ECLI:NL:RBNHO:2018:872

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 februari 2018
Publicatiedatum
5 februari 2018
Zaaknummer
6537465 \ AO VERZ 17-163
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst en verstoorde arbeidsverhouding tussen Bravilor Bonamat B.V. en werknemer

In deze zaak heeft Bravilor Bonamat B.V. op 15 december 2017 een verzoek ingediend tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verweerster], die sinds 4 september 2000 in dienst was als Assembly Assistant. Bravilor stelde dat de functie van [verweerster] was vervallen door bedrijfseconomische omstandigheden. [verweerster] heeft hiertegen verweer gevoerd en een tegenverzoek ingediend om haar toe te laten tot het verrichten van haar werkzaamheden. De kantonrechter heeft op 6 februari 2018 uitspraak gedaan. De rechter oordeelde dat de door Bravilor aangevoerde redenen voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet voldoende waren. De kantonrechter concludeerde dat er geen sprake was van een duurzame verstoring van de arbeidsverhouding, aangezien de spanningen tussen partijen voornamelijk voortkwamen uit de discussie over het vervallen van de functie van [verweerster]. De rechter wees het verzoek tot ontbinding af en veroordeelde Bravilor om [verweerster] toe te laten tot haar werkzaamheden, met een dwangsom voor het geval Bravilor hier niet aan voldeed. De proceskosten werden aan Bravilor opgelegd, omdat zij ongelijk kreeg in het verzoek.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 6537465 \ AO VERZ 17-163 (H.K.)
Uitspraakdatum: 6 februari 2018
Beschikking in de zaak van:
de besloten vennootschap
Bravilor Bonamat B.V.
gevestigd te Heerhugowaard
verzoekende partij
verder te noemen: Bravilor
gemachtigde: mr. R.A.A. Kool
tegen
[verweerster]
wonende te [woonplaats]
verwerende partij
verder te noemen: [verweerster]
gemachtigde: mr. W. Hovingh.

1.Het procesverloop

1.1.
Bravilor heeft op 15 december 2017 een verzoek ingediend om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden. [verweerster] heeft een verweerschrift en een tegenverzoek ingediend.
1.2.
Op 23 januari 2018 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. De gemachtigde van Bravilor heeft pleitaantekeningen overgelegd. Voorafgaand aan de zitting heeft [verweerster] bij brief van 17 januari 2018 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
Bravilor is een fabrikant van drankbereidingssystemen. Het bedrijf heeft ongeveer 350 mensen in dienst. Zij heeft kantoren in Europa en de Verenigde Staten, en een uitgebreid dealernetwerk in meer dan 100 landen. De bedrijfsonderdelen zijn gecentraliseerd in Heerhugowaard.
2.2.
[verweerster], geboren 29 april 1976, is op 4 september 2000 in dienst getreden bij Bravilor. Sedert 12 maart 2010 vervult [verweerster] de functie van Assembly Assistant, op basis van 32 uur per week, met een actueel salaris van € 1.988,01 bruto per maand.
2.3.
Op 3 februari 2017 heeft Bravilor aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: UWV) toestemming gevraagd voor opzegging van de arbeidsovereenkomst met [verweerster]. Daarbij heeft Bravilor gesteld dat de functie van [verweerster] vanwege bedrijfseconomische omstandigheden, bestaande uit een herschikking van de werkzaamheden van [verweerster], is komen te vervallen.
2.4.
Op 27 februari 2017 is [verweerster] wegens ziekte uitgevallen voor haar werk.
2.5.
In een beslissing van 22 maart 2017 heeft het UWV aan Bravilor de toestemming geweigerd om de arbeidsovereenkomst met [verweerster] op te zeggen. Het UWV heeft daarbij overwogen dat Bravilor niet aannemelijk heeft gemaakt dat het vanwege bedrijfseconomische omstandigheden noodzakelijk is de arbeidsplaats van [verweerster] structureel te laten vervallen.
2.6.
Bij e-mailbericht van 28 maart 2017 schrijft [medewerker], Human Resources Officer bij Bravilor, aan [verweerster]:
“Zoals inmiddels ook bij jou waarschijnlijk bekend, heeft het UWV de ingediende ontslagaanvraag geweigerd. Bravilor Bonamat B.V. blijft echter bij het standpunt dat zij het dienstverband willen beëindigen in verband met het opheffen van de functie van Assembly Assistent en er geen geschikte herplaatsingsmogelijkheden zijn. (…)”
2.7.
Bravilor heeft op 19 mei 2017 een verzoekschrift tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ingediend bij de kantonrechter. Daarbij heeft Bravilor gesteld dat zij zich niet kan verenigen met de beslissing van het UWV en heeft Bravilor verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst vanwege bedrijfseconomische redenen. Op 19 juni 2017, de dag dat de zaak mondeling zou worden behandeld door de kantonrechter, heeft Bravilor het verzoek ingetrokken.
2.8.
Partijen zijn in augustus 2017 een mediationtraject gestart, maar dit is na korte tijd gestaakt.
2.9.
In een plan van aanpak van 19 september 2017 is onder meer genoteerd:
“Wegens een arbeidsconflict was een passend vervolg niet mogelijk. Nu is er een mediation traject gestart. Uitkomst van de mediation is reintegratie.”
2.10.
Op 11 oktober 2017 is [verweerster] hersteld verklaard.
2.11.
De toenmalige gemachtigde van [verweerster] heeft Bravilor begin oktober 2017 verzocht om [verweerster] toe te laten tot het werk. Bravilor heeft dat geweigerd.
2.12.
In een e-mail van 5 november 2017 aan [medewerker], Human Resources Manager bij Bravilor, schrijft [verweerster] het volgende:
“Op 9 oktober, 12 oktober en 19 oktober 2017 heeft mijn advocaat (mr. van de Laak) uw advocaat aangeschreven en verzocht tot wedertewerkstelling.
Vervolgens heeft mijn advocaat vorige week donderdag 26 oktober telefonisch contact met uw advocaat gezocht, waarvan mijn advocaat mij op de hoogte heeft gebracht.
Jullie reactie is:
U zal mij niet terug laten keren in het eigen werk omdat mijn functie niet meer bestaat.
Mijn afwezigheid is reden geweest om het productieproces anders in te richten.
Ik zal niet worden toegelaten tot het werk omdat dit praktisch onmogelijk zou zijn.
Mijn terugkeer is geen optie.
Ik mag dus helemaal niet op het werk komen.
Ik voel me door deze reactie diep gekwetst en vernederd.
Ik moest jullie intimidatie, vernederingen en bedreigingen weerstaan en inslikken om mijn werk niet te verliezen.
Tot 27 februari 2017, want door jullie gedrag werd de situatie onhoudbaar en moest ik mij
ziekmelden.
En nu zeggen jullie dat mijn functie weg is?
Dat door mijn afwezigheid het productieproces anders is ingericht en mijn functie niet meer bestaat?
Jullie hebben voor jezelf een situatie gecreëerd om het uitkleden van mijn functie aannemelijk en geloofwaardig te maken. (...)”
2.13.
[verweerster] heeft na 11 oktober 2017 haar werk niet hervat. Bravilor heeft ten aanzien van de arbeidsrelatie geen verdere activiteiten ondernomen, anders dan indiening van het verzoek tot ontbinding.

