ECLI:NL:RBNHO:2018:8812

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 oktober 2018
Publicatiedatum
11 oktober 2018
Zaaknummer
15.104036.17
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van ambtenaar en projectontwikkelaar voor omkoping

Op 11 oktober 2018 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tegen een voormalig ambtenaar van de gemeente Purmerend en een projectontwikkelaar, die verdacht werden van respectievelijk passieve en actieve omkoping. De rechtbank heeft vastgesteld dat niet bewezen is dat de projectontwikkelaar de ambtenaar giften heeft gegeven, en dat, voor zover er sprake was van giften, deze niet zijn gedaan om de ambtenaar om te kopen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de beschuldigingen van actieve omkoping, omdat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het doen van giften of het verlenen van diensten aan de ambtenaar in ruil voor een voorkeursbehandeling. De rechtbank heeft ook de geldigheid van de dagvaarding en de bevoegdheid van de rechtbank bevestigd. De officieren van justitie hadden gevorderd tot bewezenverklaring van de feiten, maar de rechtbank oordeelde dat de bewijsvoering niet voldeed aan de eisen van wettigheid en overtuigendheid. De rechtbank heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan het voorhanden hebben van wapens en munitie, maar heeft besloten geen straf of maatregel op te leggen, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak en de persoon van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.104036.17 (P)
Uitspraakdatum: 11 oktober 2018
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 13, 14, 17, 18 en 28 september 2018 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [woonplaats] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie
mr. M.C. Hollander en mr. J.G. Hendriks en van hetgeen verdachte en zijn raadsman,
mr. J.T.H.M. Mühren, advocaat te Purmerend, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
Feit 1:
[Actieve omkoping van ambtenaar [medeverdachte] ]
hij in of omstreeks de periode van 22 oktober 2003 tot en met 31 januari 2014 te Purmerend en/of te Broek in Waterland en/of te Wijdenes en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan een ambtenaar van de gemeente Purmerend (Bedrijfscontactfunctionaris bij de directie Financiën en Economische Zaken, afdeling Economische Zaken, van de gemeente Purmerend en/of (vanaf 01 oktober 2007) Beleidsmedewerker A, team Economie, op de afdeling Ruimtelijke Ontwikkeling van de gemeente Purmerend), [medeverdachte]
één of meer gift(en) en/of één of meer belofte(n) heeft gedaan en/of één of meer dienst(en) heeft verleend (al dan niet door middel van de/een door hem, verdachte, bestuurde en/of onder zijn directie staande vennootschap(pen) [bv verdachte] B.V. en/of [bv2 verdachte] B.V., te weten:
• [ZD 8 Bouw [woning zd 8] ]
het bewerkstelligen dat en/of arrangeren dat en/of regelen dat en/of stimuleren dat en/of het
uitoefenen van druk en/of invloed opdat voornoemde [medeverdachte] , minder dan gebruikelijk en/of gangbaar en/of niet gefactureerd zou krijgen en/of zou hoeven betalen voor (een) dienst(en) en/of werk(zaamheden), geleverd door [bv1] B.V. en/of [bv2]
B.V. en/of [vof] V.O.F. ten behoeve van (de bouw van) de woning van voornoemde [medeverdachte] aan de [woning zd 8] ,
en/of
het verrichten van aannemers- en/of projectontwikkelaarswerkzaamheden ten behoeve van (de bouw van) de woning van voornoemde [medeverdachte] , aan de [woning zd 8] ,
en/of
• [ZD 6 [bedrijfsunit] ]
(de mogelijkheid en/of gelegenheid tot) de aanschaf van een bedrijfsunit (De [bedrijfsunit] ) met gegarandeerde huurinkomsten voor een aantal jaren en/of onder een
gangbare marktprijs voor deze bedrijfsunit op het moment van de aanschaf en/of zonder dat deze bedrijfsunit (eerst) op de markt was aangeboden en/of zonder dat (een) ander(en) de mogelijkheid en/of gelegenheid heeft/hebben gekregen om op deze bedrijfsunit te bieden en/of deze bedrijfsunit (voor een hogere prijs dan voornoemde [medeverdachte] heeft betaald)
