ECLI:NL:RBNHO:2018:9355

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 oktober 2018
Publicatiedatum
30 oktober 2018
Zaaknummer
15/871890-17 en 08-730025-16 (tul) (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot woninginbraak met geweldselement door meerdere personen

Op 26 oktober 2018 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met drie anderen betrokken was bij een poging tot woninginbraak. De verdachte, geboren in 1995, werd beschuldigd van het medeplegen van een poging tot diefstal uit een woning in Nieuw-Vennep op 7 oktober 2017. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. Tijdens de zitting op 12 oktober 2018 heeft de officier van justitie gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak op basis van vrijwillige terugtred. De rechtbank oordeelde dat het geweldselement niet wettig en overtuigend bewezen was, waardoor de verdachte van dat onderdeel werd vrijgesproken. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de verdachte zich had gehouden aan de afspraken en dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen voor zowel materiële als immateriële schade. De rechtbank legde ook bijzondere voorwaarden op, waaronder reclasseringstoezicht en een contactverbod met medeverdachten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/871890-17 en 08-730025-16 (tul) (P)
Uitspraakdatum: 26 oktober 2018
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 12 oktober 2018 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. Kubbinga en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. J.B.A. Kalk, advocaat te Enschede, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 07 oktober 2017 te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning ( [adres] ) weg te nemen geld en/of goederen van hun gading, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever] en/of [getuige] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, en zich daarbij de toegang tot voornoemde woning te verschaffen en/of die/dat weg te nemen geld en/of goeder(en), in elk geval enig goed, onder
zijn/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming,
- met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, naar voornoemde woning
is toegereden in een auto en/of
- over de schutting van voornoemde woning is/zijn geklommen en/of
- de schuifdeur/-pui van voornoemde woning heeft/hebben verbroken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke poging tot diefstal werd vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [aangever] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan andere deelnemers hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat
- een (hard houten) tuinstoel dreigend in de lucht werd gehouden in de richting van die [aangever] en/of (vervolgens) tegen die [aangever] werd geslagen/gegooid, althans in de richting van die [aangever] werd geslagen/gegooid;

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde feit nu hij zich beroept op vrijwillige terugtred. Uit artikel 46b Wetboek van Strafrecht volgt immers dat: “Voorbereiding noch poging bestaat indien het misdrijf niet is voltooid ten gevolge van omstandigheden van de wil van de dader afhankelijk”.
De raadsman heeft hiertoe het volgende aangevoerd:
Uit het dossier blijkt dat verdachte inderdaad als laatste over de schutting is geklommen, en ook als eerste weer terug was. Hij is op zijn schreden teruggekeerd toen hij bemerkte — anders dan door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] was aangegeven - dat er wel degelijk mensen thuis waren. Dat - zoals uit het dossier blijkt - [medeverdachte 2] de schuifpui heeft opengebroken en een stoel van het terras heeft opgetild en heeft gebruikt om de bewoner van zich af te houden, heeft verdachte helemaal niet meegekregen. Verdachte was toen al op de terugweg — en waarschijnlijk al terug over de schutting. Er was wel degelijk sprake van een begin van uitvoering — verdachte was immers over de schutting geklommen - maar was er nog geen sprake van een voltooide poging tot inbraak. Verdachte heeft zelf de beslissing genomen om terug te gaan; hij wilde eigenlijk al geen inbraak plegen, maar al helemaal geen deel uitmaken van een strafbaar feit waarbij er een mogelijke confrontatie met de bewoners op handen was.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
partiële vrijspraak
Het geweldselement, zoals ten laste gelegd, is naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte van dit onderdeel wordt vrijgesproken.
De rechtbank overweegt daartoe dat uit het onderhavige dossier blijkt dat verdachte zich tijdens het ten laste gelegde feit afzijdig heeft gehouden van enig geweld. Uit de ter zitting getoonde bewakingsbeelden blijkt dat verdachte niet tot aan de schuifdeur is gelopen alwaar het geweld jegens aangever heeft plaatsgehad. Verdachte is op afstand blijven staan. Voorts blijkt niet uit het onderliggende strafdossier dat verdachte eerder op de hoogte was van het feit dat de bewoners eventueel thuis zouden zijn ten tijde van de poging inbraak zodat ook het voorwaardelijk opzet op geweld niet is aan te nemen.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt op grond van de feiten en omstandigheden, die zijn vervat in de hierna te noemen bewijsmiddelen, tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van het bewezenverklaarde feit sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Gelet daarop zal voor dit feit worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen.
