ECLI:NL:RBNHO:2018:9357

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 oktober 2018
Publicatiedatum
30 oktober 2018
Zaaknummer
15/870643-18 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot woningoverval met geweld door meerderjarige verdachte

Op 26 oktober 2018 heeft de Rechtbank Noord-Holland in Haarlem uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met drie anderen heeft geprobeerd een woning te overvallen. De verdachte, geboren in 1998 en thans gedetineerd in Forensisch Centrum Teylingereind, werd beschuldigd van het medeplegen van een poging tot woningoverval op 7 oktober 2017 in Nieuw-Vennep. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De officier van justitie vorderde bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging vrijspraak vroeg voor het bestanddeel 'geweld'. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de poging tot diefstal, vergezeld van geweld tegen de aangever. De rechtbank legde een jeugddetentie op van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, en stelde bijzondere voorwaarden aan de vrijlating van de verdachte. De rechtbank hield rekening met de psychische problemen van de verdachte en de impact van zijn daden op de slachtoffers. De vorderingen van de benadeelde partijen werden gedeeltelijk toegewezen, met schadevergoedingsmaatregelen opgelegd aan de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/870643-18 (P)
Uitspraakdatum: 26 oktober 2018
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 12 oktober 2018 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres]
,
thans gedetineerd in Forensisch Centrum Teylingereind.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. Kubbinga en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. F.P. Holthuis, advocaat te 's-Gravenhage, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 07 oktober 2017 te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededaders) voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning ( [adres] ) weg te nemen geld en/of goederen van hun gading, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever] en/of [getuige] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, en zich daarbij de toegang tot voornoemde woning te verschaffen en/of die/dat weg te nemen geld en/of goeder(en), in elk geval enig goed, onder
zijn/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming,
- met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, naar voornoemde woning
is toegereden in een auto en/of
- over de schutting van voornoemde woning is/zijn geklommen en/of
- de schuifdeur/-pui van voornoemde woning heeft/hebben verbroken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke poging tot diefstal werd vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [aangever] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan andere deelnemers hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat
- een (hard houten) tuinstoel dreigend in de lucht werd gehouden in de richting van die [aangever] en/of (vervolgens) tegen die [aangever] werd geslagen/gegooid, althans in de richting van die [aangever] werd geslagen/gegooid;

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman acht wettig en overtuigend bewezen dat cliënt zich heeft schuldig gemaakt een het medeplegen van een poging tot inbraak. Ten aanzien van het bestanddeel ‘geweld’ verzoekt de raadsman cliënt vrij te spreken. De raadsman voert hiertoe aan dat de bewuste WhatsApp gesprekken weken voor onderhavig feit hebben plaatsgevonden en derhalve niet de intentie van verdachte ten tijde van het feit weerspiegelen. De chats zijn op het moment van het feit niet redengevend voor de vraag of de slachtoffers zich in de woning zouden bevinden. Voorts heeft cliënt ten tijde van het feit geen invloed op het handelen van medeverdachte [medeverdachte 1] . Gezien het voorgaandeis de raadsman van oordeel dat de nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van het geweld niet is aan te nemen. De raadsman wijst hierbij op jurisprudentie, te weten: HR 2014, 3099, 4-11-2014 en 2011:BR220:4-10-2011.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt op grond van de feiten en omstandigheden, die zijn vervat in de hierna te noemen bewijsmiddelen, tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van het bewezenverklaarde feit sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Gelet daarop zal voor dit feit worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen.
Verklaring van verdachte ter terechtzitting
De verklaring die verdachte ter terechtzitting van 12 oktober 2018 heeft afgelegd, houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in.
Het was geen overval. We wisten niet dat er iemand thuis was. We wilden wel inbreken. Ik wist welk huis we moesten hebben en wie de bewoner was.
Een proces-verbaal van aangifte, afgelegd op 7 oktober 2017 door aangever [aangever] (pagina 48 e.v.) ten overstaan van verbalisant [verbalisant] .
Een proces-verbaal van verhoor van getuige[getuige] , afgelegd op 7 oktober 2017 ten overstaan van verbalisant [verbalisant] (pagina 52. e.v.)
