’, adviseert onderzoeker om verdachte de ten laste gelegde feiten in verminderde mate toe te rekenen. Indien er geen behandeling plaatsvindt dient het risico op recidive als verhoogt te worden ingeschat.
Gelet op de ASR wegingslijst zijn er voldoende argumenten om te adviseren verdachte
volgens het minderjarigenstrafrecht te berechten. De persoonlijkheidsontwikkeling is
gestagneerd en onrijp, er zijn op het gebied van handelingsvaardigheden redenen om
hem als minderjarige te beschouwen evenals op pedagogische gronden. Er zijn geen
contra-indicaties voor het toepassen van het minderjarigenstrafrecht vanuit de persoon en het functioneren van verdachte.
Wanneer gekeken wordt naar de zorgbehoefte en de mogelijkheden tot beïnvloeding
van de risicofactoren van verdachte verdient het de aanbeveling dat hij in een voor
hem veilige en voorspelbare omgeving verblijft, waarbij zijn veiligheid pro-sociaal
wordt georganiseerd. Ook een omgeving waarbinnen hij zich kan ontwikkelen, in
zowel cognitiefopzicht als ook voor wat betreft zijn sociale zelfredzaamheid.
Onderzoeker ziet daarom een plaatsing binnen een jeugdinrichting (overigens
evenals eerder werd geadviseerd door de psychiater die een trajectconsult verricht
te) als zeer geïndiceerd voor verdachte. Daarnaast moet aandacht gegeven worden aan het middelenmisbruik (waarbij onderzoeker adviseert om te kijken naar medicamenteuze behandeling van de behoefte aan blowen én de aanvankelijke functie van het blowen, namelijk demping van het gevoel van onveiligheid), continuering van medicatie om recidief-psychoses te voorkomen en aandacht voor de gevoelde onveiligheid van verdachte voor de wereld om hem heen.
Onderzoeker adviseert om een (deels voorwaardelijk) jeugddetentie op te leggen
waarbij hij vanuit een gesloten start binnen de jeugdsector onder voorwaarden vrijgelaten kan worden. Als bijzondere voorwaarden zijn dan continuering voor de zorg omtrent de psychotische kwetsbaarheid, het middelengebruik en zijn blik op de wereld. Bij dit laatste zou gedacht kunnen worden aan schematherapie, hetgeen ook de gestagneerde persoonlijkheidsontwikkeling weer op gang zou kunnen brengen.
Ten aanzien van het verblijf buiten de inrichting na een voorwaardelijke invrijheidsstelling kan worden gedacht aan een instelling voor begeleid wonen (hij voor keur in de buurt van Leiden maar niet in Leiden) of aan een thuisplaatsing maar met een goed gevulde dagindeling zodat het zich weer aansluiten bij de groepen met wie hij eerder omging minder waarschijnlijk wordt. Als voor dit laatste gekozen zou worden, zou aanmelding bij een FACT of het Falmhuis Leiden wenselijk zijn.
De rechtbank kan zich verenigen met de hiervoor vermelde conclusie van de deskundige en maakt deze tot de hare. De rechtbank is derhalve van oordeel dat verdachte de bewezenverklaarde feiten enigszins verminderd moeten worden toegerekend gezien zijn beperkingen en problematiek ten tijde van het plegen daarvan. Voorts ziet de rechtbank, mede gelet op het deskundig advies van de psychiater hieromtrent meerwaarde in de toepassing van het jeugdstrafrecht.
Uit het rapport van de Reclassering blijkt dat zij oplegging van de in het reclasseringsrapport opgenomen bijzondere voorwaarden van belang acht.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Daarnaast acht de rechtbank verplicht contact met de reclassering noodzakelijk. Een voorwaarde van die strekking zal aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden. Voorts acht de rechtbank onder andere een contactverbod met medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] alsmede met de slachtoffers [aangever] en [getuige] en een locatieverbod noodzakelijk. Deze zullen als bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, beveelt de rechtbank dat de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.