aan te schaffen,
ten gevolge van of naar aanleiding van hetgeen door genoemde ambtenaar (voornoemde [medeverdachte] ) al dan niet in strijd met zijn plicht in zijn bediening als ambtenaar van de gemeente Purmerend is gedaan of nagelaten (lid 1 sub 2),
en/of
met het oogmerk om genoemde ambtenaar (voornoemde [medeverdachte] ) te bewegen om al dan niet in strijd met zijn plicht in zijn bediening als ambtenaar van de gemeente Purmerend iets te doen of na te laten (lid 1 sub 1),
te weten:
• [ZD 1 Bedrijfsverplaatsing [pand bedrijfsverplaatsing] ]
het (op andere dan zakelijke gronden en/of in strijd met (ruimtelijke ordenings)belangen van de gemeente Purmerend en/of ten behoeve van financiële belangen van [bv2 verdachte] B.V. en/of hem, verdachte,) bevorderen dat en/of bewerkstelligen dat en/of arrangeren dat en/of regelen dat en/of stimuleren dat en/of niet voorkomen dat en/of het uitoefenen van druk en/of invloed opdat de gemeente Purmerend (in verband met een voorgenomen en/of
overeengekomen bedrijfsverplaatsing van Antiekhandel [antiekhandel] ) een kavel aan de [kavel] zou verkopen aan [koper] (terwijl voornoemde [medeverdachte] wist en/of had vernomen, althans vermoedde, dat [koper] de financiering van de bouw van een bedrijfspand op die kavel (mogelijk) niet zou kunnen rondkrijgen en/of van plan was die kavel (direct) door te verkopen aan [bv2 verdachte] B.V.)
en/of
• [ZD 2 Kringloopcentrum [kringloopcentrum] ]
het (op andere dan zakelijke gronden en/of in strijd met (financiële) belangen van de gemeente Purmerend en/of met voorbijgaan aan (concurrentie)belangen van andere
projectontwikkelaars en/of bouwondernemingen dan [bv2 verdachte] B.V. en/of hem, verdachte, en/of ten behoeve van financiële belangen van [bv2 verdachte] B.V. en/of hem, verdachte,) binnen de gemeente Purmerend bevorderen dat en/of bewerkstelligen dat en/of arrangeren dat en/of regelen dat en/of stimuleren dat en/of het uitoefenen van druk en/of
invloed opdat de gemeente Purmerend een kavel aan de [kavel] aan
Kringloopbedrijf [kringloopcentrum] zou aanbieden voor de realisatie van een (nieuw) kringloopcentrum
en/of
• [ZD 2 Kringloopcentrum [kringloopcentrum] ]
het (op andere dan zakelijke gronden en/of in strijd met (financiële) belangen van de gemeente Purmerend en/of met voorbijgaan aan (concurrentie)belangen van andere
projectontwikkelaars en/of bouwondernemingen dan [bv2 verdachte] B.V. en/of hem, verdachte, en/of ten behoeve van financiële belangen van [bv2 verdachte] B.V. en/of hem, verdachte,) bevorderen dat en/of bewerkstelligen dat en/of arrangeren dat en/of regelen dat en/of stimuleren dat en/of het uitoefenen van druk en/of invloed opdat Kringloopbedrijf [kringloopcentrum] [bv2 verdachte] B.V. en/of hem, verdachte, als projectontwikkelaar zou kiezen en/of inhuren en/of inschakelen voor de realisatie van een (nieuw) kringloopcentrum op voornoemd kavel aan de [kavel]
en/of
• [ZD 2 Kringloopcentrum [kringloopcentrum] ]
het (op andere dan zakelijke gronden en/of ten behoeve van (financiële) belangen van [bv2 verdachte] B.V. en/of hem, verdachte,) binnen de gemeente Purmerend beïnvloeden
van de grondprijs van voornoemd kavel en/of de voortgang en/of de behandeling en/of de afhandeling van de (ver)koopovereenkomst van voornoemd kavel en/of de bouwaanvraag voor voornoemd kringloopcentrum en/of de beoordeling door de welstandscommissie van
het ontwerp van voornoemd kringloopcentrum,
en/of
• [ZD 3 Praktijkgebouw [praktijkgebouw] ]
het (op andere dan zakelijke gronden en/of ten behoeve van (financiële) belangen van [bv2 verdachte] B.V. en/of hem, verdachte,) via een memo, gericht aan [medewerker 1] (medewerker