Een proces-verbaal van verhoor van verdachte[verdachte] , afgelegd op 18 mei 2018 ten overstaan van verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] (pagina 189 e.v.)
3.3.2
Bewijsmotivering
Uit het onderliggende strafdossier blijkt dat verdachte – onder andere - op 10 september met medeverdachte [medeverdachte 4] via WhatsApp heeft gechat. Ter zitting heeft verdachte verklaart dat hij via deze chats informatie zocht over het slachtoffer [aangever] en de op handen zijnde woninginbraak aldaar. Uit de chats op 10 september 2017 blijkt dat verdachte aan [medeverdachte 4] vraagt ‘is die man solo thuis?’ [medeverdachte 4] antwoordt hierop bevestigend. Hierop geeft verdachte aan dat hij zo snel mogelijk wil gaan en morgen gaat observeren. Daarnaast merkt verdachte op: ‘Als die manna thuis is kan hij die ding (kloezoe) openen’.
Uit voorgaande chats blijkt dat verdachte rekening heeft gehouden met het feit dat het slachtoffer eventueel thuis zou zijn ten tijde van de overval, waarmee hij het voorwaardelijk opzet op de kans dat er geweld zou worden toegepast heeft aanvaard. Het feit dat de chats drie tot vier weken voor de daadwekelijke woningoverval hebben plaatsgevonden, doet hieraan niets af.
3.3
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 07 oktober 2017 te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededaders
)voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning, gelegen [adres] , weg te nemen geld en/of goederen van hun gading, toebehorende aan [aangever] en/of [getuige] , en zich daarbij de toegang tot voornoemde woning te verschaffen en die weg te nemen geld en/of goederen, onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak en inklimming,
- met een of meer van zijn mededader(s), naar voornoemde woning is toegereden in een auto en
- over de schutting van voornoemde woning is/zijn geklommen en/of
- de schuifdeur/-pui van voornoemde woning heeft/hebben verbroken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke poging tot diefstal werd vergezeld van geweld tegen die [aangever] , gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan andere deelnemers de vlucht mogelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat
- een hard houten tuinstoel dreigend in de lucht werd gehouden in de richting van die [aangever] en/of (vervolgens) tegen die [aangever] werd gegooid, althans in de richting van die [aangever]
werd geslagen/gegooid;
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf de vlucht mogelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot
een jeugddetentie voor de duur van 445 dagen waarvan 240 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en met daaraan gekoppeld de in het rapport d.d. 8 oktober 2018 van de reclassering opgenomen bijzondere voorwaarden.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
De officier van justitie heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat het adolescenten strafrecht dient te worden toegepast. Bij haar eis heeft de officier van justitie rekening gehouden met de conclusie van D. Matser, kinder- en jeugdpsychiater, in het over verdachte uitgebrachte Pro Justititia rapport van 16 juli 2018 dat verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht. Voorts heeft de officier van justitie rekening gehouden met het plan van aanpak van de Reclassering waarin als eis gesteld wordt dat verdachte – om het plan van aanpak daadwerkelijk van start te kunnen laten gaan – op 1 november 2018 in vrijheid dient te worden gesteld.
Voorts heeft de officier van justitie een taakstraf voor de duur van 240 uren bij niet naar behoren te verrichten te vervangen door 120 uur jeugddetentie gevorderd.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft de officier van justitie
hoofdelijke toewijzing van € 1.000,00 wegens geleden immateriële schade en € 25,00 wegens geleden materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, gevorderd, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige heeft de officier van justitie verzocht de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren in de vordering.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] heeft de officier van justitie hoofdelijke toewijzing van € 500,00 wegens geleden immateriële schade gevorderd, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige heeft de officier van justitie verzocht de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren in de vordering. Voorts heeft de officier van justitie ten aanzien van de gevorderde materiële schade verzocht deze af te wijzen nu zij de toewijzing van deze schade bij de vordering benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft verzocht.
6.2
Standpunt van de verdediging
Met betrekking tot de op te leggen straf heeft de raadsman de toepassing van het jeugdstrafrecht bepleit. De raadsman heeft voorts bepleit dat – mede gelet op het feit dat de persoonlijkheidsontwikkeling van verdachte is gestagneerd – dient te worden aangesloten bij de door de reclassering voorgestelde bijzondere voorwaarden nu deze voorwaarden aansluiten bij de persoon van verdachte en hem kunnen helpen de goede weg op te gaan.
