In deze zaak, die op 1 februari 2018 door de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland is behandeld, vorderde een notaris betaling van een bedrag van € 1.696.672,84 van twee gedaagden, [gedaagde1] en [gedaagde2], in verband met de aankoop van onroerende zaken. De notaris stelde dat [gedaagde1] onbezwaard onroerende zaken had verkregen zonder de koopsom te betalen, en dat [gedaagde2] meerdere toezeggingen had gedaan om het bedrag te betalen, maar deze toezeggingen niet was nagekomen. De notaris vorderde ook dat [gedaagde1] zou meewerken aan het vestigen van een hypotheekrecht op de onroerende zaken als zekerheid voor de vordering.
De voorzieningenrechter oordeelde dat de vordering van de notaris ten aanzien van [gedaagde1] niet onrechtmatig of ongegrond was, en dat er sprake was van bijzondere omstandigheden die een verplichting tot zekerheidstelling rechtvaardigden. De rechter wees de vordering tot betaling van het bedrag toe en gebiedde [gedaagde1] om mee te werken aan het vestigen van een hypotheekrecht. Tevens werd [gedaagde1] verboden om in de onroerende zaken te verblijven of deze te verhuren, op straffe van een dwangsom.
Ten aanzien van [gedaagde2] werd ook de vordering tot betaling toegewezen, maar de rechter wees de gevorderde hoofdelijkheid af, omdat deze niet op een wettelijke grondslag was gebaseerd. De proceskosten werden aan beide gedaagden opgelegd, die hoofdelijk aansprakelijk werden gesteld voor de kosten. Dit vonnis benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid bij financiële transacties en de gevolgen van het niet nakomen van verplichtingen in het kader van onroerend goed transacties.