Gemeentewerken, Bouwzaken, Ruimtelijke Ordening en Milieu van de gemeente), uitbrengen van een advies, inhoudende dat de door [bv2 verdachte] B.V. en/of hem, verdachte, gevraagde en/of voorgestelde maat van 1.250 m2 voor de bouw van een Huisartsen Onder Een Dak-faciliteit (verder te noemen: [praktijkgebouw] ) aan de [adres praktijk] nodig zou zijn
en/of
• [ZD 3 Praktijkgebouw [praktijkgebouw] ]
het (op andere dan zakelijke gronden en/of ten behoeve van (financiële) belangen van [bv2 verdachte] B.V. en/of hem, verdachte,) via een bestuursadvies, gericht aan het college van Burgemeester en Wethouders, uitbrengen van een advies, inhoudende dat
vrijstelling van het vigerende bestemmingsplan ten behoeve van de door [bv2 verdachte] B.V. en/of hem, verdachte, te bouwen [praktijkgebouw] aan de [adres praktijk] verleend zou moeten worden en/of nodig zou zijn
en/of
• [ZD 4 [zd 4] ]
het (op andere dan zakelijke gronden en/of met voorbijgaan aan (concurrentie)belangen van andere projectontwikkelaars en/of bouwondernemingen dan [bv2 verdachte] B.V. en/of hem, verdachte, en/of ten behoeve van (financiële) belangen van [bv2 verdachte] B.V. en/of hem, verdachte,) introduceren en/of voordragen en/of naar voren brengen van [bv2 verdachte] B.V. en/of hem, verdachte, in het ‘Sluisoverleg’ van de gemeente Purmerend als kandidaat-
projectontwikkelaar voor de bouw en/of realisatie van (starters)appartementen op de kavel [adres kavel]
en/of
• [ZD 4 [zd 4] ]
het (op andere dan zakelijke gronden en/of met voorbijgaan aan (concurrentie)belangen van andere projectontwikkelaars en/of bouwondernemingen dan [bv2 verdachte] B.V. en/of hem, verdachte, en/of ten behoeve van (financiële) belangen van [bv2 verdachte] B.V. en/of hem, verdachte,) (op naam van [getuige 1] ) opstellen van een ‘quickscan’, inhoudende een advies aan voornoemd ‘Sluisoverleg’ om niet mee te werken aan een verzoek van [getuige 1]
aan de gemeente Purmerend om op voornoemd kavel [adres kavel] een zorghotel te bouwen en/of te realiseren
en/of
• [ZD 4 [zd 4] ]
het (op andere dan zakelijke gronden en/of met voorbijgaan aan (concurrentie)belangen van andere projectontwikkelaars en/of bouwondernemingen dan [bv2 verdachte] B.V. en/of hem, verdachte, en/of ten behoeve van (financiële) belangen van [bv2 verdachte] B.V. en/of hem, verdachte,) introduceren en/of voordragen en/of naar voren brengen van [bv2 verdachte] B.V. en/of hem, verdachte, bij [projectleider] (Projectleider Ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Purmerend) als kandidaat-projectontwikkelaar voor de bouw en/of realisatie van (starters)appartementen op (een) andere plek(ken) in de [adres kavel] ;
Feit 2:
hij op of omstreeks 3 november 2015 te Wijdenes, gemeente Drechterland
• een wapen van categorie III, onder 4, te weten een alarm/startrevolver (merk: Kimar) en/of
• (voor voornoemd wapen geschikte) munitie van categorie III
voorhanden heeft gehad;
Feit 3:
hij op of omstreeks 3 november 2015 te Wijdenes, gemeente Drechterland
• een wapen van categorie 1, onder 7, te weten: een voorwerp dat voor wat betreft vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoont met een vuurwapen (Smith & Wesson, model 4506),
voorhanden heeft gehad.

2.Voorvragen

2.1.
Geldigheid van de dagvaarding
De raadsman heeft aangevoerd dat het voor de verdediging niet duidelijk is wat in de tenlastelegging van feit 1, ZD 8, onder
“het verrichten van aannemers- en/of projectontwikkelaarswerkzaamheden ten behoeve van (de bouw van) de woning aan de [woning zd 8] ”moet worden verstaan. De raadsman acht dit onderdeel van de tenlastelegging onvoldoende concreet en niet begrijpelijk, waardoor het voor de verdediging niet duidelijk is waartegen zij zich in dit verband moet verdedigen. De raadsman heeft bepleit de dagvaarding met betrekking tot dit onderdeel van de tenlastelegging partieel nietig te verklaren.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt het volgende.