Verklaring van verdachte ter terechtzitting
De verklaring die verdachte ter terechtzitting van 12 oktober 2018 heeft afgelegd, houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in.
Het was geen overval, we wilden inbreken. Ik ben wel over de schutting geklommen.
Een proces-verbaal van aangifte, afgelegd op 7 oktober 2017 door aangever [aangever] (pagina 48 e.v.) ten overstaan van verbalisant [verbalisant] .
Een proces-verbaal van verhoor van getuige[getuige] , afgelegd op 7 oktober 2017 ten overstaan van verbalisant [verbalisant] (pagina 52. e.v.)
Een proces-verbaal van verhoor van verdachte[verdachte] , afgelegd op 11 april 2018 ten overstaan van verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] (pagina 268 e.v.)
3.3.3
Bewijsoverwegingen
De verdediging is van mening dat verdachte niet dient te worden veroordeeld, althans niet strafbaar dient te worden verklaard, aangezien hij zich uit vrije wil aan het voorval onttrokken heeft. Hoewel er wel degelijk sprake is van een begin van uitvoering — verdachte was immers over de schutting geklommen - was er nog geen sprake van een voltooide poging tot inbraak, een en ander zoals weergegeven in de ter terechtzitting door de raadsman overgelegde pleitnota.
De rechtbank overweegt dat voor de beoordeling van een beroep op vrijwillige terugtred bepalend is het antwoord op de vraag of deze terugtred het gevolg was van een spontane besluitvorming of dat deze plaatsvond onder invloed van uitwendige prikkels.
Artikel 46b van het Wetboek van Strafrecht luidt: “voorbereiding noch poging bestaat indien het misdrijf niet is voltooid ten gevolge van omstandigheden van de wil van de dader afhankelijk”. Het gaat er om dat men uit eigen beweging niet verdergaat, zonder dat omstandigheden buiten de dader zelf gelegen die beslissing in overwegende mate hebben bepaald. Het betreft, zoals de rechtbank hierboven heeft vastgesteld, het medeplegen van een strafbare poging tot inbraak. Er was sprake van een bewuste en nauwe samenwerking.
De rechtbank acht het, gezien het onderliggende strafdossier, het meest aannemelijk dat verdachte’s beslissing om weg te rennen werd genomen nadat aangever naar buiten kwam en het duidelijk was dat hij verdachte en zijn medeverdachten niet zomaar hun gang zou laten gaan. Naar het oordeel van de rechtbank is het deze omstandigheid die de beslissing om weg te gaan in overwegende mate heeft bepaald. Dit is een omstandigheid buiten de dader zelf gelegen. Verdachte komt een beroep op vrijwillige terugtred dan ook niet toe.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 07 oktober 2017 te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededaders
)voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning, gelegen aan de [adres] , weg te nemen geld en/of goederen van hun gading, toebehorende aan [aangever] en/of [getuige] , en zich daarbij de toegang tot voornoemde woning te verschaffen en die weg te nemen geld en/of goederen, onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak en inklimming,
- met een of meer van zijn mededader(s), naar voornoemde woning is toegereden in een auto en
- over de schutting van voornoemde woning is/zijn geklommen en/of
- de schuifdeur/-pui van voornoemde woning heeft/hebben verbroken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 26 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en met daaraan gekoppeld de in het rapport d.d. 27 september 2018 van de reclassering opgenomen bijzondere voorwaarden.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft de officier van justitie
hoofdelijke toewijzing van € 1.000,00 wegens geleden immateriële schade en € 25,00
wegens geleden materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, gevorderd, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige heeft de officier van justitie verzocht de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren in de vordering.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] heeft de officier van justitie hoofdelijke toewijzing van € 500,00 wegens geleden immateriële schade gevorderd, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige heeft de officier van justitie verzocht de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren in de vordering. Voorts heeft de officier van justitie ten aanzien van de gevorderde materiële schade verzocht deze af te wijzen nu zij de toewijzing van deze schade bij de vordering benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft verzocht.
Met betrekking tot de vordering tenuitvoerlegging – wegens overtreding van de algemene voorwaarden - van het vonnis van politierechter van 7 april 2016 (parketnummer 08/730025-16) heeft de officier van justitie toewijzing gevorderd.