3.Het verzoek

3.1.
Bravilor heeft verzocht de arbeidsovereenkomst met [verweerster] te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdeel a en onderdeel g, BW. Daarbij heeft Bravilor gesteld dat de arbeidsplaats van [verweerster] wegens bedrijfseconomische omstandigheden is vervallen en dat sprake is van een duurzaam verstoorde arbeidsverhouding. Op de zitting heeft Bravilor haar verzoek om ontbinding wegens bedrijfseconomische omstandigheden ingetrokken, zodat zij haar verzoek alleen nog baseert op de gestelde verstoorde arbeidsverhouding.
3.2.
Aan het verzoek legt Bravilor – kort gezegd – ten grondslag dat [verweerster] zich niet wil verzoenen met de feitelijke omstandigheid dat haar functie is komen te vervallen en dat zij zich daartegen blijft verzetten. Bravilor meent dat [verweerster] zich daarbij steeds onverzettelijker en strijdbaarder is gaan opstellen tegen Bravilor en dat door [verweerster] grenzen worden overschreden. Als voorbeeld hiervan noemt Bravilor de e-mail van 5 november 2017 van [verweerster], waarin zij Bravilor ten onrechte beschuldigd van intimidatie, vernederingen en bedreigingen. In verband met die houding van [verweerster] is volgens Bravilor sprake van een verstoorde arbeidsverhouding en wel zodanig dat van Bravilor niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij toewijzing van het verzoek is Bravilor bereid de transitievergoeding te voldoen. Volgens haar is echter geen grond aanwezig voor toekenning van een billijke vergoeding.

4.Het verweer en het tegenverzoek

4.1.
[verweerster] verweert zich tegen het verzoek en stelt dat de verzochte ontbinding moet worden afgewezen. Zij voert daartoe aan – samengevat – dat geen sprake kan zijn van een duurzame verstoring van de arbeidsverhouding. Volgens [verweerster] zijn de feiten en omstandigheden die Bravilor voor de verstoorde arbeidsverhouding aanvoert, geheel of grotendeels terug te voeren op de discussie tussen partijen over de vermeende reorganisatie en het vervallen van de arbeidsplaats van [verweerster]. Bravilor heeft echter het UWV niet weten te overtuigen van de bedrijfseconomische noodzaak voor het vervallen van de arbeidsplaats van [verweerster] en heeft ook geen nieuwe aanvraag daartoe gedaan. [verweerster] meent daarom dat haar verzet tegen het vervallen van haar arbeidsplaats gerechtvaardigd is en dat het juist Bravilor is die zich niet wil neerleggen bij de beslissing daarover van het UWV. Onder die omstandigheden kan niet worden gesproken van een verstoorde arbeidsverhouding die ontbinding van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigt, aldus [verweerster]. [verweerster] wil nog steeds bij Bravilor blijven werken en ziet hiertoe ook voldoende mogelijkheden.
4.2.
[verweerster] heeft een tegenverzoek gedaan om Bravilor te veroordelen [verweerster] toe te laten tot het verrichten van de overeengekomen werkzaamheden. Voor zover de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, verzoekt [verweerster] bij wijze van tegenverzoek om aan [verweerster] – naast de transitievergoeding van € 15.208,20 bruto – een billijke vergoeding toe te kennen van € 75.000,00 bruto. Bravilor heeft tegen die verzoeken verweer gevoerd.