Bedoeld onderdeel is bij wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting van 13 september 2018 aan de tenlastelegging toegevoegd. Op verzoek van de raadsman heeft de rechtbank zich op deze zitting uitgelaten over hoe de rechtbank de toegevoegde passage in de gewijzigde tenlastelegging begrijpt. De rechtbank heeft toen het volgende overwogen:
“De toegelaten wijziging van de tenlastelegging leest de rechtbank aldus, dat het gaat om gedragingen, werkzaamheden van verdachte met betrekking tot de bouw van [woning zd 8] die de strekking hadden te bewerkstelligen, arrangeren, te regelen, te stimuleren en/of het uitoefenen van druk en/of invloed op de betrokkenen [bv1] B.V. en/of [bv2] B.V. en/of [vof] V.O.F., waardoor een lagere facturering aan medeverdachte [medeverdachte] van deze bedrijven zou worden gerealiseerd.”
Gelet op deze uitleg van de rechtbank, moet het de verdediging duidelijk zijn waartegen zij zich dient te verdedigen. De tenlastelegging van feit 1 is naar het oordeel van de rechtbank ook op dit onderdeel voldoende concreet en voldoet aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding ook overigens geldig is.
2.2.
Bevoegdheid van de rechtbank
De rechtbank heeft vastgesteld dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak.
2.3.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
Naar aanleiding van een preliminair verweer van de raadsman heeft de rechtbank ter terechtzitting van 13 september 2018 het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van verdachte ter zake van artikel 177a (oud) van het Wetboek van Strafrecht (Sr) wegens verjaring. Deze beslissing zal, zo nodig, in het proces-verbaal van die terechtzitting worden vastgelegd.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het Openbaar Ministerie voor het overige ontvankelijk is in de vervolging.
2.4.
Schorsing van de vervolging
Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officieren van justitie hebben gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
Wat betreft feit 1 hebben de officieren van justitie ten aanzien van ZD 6 evenwel vrijspraak gevorderd van de beschuldiging dat verdachte de bedrijfsunit onder een gangbare marktprijs aan [medeverdachte] zou hebben aangeboden.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van al het onder 1 ten laste gelegde, op de gronden vermeld in de door hem overgelegde pleitaantekeningen.
Ten aanzien van het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak feit 1Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder feit 1 ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Verdachte wordt ervan verdacht dat hij zich in de periode van 22 oktober 2003 tot en met 31 januari 2014 schuldig heeft gemaakt aan actieve omkoping van een gemeenteambtenaar, te weten [medeverdachte] , door deze ambtenaar één of meer gift(en) en/of beloften te doen en/of één of meer dienst(en) te verlenen; de zogenoemde omkopingsmiddelen.
Deze omkopingsmiddelen zijn in de tenlastelegging weergegeven in de zaakdossiers 8 (de bouw van [woning zd 8] ) en zaakdossier 6 (de aankoop van [bedrijfsunit] ).
De rechtbank ziet zich dan ook allereerst voor de vraag gesteld of in deze dossiers sprake is geweest van giften.
Gelet op jurisprudentie van de Hoge Raad wordt onder gift verstaan: “elke overdracht van iets dat waarde heeft voor de verkrijger” (HR 25 april 1916, NJ 1916, blz. 551). Die waardeoverdracht behoeft niet stoffelijk voordeel te betreffen, zoals geld of (andere) goederen. Het voordeel kan ook immaterieel van aard zijn, zoals het bezorgen van een decoratie of het ontvangen van seksuele gunsten (HR 31 mei 1994, NJ 1994, 673).
Met betrekking tot
zaakdossier 8, de bouw van [woning zd 8] , komt uit het dossier naar voren dat bij deze bouw van de woning van [medeverdachte] , eind 2005 – 2006, gebruik is gemaakt van de diensten van onder meer de volgende bedrijven: [bv1] B.V., [bv2] B.V. en [vof] V.O.F.
Volgens het Openbaar Ministerie bestaat de gift er in dit zaakdossier uit dat verdachte – op de manier zoals die in de gewijzigde tenlastelegging is beschreven – ervoor heeft gezorgd dat deze bedrijven [medeverdachte] voor een deel van hun werkzaamheden ten behoeve van de bouw van de woning niet hebben gefactureerd en/of [medeverdachte] überhaupt minder hebben gefactureerd dan gebruikelijk, gangbaar, was.