6.2
Standpunt van de verdediging
Subsidiair – indien de rechtbank het feit wettig en overtuigend bewezen acht – heeft de raadsman verzocht dat de rechtbank rekening houdt met het feit dat verdachte onder groepsdruk heeft gehandeld en uitging van een (eenvoudige) inbraak, waarbij geen geweld zou worden gebruikt. Hierbij heeft verdachte zowel intellectueel als feitelijk geen, dan wel een zeer geringe, bijdrage geleverd.
Voorts heeft verdachte meegewerkt met het onderzoek en heeft hij vrijwel meteen openheid van zaken gegeven. Ook heeft verdachte zich aan de schorsingsvoorwaarden gehouden en is de reclassering heel positief over hem.
Met betrekking tot de op te leggen straf heeft de raadsman de toepassing van het jeugdstrafrecht bepleit. De raadsman heeft voorts bepleit aansluiting te zoeken bij de reclasseringsrapportage en - in geval van veroordeling - een gevangenisstaf gelijk aan
de duur van de voorlopige hechtenis op te leggen, met daarboven een voorwaardelijke gevangenisstraf met daaraan verbonden de door reclassering genoemde bijzondere voorwaarden. Voorts heeft de raadsman aangegeven dat verdachte bereid is een taakstraf te doen; voor het aantal uren refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
Tot slot heeft de raadsman verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen nu hij dit niet opportuun acht.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij verzoekt de raadsman deze niet ontvankelijk te verklaren indien het beroep op vrijwillige terugtred wordt gehonoreerd. In geval van een veroordeling acht de raadsman het redelijk dat de gevraagde materiële schadevergoeding van € 100,-- terzake de waardevermindering van de stoel hoofdelijk wordt opgelegd. Voor wat betreft de gevraagde immateriële schadevergoeding is de raadsman van mening dat, bij gebreke van stukken van een deskundige, de benadeelde partijen in hun vorderingen ten aanzien van het immateriële deel niet ontvankelijk zouden moeten worden verklaard dan wel – bij toewijzing – dit deel te matigen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met drie anderen schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot woninginbraak. Verdachte en zijn mededaders hebben hiermee geen respect getoond voor het eigendomsrecht van een ander. De benadeelden hebben door het handelen van verdachte en zijn mededaders materiële schade en hinder ondervonden. Voorts is een woning bij uitstek een plek waar men zich veilig moet kunnen voelen. Door hun handelen hebben verdachte en zijn mededaders inbreuk gemaakt op het gevoel van veiligheid bij de bewoners. Bovendien zorgen woninginbraken voor gevoelens van angst, onrust en onveiligheid in de maatschappij.
De rechtbank is van oordeel dat dit nare strafbare feiten zijn waarbij verdachte op geen enkele wijze rekening heeft gehouden met de impact die dit op de slachtoffers heeft gehad. Over de gevolgen voor hem heeft benadeelde partij [benadeelde partij 1] verklaard ter terechtzitting. Zo heeft hij verklaard dat hij en zijn vrouw zijn aangetast in hun gevoel van veiligheid.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 12 april 2018, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder ter zake van een geweldsdelict tot een onherroepelijke gevangenisstraf is veroordeeld.
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport 27 september 2018 van
[reclasseringswerker] en [reclasseringswerker] ,beide als reclasseringswerker verbonden aan
Reclassering Nederland.
Uit voornoemd rapport blijkt dat de reclassering het recidiverisico inschat als gemiddeld. Verdachte krijgt de juiste begeleiding en ondersteuning en op 26 november 2018 vindt het intakegesprek plaats bij stichting Mozaïk, waar hij kan gaan werken aan emotieregulatie en ingesteld kan worden op medicatie. De risicofactoren zijn de LVB-problematiek en verslavingsgevoeligheid voor cannabis, wat een direct gevaar is voor zijn begeleidbaarheid. Daarnaast is er een verhoogd risico dat verdachte agressief zal reageren op leeftijdsgenoten in zijn omgeving die hem bedreigen of proberen af te persen.
De reclassering adviseert, na zorgvuldige afweging, geen toepassing van het jeugdsanctierecht. Hierbij is het instrument ASR gebruikt.