De raadsman heeft bepleit dat cliënt, net als door de officier van justitie gevorderd, per 1 november 2018 in vrijheid wordt gesteld teneinde aan het door de reclassering voorgestelde traject te kunnen deelnemen. Ten aanzien van de op te leggen straf heeft de raadsman verzocht de eis te matigen en meer aansluiting te zoeken bij de LOVS-richtlijnen.
Tenslotte refereert de raadsman zich ten aanzien van de vorderingen benadeelde partij aan het oordeel van de rechtbank.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met drie anderen schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot woningoverval. Verdachte en zijn mededaders hebben hiermee geen respect getoond voor het eigendomsrecht van een ander. De benadeelden hebben door het handelen van verdachte en zijn mededaders materiële schade en hinder ondervonden. Voorts is een woning bij uitstek een plek waar men zich veilig moet kunnen voelen. Door hun handelen hebben verdachte en zijn mededaders inbreuk gemaakt op het gevoel van veiligheid bij de bewoners. Bovendien zorgen woninginbraken voor gevoelens van angst, onrust en onveiligheid in de maatschappij.
De rechtbank is van oordeel dat dit nare strafbare feiten zijn waarbij verdachte op geen enkele wijze rekening heeft gehouden met de impact die dit op de slachtoffers heeft gehad. Over de gevolgen voor hem heeft benadeelde partij [aangever] verklaard ter terechtzitting. Zo heeft hij verklaard dat hij en zijn vrouw zijn aangetast in hun gevoel van veiligheid.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 12 april 2018, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder terzake van een geweldsdelict door de kinderrechter is veroordeeld.
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 8 oktober 2018 van
[reclasseringswerker]als reclasseringswerkster verbonden aan
Reclassering Nederland.
- Het psychiatrisch rapport, opgesteld door D. Matser en gedateerd 16 juli 2018;
Uit het
psychiatrisch rapportblijkt onder meer het volgende:
Bij verdachte werden een ongespecificeerde schizofreniespectrumstoornis of andere psychotische stoornis, een reactieve hechtingsstoornis, PTSS, een stoornis in het gebruik van cannabis, ernstig van aard en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling gediagnosticeerd. Deze stoornissen waren ook ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde aanwezig en hebben zijn gedrag keuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegd beïnvloed.
Gezien de diagnostiek lijken hierbij de volgende factoren van belang te zijn bij het tot stand komen van het ten laste gelegde, indien bewezen verklaard. Verdachte ontbreekt het aan een gevoel van veiligheid, zowel vanuit de hechtingsstoornis, de psychotische stoornis en de PTSS. Moeder bevestigt dat verdachte in die periode of psychotisch of ernstig depressief moet zijn geweest, hij kwam nauwelijks zijn kamer af die een rommeltje was en volledig afgesloten middels gordijnen. Ook de psychiater van het FACT team Rivierduinen bevestigt dit beeld (september 2017).
Naast het dempen van angst door middel van blowen lijkt verdachte ook de aansluiting te hebben gezocht met jongeren (die hij deels kende vanuit de Hoenderloogroep) die hem een gevoel van veiligheid zouden kunnen verschaffen. Dit maakte verdachte mede afhankelijk van hen, ook financieel. Hoewel verdachte niets over zijn mededaders heeft willen vertellen, geeft hij wel aan dat vlak voor de poging tot beroving het plan verandert, en hij ook over de schutting klimt, iets wat hij niet wilde en wat ook niet het plan was, maar wat wel gebeurt omdat hij zich er niet tegen kon verzetten. Verdachte wist cognitief dat hetgeen zij deden niet goed en onwettig was maar praatte dit enigszins goed omdat het om crimineel geld zou gaan. Er lijkt geen sprake te zijn van een delict voortkomend uit een waan of psychotische beleving. Vanuit de gevoelde afhankelijkheid (cannabis, financieel en qua veiligheid) die mede veroorzaakt werd vanuit de eerder beschreven stoornissen die resulteren in een ‘onveilige wereld’, adviseert onderzoeker om verdachte de ten laste gelegde feiten in verminderde mate toe te rekenen. Indien er geen behandeling plaatsvindt dient het risico op recidive als verhoogt te worden ingeschat.