De rechtbank is van oordeel dat dit ten aanzien van zowel [bv2] B.V. en [vof] V.O.F. echter niet is komen vast te staan, zodat in zoverre geen sprake is geweest van een gift in de hiervoor bedoelde zin.
Wat betreft [bv2] B.V. heeft de rechtbank acht geslagen op de verklaringen die de getuige [getuige 2] , een van de eigenaren van dit bedrijf, in november 2015 bij de Rijksrecherche en in juli 2018 bij de rechter-commissaris heeft afgelegd. Hoewel [getuige 2] bij de Rijksrecherche heeft verklaard dat hij – bij gebrek aan herinnering, zo’n 10 jaar na dato – niet kan uitsluiten dat hij [medeverdachte] mogelijk een gunstige, lage, prijs heeft berekend, heeft hij ook verklaard dat de door hem uitgebrachte facturen marktconform zijn en een logische prijs betreffen voor de door zijn bedrijf verrichte werkzaamheden. Het dossier bevat geen bewijs dat dit tegenspreekt. Dat op een van de facturen, die van 9 mei 2006, is vermeld “vlgs. afspraak met [medeverdachte] ” leidt niet tot een ander oordeel, nu niet met voldoende zekerheid is komen vast te staan dat deze afspraak op de prijs betrekking heeft gehad. Voorts overweegt de rechtbank dat in de ontnemingsrapportage opgemaakt tegen [medeverdachte] op pagina 22 is vermeld:
“Met betrekking tot de werkzaamheden, verricht en gefactureerd door [bv2] BV, zijn geen nadere aanwijzingen bevonden omtrent een verleende korting voor de werkzaamheden aan de woning van [medeverdachte] . Derhalve kan niet worden geschat of er sprake is van een wederrechtelijk verkregen voordeel in de vorm van een besparing van kosten.”
Wat betreft [vof] V.O.F. heeft de rechtbank acht geslagen op de verklaringen die de getuige [getuige 3] , eigenaar van dit bedrijf, in november 2015 bij de Rijksrecherche en in juli 2018 bij de rechter-commissaris heeft afgelegd. [getuige 3] heeft bij de rechter-commissaris stellig ontkend dat de (eventuele) aanwezigheid/betrokkenheid van verdachte van invloed is geweest op de facturering aan [medeverdachte] . Volgens [getuige 3] zijn de facturen marktconform en heeft hij geen lager bedrag in rekening gebracht dan hij aan een willekeurige derde zou factureren voor dezelfde werkzaamheden. Het dossier bevat geen bewijs dat dit tegenspreekt. Dat bij de doorzoeking bij verdachte op 3 november 2015 een enveloppe is aangetroffen met daarin onder meer een offerte van het timmerbedrijf d.d. 28 december 2006, gericht aan [medeverdachte] , voor een hoger bedrag dan uiteindelijk is gefactureerd, leidt niet tot een ander oordeel. Uit de verklaringen van [getuige 3] , verdachte en [medeverdachte] blijkt immers dat [medeverdachte] deze offerte te hoog vond en dat daarna is besloten om het timmerbedrijf minder, althans andere, werkzaamheden te laten verrichten, met goedkoper materiaal, en dat [medeverdachte] zelf ook zou gaan meewerken, hetgeen tot een lagere facturering heeft geleid. Voorts overweegt de rechtbank ook hier dat in de ontnemingsrapportage tegen [medeverdachte] is vermeld (pagina 23) dat niet blijkt dat door [vof] V.O.F. een korting is verstrekt.