De reclassering adviseert – bij een veroordeling - een voorwaardelijke veroordeling op te leggen met daaraan gekoppeld een toezicht met bijzondere voorwaarden en geen (deels) onvoorwaardelijk straf op te leggen hoger dan het voorarrest. Indien de strafmaat dit toelaat, is een taakstraf een passende straf. Een nieuwe gevangenisstraf brengt het begeleid wonen en het traject naar betaald werk in gevaar. Voorts verzoekt de reclassering rekening te houden met de omstandigheden waarin het delict is gepleegd. De referenten wekken de indruk dat er sprake is geweest van negatieve invloed van de mededaders in combinatie met zijn cannabisverslaving, psychische problemen en LVB-problematiek. De reclassering adviseert geen elektronische controle omdat dit is opgelegd met als doel dat verdachte niet in de buurt komt van de slachtoffers in onderhavige zaak. De reclassering heeft geenszins de indruk gekregen dat [verdachte] de behoefte heeft om terug te keren naar het plaats delict en/of in contact zou willen treden met de slachtoffers.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. De rechtbank ziet – gelet op het advies van de reclassering – geen meerwaarde in de toepassing van het jeugdstrafrecht.
Daarnaast acht de rechtbank verplicht contact met de reclassering noodzakelijk. Een voorwaarde van die strekking zal aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden. Voorts acht de rechtbank onder andere een contactverbod met medeverdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] noodzakelijk. Deze zullen als bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, beveelt de rechtbank dat de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij
[benadeelde partij 1]heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1.900,00 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit € 100,00 voor de schade aan een tuinstoel en
€ 1.800,00 immateriële schade.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 100,00 rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Tevens komt de rechtbank vergoeding van de gestelde immateriële schade tot een bedrag van € 750,00 billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 oktober 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een van de medeverdachten dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: poging tot diefstal uit een woning door middel van braak, gepleegd door twee of meer verenigde personen] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij
[benadeelde partij 2]heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1.900,00 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit € 100,00 voor de schade aan een tuinstoel en € 1.800,00 immateriële schade.
De rechtbank komt vergoeding van de gestelde immateriële schade tot een bedrag van
€ 250,00 billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 oktober 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een van de medeverdachten dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde materiële schade aan de tuinstoel niet voor vergoeding in aanmerking komt, aangezien de vordering tot vergoeding van deze schade is toegewezen aan benadeelde partij [benadeelde partij 1] .
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: poging tot diefstal uit een woning door middel van braak, gepleegd door twee of meer verenigde personen] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

9.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 7 april 2016 in de zaak met parketnummer 08/730026-16 heeft de politierechter te Almelo verdachte ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 62 dagen. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 25 mei 2016 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 22 april 2016 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie nog geen drie maanden geëindigd.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden toegewezen, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 47, 311 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
8 (acht) maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 2 (twee) maanden
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als
algemene voorwaardendat de veroordeelde:
-zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
-ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
-medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als
bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
- zich zal melden hij reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt en zich zal houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem zal geven;
- wordt verboden om drugs en alle als drugs aangemerkte producten te gebruiken, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. Er kan onaangekondigd gecontroleerd worden middels urinecontroles;
- zich zal laten opnemen in een instelling (zolang de Reclassering nodig acht) en zich zal houden aan de huisregels, geboden structuur binnen de instelling en aan de benodigde behandeling met als doel zo zelfstandig mogelijk te kunnen functioneren;
- hulp aanvaardt bij financiën middels Beschermingsbewind zolang de Reclassering dit nodig acht;
- gedurende de proeftijd geen contact zal hebben met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] .
Beveelt dat de op grond van artikel 14c gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 850,00, bestaande uit € 100,00 als vergoeding voor de materiële en € 750,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting. Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een van de medeverdachten is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde partij 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 850,00, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
17 dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 oktober 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een van de medeverdachten aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Benadeelde partij [benadeelde partij 2]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 250,00, als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij 2] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting. Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een van de medeverdachten is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige (immateriële) niet-ontvankelijk in de vordering.
Wijst de gevorderde materiele schade af.
schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde partij 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 250,00, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
5 dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een van de medeverdachten aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Vordering tot ten uitvoerlegging
Wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 08/730025-16 en gelast de tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde gevangenisstraf voor de duur van 62 dagen, opgelegd bij vonnis van de politierechter te Almelo d.d. 7 april 2016.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.F. van Hoorn, voorzitter,
mr. K.I. de Jong en mr. G.D. Kleijne, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. E. Boes, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 oktober 2018.
Mr. Kleijne is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.