Gelet op de ASR wegingslijst zijn er voldoende argumenten om te adviseren verdachte
volgens het minderjarigenstrafrecht te berechten. De persoonlijkheidsontwikkeling is
gestagneerd en onrijp, er zijn op het gebied van handelingsvaardigheden redenen om
hem als minderjarige te beschouwen evenals op pedagogische gronden. Er zijn geen
contra-indicaties voor het toepassen van het minderjarigenstrafrecht vanuit de persoon en het functioneren van verdachte.
Wanneer gekeken wordt naar de zorgbehoefte en de mogelijkheden tot beïnvloeding
van de risicofactoren van verdachte verdient het de aanbeveling dat hij in een voor
hem veilige en voorspelbare omgeving verblijft, waarbij zijn veiligheid pro-sociaal
wordt georganiseerd. Ook een omgeving waarbinnen hij zich kan ontwikkelen, in
zowel cognitiefopzicht als ook voor wat betreft zijn sociale zelfredzaamheid.
Onderzoeker ziet daarom een plaatsing binnen een jeugdinrichting (overigens
evenals eerder werd geadviseerd door de psychiater die een trajectconsult verricht
te) als zeer geïndiceerd voor verdachte. Daarnaast moet aandacht gegeven worden aan het middelenmisbruik (waarbij onderzoeker adviseert om te kijken naar medicamenteuze behandeling van de behoefte aan blowen én de aanvankelijke functie van het blowen, namelijk demping van het gevoel van onveiligheid), continuering van medicatie om recidief-psychoses te voorkomen en aandacht voor de gevoelde onveiligheid van verdachte voor de wereld om hem heen.
Onderzoeker adviseert om een (deels voorwaardelijk) jeugddetentie op te leggen
waarbij hij vanuit een gesloten start binnen de jeugdsector onder voorwaarden vrijgelaten kan worden. Als bijzondere voorwaarden zijn dan continuering voor de zorg omtrent de psychotische kwetsbaarheid, het middelengebruik en zijn blik op de wereld. Bij dit laatste zou gedacht kunnen worden aan schematherapie, hetgeen ook de gestagneerde persoonlijkheidsontwikkeling weer op gang zou kunnen brengen.
Ten aanzien van het verblijf buiten de inrichting na een voorwaardelijke invrijheidsstelling kan worden gedacht aan een instelling voor begeleid wonen (hij voor keur in de buurt van Leiden maar niet in Leiden) of aan een thuisplaatsing maar met een goed gevulde dagindeling zodat het zich weer aansluiten bij de groepen met wie hij eerder omging minder waarschijnlijk wordt. Als voor dit laatste gekozen zou worden, zou aanmelding bij een FACT of het Falmhuis Leiden wenselijk zijn.
De rechtbank kan zich verenigen met de hiervoor vermelde conclusie van de deskundige en maakt deze tot de hare. De rechtbank is derhalve van oordeel dat verdachte de bewezenverklaarde feiten enigszins verminderd moeten worden toegerekend gezien zijn beperkingen en problematiek ten tijde van het plegen daarvan. Voorts ziet de rechtbank, mede gelet op het deskundig advies van de psychiater hieromtrent meerwaarde in de toepassing van het jeugdstrafrecht.
Uit het rapport van de Reclassering blijkt dat zij oplegging van de in het reclasseringsrapport opgenomen bijzondere voorwaarden van belang acht.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Daarnaast acht de rechtbank verplicht contact met de reclassering noodzakelijk. Een voorwaarde van die strekking zal aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden. Voorts acht de rechtbank onder andere een contactverbod met medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] alsmede met de slachtoffers [aangever] en [getuige] en een locatieverbod noodzakelijk. Deze zullen als bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, beveelt de rechtbank dat de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij
[benadeelde partij 1]heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1.900,00 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit € 100,00 voor de schade aan een tuinstoel en
€ 1.800,00 immateriële schade.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 100,00 rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Tevens komt de rechtbank vergoeding van de gestelde immateriële schade tot een bedrag van € 750,00 billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 oktober 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een van de medeverdachten dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: poging tot woningoverval middels braak, vergezeld en gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd door twee of meer verenigde personen] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij
[benadeelde partij 2]heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1.900,00 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit € 100,00 voor de schade aan een tuinstoel en € 1.800,00 immateriële schade.