Met betrekking tot [bv1] B.V. overweegt de rechtbank het volgende. De getuige [getuige 4] heeft consistent – ten overstaan van [advocaten] , die in opdracht van de gemeente Purmerend een onderzoek naar de integriteit van [medeverdachte] hebben uitgevoerd, in maart 2014, de Rijksrecherche in juni en juli 2016 en de rechter-commissaris in juli 2018 – verklaard dat alle door hem uitgebrachte offertes marktconform zijn geweest, evenals de aan [medeverdachte] gerekende prijs. Voorts heeft [getuige 4] bij de rechter-commissaris benadrukt dat hij [medeverdachte] niet heeft gematst vanwege zijn relatie met verdachte. Hier staat echter tegenover dat op grond van de inhoud van het dossier moet worden vastgesteld dat [getuige 4] [medeverdachte] niet heeft gefactureerd voor de werkzaamheden “bestek” en “voeren van directie”, terwijl deze werkzaamheden naar het oordeel van de rechtbank wel door [getuige 4] zijn verricht en het gebruikelijk, gangbaar, is dat deze in rekening worden gebracht. Voorts is bij de doorzoeking bij verdachte een door [getuige 4] handgeschreven document aangetroffen, waarin een bedrag van € 27.390 is vermeld – kennelijk berekend aan de hand van een indertijd bestaande “honorariumformule” – en ook: “7000 opgeven aan [medeverdachte] ” (de rechtbank begrijpt dat hiermee [medeverdachte] is bedoeld). Het in dit document geschreven woord “bestek” is doorgekruist. Bij brief van 19 februari 2006 heeft [getuige 4] aan [medeverdachte] zijn honorariumvoorstel gestuurd. De begeleidende brief houdt in:
“Hierbij stuur ik u een honorarium overzicht van de afspraak zoals ik die met [verdachte](de rechtbank begrijpt dat hiermee verdachte is bedoeld)
heb gemaakt.”Het honorariumvoorstel is exact het bedrag van € 7.000 (exclusief BTW). Achter de in dit voorstel vermelde posten “bestek” en “voeren van directie” zijn geen bedragen opgenomen. Naar het oordeel van de rechtbank wijst dit alles op een gift.
Voor een bewezenverklaring is echter vereist dat de gift opzettelijk is gedaan, hetzij naar aanleiding van wat [medeverdachte] (in het verleden) in strijd met zijn plicht als ambtenaar zou hebben gedaan en/of nagelaten, hetzij met het oogmerk [medeverdachte] te bewegen (in de toekomst) in strijd met zijn plicht als ambtenaar iets te doen en/of na te laten. Dit oogmerk kan gericht zijn op een concrete tegenprestatie, maar ook op het doen ontstaan en/of onderhouden van een relatie met de ambtenaar met het doel een voorkeursbehandeling te krijgen (HR 11 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:641).
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte dit opzet respectievelijk dit oogmerk heeft gehad.
Dat de vermeende gift zou zijn gedaan als reactie op een doen en/of nalaten van [medeverdachte] in de zaakdossiers 1 ( [pand bedrijfsverplaatsing] ), 2 ( [kringloopcentrum] ) en/of 3 ( [praktijkgebouw] ) is niet gebleken. Dat deze zou zijn gedaan om in de toekomst een voorkeursbehandeling te verkrijgen evenmin. Daarbij merkt de rechtbank op dat het enige in de tenlastelegging vermelde project van ná deze gift, het project “ [zd 4] ” (zaakdossier 4) is, dat eerst in 2012 – 6 jaar later – is gestart.
De rechtbank volgt de officieren van justitie dan ook niet in hun vergelijking van de onderhavige zaak met zaken uit de door hen aangehaalde jurisprudentie, zoals de zaak van de Roermondse wethouder. Naar het oordeel van de rechtbank is deze zaak daarmee niet vergelijkbaar.
Met betrekking tot
zaakdossier 6, de aankoop van [bedrijfsunit] , overweegt de rechtbank het volgende.
Volgens de tenlastelegging bestaat de gift er in dit zaakdossier uit dat verdachte een bedrijfsunit met gegarandeerde huurinkomsten voor een aantal jaren onder een gangbare marktprijs aan [medeverdachte] heeft verkocht en/of (kort samengevat) deze unit exclusief aan hem heeft aangeboden.
De rechtbank is met de raadsman en de officieren van justitie van oordeel dat niet is bewezen dat de bedrijfsunit onder een gangbare marktprijs is verkocht. Bij de stukken bevindt zich een brief van makelaar/taxateur [taxateur] d.d. 19 september 2008 waarin de onderhandse verkoopwaarde in verhuurde staat van de [bedrijfsunit] is bepaald op € 80.000,- (exclusief BTW), zijnde het bedrag dat [medeverdachte] eind 2008 voor de unit heeft betaald. [taxateur] heeft tegenover de rechter-commissaris verklaard dat hij al 25 jaar beëdigd taxateur is, dat hij in 2008 de bedrijfsunit voor verdachte heeft getaxeerd en dat hij nog steeds achter de getaxeerde waarde van € 80.000,- staat.
