In deze zaak heeft de passagier een vordering ingesteld tegen Air France wegens compensatie voor vertraging van haar vlucht van Amsterdam naar Hong Kong. De passagier had een vervoersovereenkomst met Air France en zou op 29 januari 2015 vertrekken. Door een blikseminslag op de voorafgaande vlucht, die leidde tot een verplichte inspectie van het toestel, heeft de passagier haar aansluitende vlucht gemist. De passagier vorderde een schadevergoeding van € 600,00, plus buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente. Air France betwistte de vordering en stelde dat de vertraging het gevolg was van een buitengewone omstandigheid, namelijk de blikseminslag, die niet voorkomen had kunnen worden.
De rechtbank Noord-Holland heeft geoordeeld dat de vertraging van de passagier niet het directe gevolg was van de blikseminslag. De kantonrechter oordeelde dat de omstandigheden die tot de vertraging hebben geleid, inherent zijn aan de normale bedrijfsvoering van Air France. De rechtbank heeft de vordering van de passagier toegewezen, inclusief de wettelijke rente en een deel van de buitengerechtelijke kosten. De proceskosten zijn voor rekening van Air France, omdat zij ongelijk kreeg in deze procedure. De uitspraak benadrukt de voorwaarden waaronder luchtvaartmaatschappijen zich kunnen beroepen op buitengewone omstandigheden en de verplichtingen die zij hebben jegens passagiers bij vertragingen.