De rechtbank komt vergoeding van de gestelde immateriële schade tot een bedrag van
€ 250,00 billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 oktober 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een van de medeverdachten dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde materiële schade aan de tuinstoel niet voor vergoeding in aanmerking komt, aangezien de vordering tot vergoeding van deze schade is toegewezen aan benadeelde partij [benadeelde partij 1] .
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: poging tot woningoverval middels braak, vergezeld en gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd door twee of meer verenigde personen] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 47, 310, 312 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.3 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 2 (twee) maanden
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als
algemene voorwaardendat de veroordeelde:
-zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
-ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
-medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als
bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
Meldplicht
- zich meldt bij GGZ Reclassering Leiden (Fivoor) op het volgende adres Witte Singel 8, 2311 BG Leiden. Veroordeelde dient zich te melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht en zich te houden aan de aanwijzingen die reclassering hem geeft.
Behandelverplichting - Ambulante behandeling
- wordt verplicht om zich te laten behandelen voor de beschreven stoornissen in het pro Justitia rapport bij het Palmhuis de Jutters of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de betrokkene zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
Opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang
- wordt verplicht om per 1 november 2018 te verblijven in een studio van [stichting] aan de [adres] of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering. Hij dient daar te verblijven en zich te houden aan de gedragsregels die deze voorziening heeft, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Contactverbod
- wordt verboden contact te (laten) leggen met de medeverdachten – [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] - en slachtoffers - [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] - in onderhavige strafzaak zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Locatieverbod
- zal zich niet bevinden in de gemeente Nieuw Vennep. Het locatieverbod wordt gecontroleerd met een elektronisch controlemiddel.
Locatiegebod
- zal op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig zijn op het verblijfadres. Daarbij heeft hij op doordeweekse dagen een aaneengesloten blok van 12 uur ter invulling van zijn dagbesteding.
In de weekenden heeft betrokkene 4 uur per dag vrij te besteden. Wanneer betrokkene op doordeweekse dagen geen dagbesteding heeft, heeft hij 2 uur vrij te besteden. De precieze tijdstippen worden vooraf vastgesteld door de reclassering, in overleg met betrokkene en afhankelijk van de dagbesteding.
Het locatiegebod wordt gecontroleerd met een elektronisch controlemiddel. Het huidige verblijfadres is [adres] . Een ander adres voor het locatiegebod is alleen mogelijk als de reclassering daarvoor toestemming geeft.
Andere voorwaarden het gedrag betreffende
- wordt verplicht om mee te werken aan het vinden en behouden van een dagbesteding. Hij zal hierbij begeleid worden door ‘Project JA’ of een soortgelijke instelling zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Elektronische controlemiddelen
Een combinatie van een locatieverbod ter bescherming van een aanwijsbaar slachtoffer en een locatiegebod met elektronische controle is geïndiceerd. Het toepassen van elektronische controle is mogelijk. Het onderzoek naar de haalbaarheid heeft opgeleverd dat aan de voorwaarden voldaan kan worden.
De aansluiting van het elektronische controlemiddel kan plaatsvinden op 01-11-2018.
De aansluiting zal plaatsvinden op de [adres] .
Beveelt dat de op grond van artikel 14c gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 850,00, bestaande uit € 100,00 als vergoeding voor de materiële en € 750,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting. Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een van de medeverdachten is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde partij 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 850,00, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
17 dagenjeugddetentie, met dien verstande dat toepassing van de vervangende jeugddetentie de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 oktober 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een van de medeverdachten aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Benadeelde partij [benadeelde partij 2]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 250,00, als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij 2] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting. Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een van de medeverdachten is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige (immateriële) niet-ontvankelijk in de vordering.
Wijst de gevorderde materiele schade af.
schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde partij 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 250,00, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
5 dagenjeugddetentie, met dien verstande dat toepassing van de vervangende jeugddetentie de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een van de medeverdachten aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.F. van Hoorn, voorzitter,
mr. K.I. de Jong en mr. G.D. Kleijne, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. E. Boes, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 oktober 2018.
Mr. Kleijne is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.