“ [verdachte] heeft geen invloed gehad op de hoogte van de taxatie. Ik taxeer naar eer en geweten”, aldus [taxateur] . De rechtbank ziet geen reden aan deze verklaring te twijfelen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de [bedrijfsunit] voor een gangbare marktprijs aan [medeverdachte] is verkocht.
Dit betekent echter niet dat niet toch sprake kan zijn geweest van een gift in de zin van artikel 177 (oud) Sr. De rechtbank brengt in herinnering dat het begrip “gift” ruim moet worden geïnterpreteerd, mede gelet op het door artikel 177 (oud) Sr te beschermen rechtsbelang.
Op grond van de stukken en het onderzoek ter terechtzittingen is vast komen te staan dat [medeverdachte] en zijn echtgenote al enige tijd op zoek waren naar een geschikt beleggingsobject toen eind 2008 de bedrijfsunit van verdachte werd gekocht. Deze unit werd door verdachte exclusief aan [medeverdachte] aangeboden. Verdachte heeft de unit niet te koop gezet en niet aan anderen aangeboden. Voorts ging het, zoals vermeld, om een unit in verhuurde staat, met gegarandeerde huurinkomsten voor een aantal jaren, een beleggingsobject waarin [medeverdachte] en zijn echtgenote met name waren geïnteresseerd. Aldus zou de exclusieve verkoop van deze unit aan [medeverdachte] toch als een gift kunnen worden gezien, zonder daar meteen een negatieve betekenis aan toe te kennen.
Ook hier geldt echter dat voor een bewezenverklaring is vereist dat deze vermeende gift met een bepaald opzet respectievelijk een bepaald oogmerk moet zijn gedaan, zoals hiervoor is weergegeven. De rechtbank acht ook ten aanzien van dit zaakdossier niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte dit opzet, dit oogmerk, heeft gehad.
De rechtbank hecht daarbij betekenis toe aan de tijd waarin de bedrijfsunit aan [medeverdachte] is verkocht, te weten eind 2008, hetgeen jaren ná de projecten “ [pand bedrijfsverplaatsing] ”, “ [kringloopcentrum] ” en “ [praktijkgebouw] ” is en jaren vóór het project “ [zd 4] ”.
Hetgeen de officieren van justitie in hun requisitoir naar voren hebben gebracht omtrent door hen zogenoemd verhullingsgedrag van de zijde van [medeverdachte] – de nieuwe verhuurder werd niet [medeverdachte] , maar zijn echtgenote, te weten [echtgenote] , en de tenaamstelling van het rekeningnummer waarop de huurpenningen werden ontvangen, werd gewijzigd in alleen de naam van [echtgenote] – overtuigt niet en brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. De rechtbank wijst er in dit verband op dat [medeverdachte] , en niet [echtgenote] , de bedrijfsunit heeft gekocht, dat zijn naam in de transportakte is vermeld en dat hij, na verloop van tijd, een e-mail aan de huurder heeft gestuurd, met daarin zijn eigen naam en adres.
Concluderend overweegt de rechtbank dat in de zaakdossiers 6 en 8 geen sprake is geweest van giften, althans geen sprake is geweest van strafbare giften, zoals hiervoor uiteengezet. Dit dient tot vrijspraak te leiden. De rechtbank komt dan ook niet toe aan een beoordeling van de verschillende projecten.
3.3.2.
Redengevende feiten en omstandigheden feiten 2 en 3
De rechtbank komt op grond van de feiten en omstandigheden, die zijn vervat in de hierna te noemen bewijsmiddelen, tot een bewezenverklaring van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, Sv. Gelet daarop zal voor deze feiten worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 17 september 2018 afgelegd;
  • het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming d.d. 4 november 2015 (dossierpagina’s 120043-120044);
  • het proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 november 2015 (dossierpagina’s 120118 t/m 120120);
  • het proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 november 2015 (dossierpagina’s 120125 t/m 120127);
  • het proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 november 2015 (dossierpagina’s 120132-120133);
  • een schriftelijk stuk, te weten een e-mail d.d. 6 september 2018 van [medewerker 2] , medewerker Bureau Wapens, Munitie en Explosieven van de Koninklijke Marechaussee (bijlage 1 bij het schriftelijk requisitoir).
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 2:
hij op 3 november 2015 te Wijdenes, gemeente Drechterland
• een wapen van categorie III, onder 4, te weten een alarm/startrevolver (merk: Kimar) en
• (voor voornoemd wapen geschikte) munitie van categorie III
voorhanden heeft gehad;
Feit 3:
hij op 3 november 2015 te Wijdenes, gemeente Drechterland
• een wapen van categorie 1, onder 7, te weten een voorwerp dat voor wat betreft vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoont met een vuurwapen (Smith & Wesson, model 4506),
voorhanden heeft gehad.
Hetgeen aan verdachte onder 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:

Feit 2:
- Ten aanzien van het wapen: Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
- Ten aanzien van de munitie: Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
Feit 3:
Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie dan wel de toepassing van artikel 9a Sr

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat verdachte wegens de feiten 1, 2 en 3 zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 200 uren, bij niet voldoen te vervangen door 100 dagen hechtenis.
Deze strafeis is gelijk aan de eis in de zaak tegen medeverdachte [medeverdachte] , die alleen voor feit 1, in de vorm van passieve omkoping (artikel 363 Sr), wordt vervolgd. De officieren van justitie achten het niet opportuun om naast de tegen beide verdachten gevorderde taakstraf nog een boete voor de wapens en munitie te eisen.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om ten aanzien van de feiten 2 en 3 toepassing te geven aan artikel 9a Sr door verdachte wel schuldig te verklaren, maar geen straf of maatregel op te leggen.
Daarbij heeft de raadsman gewezen op de schade die de gehele strafzaak verdachte heeft berokkend en dat verdachte al bijna 3 jaar in onzekerheid verkeert over de uitkomst van de strafzaak. Naar de mening van de raadsman is sprake van schending van de redelijke termijn.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de keuze van de in deze zaak passende strafrechtelijke afdoening heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft twee strafbare wapens, te weten een alarm/startrevolver en een veerdrukwapen, en munitie voorhanden gehad. Illegaal wapenbezit vormt een onaanvaardbare bedreiging voor een veilige samenleving.
Het veerdrukwapen vertoonde een sprekende gelijkenis met een bestaand vuurwapen,
namelijk een Smith & Wesson, en het is de rechtbank uit andere zaken bekend dat dergelijke wapens worden gebruikt bij overvallen om de slachtoffers angst in te boezemen en tot afgifte van geld of waardevolle goederen te dwingen.
Gelet hierop kan voor misdrijven als de onderhavige in beginsel niet met een rechterlijk pardon worden volstaan. Het opleggen van een straf draagt bij aan de algemene preventie en er moet een zekere afschrikwekkende werking vanuit gaan.
Anderzijds houdt de rechtbank rekening met de volgende feiten en omstandigheden.
De wapens en munitie zijn tijdens de doorzoeking van de woning van verdachte, op 3 november 2015, desgevraagd, door verdachte zelf aangewezen. Verdachte heeft consistent verklaard dat hij de wapens en munitie ongeveer een half jaar tot een jaar voorafgaand aan de zoeking had ontvangen van zijn vader. Verdachte wist naar zijn zeggen niet goed wat hij ermee aan moest en heeft de wapens en munitie weggelegd en er niet bij nagedacht dit over te dragen aan de politie. De rechtbank hecht geloof aan deze verklaring. Hoewel verdachte een foute beslissing heeft gemaakt, door de wapens en munitie aan te nemen en deze niet bij de politie in te leveren, acht de rechtbank aannemelijk dat verdachte geen kwade bedoelingen had met het bezit van de wapens en munitie.
Voorts houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte – afgezien van een transactie in 2003 – niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen en dat hij nimmer eerder is veroordeeld.
Tot slot is sinds de inbeslagname van de wapens en munitie inmiddels bijna 3 jaar verstreken.
Alles afwegende – en ook in aanmerking genomen dat verdachte thans van feit 1 zal worden vrijgesproken en dat de vervolging van dit feit voor hem verregaande gevolgen heeft gehad – acht de rechtbank, zonder af te doen aan de ernst van de feiten, het aangewezen te bepalen dat geen straf of maatregel zal worden opgelegd. Met deze veroordeling an sich moet het verdachte duidelijk zijn dat het plegen van misdrijven als de onderhavige niet wordt getolereerd.

7.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 2 en 3 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van deze feiten geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.J. van Andel, voorzitter,
mr. H.P. van der Lelie en mr. S. Jongeling, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier C.A. de Koning,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 11 oktober 2018.