5.De beoordeling

het verzoek
5.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden.
5.2.
Uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van [verweerster] binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt.
5.3.
Bravilor voert aan dat de redelijke grond voor ontbinding is gelegen in een duurzaam verstoorde arbeidsverhouding, zodanig dat van Bravilor in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
5.4.
Naar het oordeel van de kantonrechter leveren de door Bravilor in dat verband naar voren gebrachte feiten en omstandigheden geen redelijke grond voor ontbinding op, zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 3, onderdeel g, BW. Daartoe wordt het volgende overwogen.
5.5.
De kantonrechter stelt voorop dat op de zitting is gebleken dat vanaf de aanvang van de arbeidsovereenkomst op 4 september 2000 tot omstreeks 8 december 2016 de verstandhouding tussen partijen steeds goed is geweest. Er is dus gedurende het dienstverband meer dan 16 jaar lang geen sprake geweest van verstoorde verhoudingen of een arbeidsconflict. Ook staat vast dat [verweerster] op of rond 8 december 2016 de eerste signalen ontving dat haar arbeidsplaats volgens Bravilor zou komen te vervallen, en dat pas van dat moment spanningen zijn ontstaan tussen partijen.
5.6.
Met [verweerster] is de kantonrechter van oordeel dat de door Bravilor gestelde verstoring van de arbeidsverhouding grotendeels of zelfs geheel valt terug te voeren op de discussie tussen partijen over de vraag of de arbeidsplaats van [verweerster] is vervallen wegens bedrijfseconomische omstandigheden. Van een andere aanleiding of grond voor de betreffende discussie en de daarmee gepaard gaande spanningen tussen partijen is niet gebleken. Niet betwist is de stelling van [verweerster] op de zitting dat daar waar in het plan van aanpak van 19 september 2017 wordt gesproken over een arbeidsconflict, dit conflict ook in de visie van de bedrijfsarts uitsluitend voortkomt uit het voornemen van Bravilor om de arbeidsplaats van [verweerster] te laten vervallen en het verzet van [verweerster] daartegen.
5.7.
Bravilor neemt ook zelf in het verzoekschrift het standpunt in dat de arbeidsverhouding met name is verstoord omdat [verweerster] zich niet wil verzoenen met de feitelijke omstandigheid dat haar functie is komen te vervallen en zij zich daartegen blijft verzetten.
5.8.
Gelet op het voorgaande is sprake van een primair zakelijke discussie tussen partijen over de vraag of de functie en arbeidsplaats van [verweerster] zijn vervallen. Een dergelijke discussie rechtvaardigt niet een ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens een verstoorde arbeidsverhouding. Immers, de vraag of de functie van [verweerster] is vervallen, moet worden beoordeeld in het kader van een verzoek om ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens bedrijfseconomische omstandigheden op grond van artikel 7:669 lid 3, onderdeel a, BW. Zo’n verzoek is hier niet aan de orde. Genoemde discussie hoort niet thuis in een verzoek om ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens een verstoorde arbeidsverhouding op grond van artikel 7:669 lid 3, onderdeel g, BW.
5.9.
Ook de stelling van Bravilor dat [verweerster] zich niet wil verzoenen met de feitelijke omstandigheid dat haar functie is komen te vervallen en dat zij zich daartegen blijft verzetten, kan geen ontbinding wegens een verstoorde arbeidsverhouding rechtvaardigen. Het staat [verweerster] uiteraard vrij om zich te verzetten tegen een dreigend ontslag, op welke grond dan ook. Bovendien moet worden vastgesteld dat [verweerster] zich terecht niet wil verzoenen met de stelling van Bravilor dat haar functie en arbeidsplaats zijn vervallen en dat [verweerster] een goede reden heeft zich daartegen te blijven verzetten. Het UWV heeft immers met de beslissing van 22 maart 2017 aan Bravilor toestemming geweigerd om de arbeidsovereenkomst met [verweerster] op te zeggen, waarbij is overwogen dat Bravilor niet aannemelijk heeft gemaakt dat het vanwege bedrijfseconomische omstandigheden noodzakelijk is de arbeidsplaats van [verweerster] structureel te laten vervallen. [verweerster] neemt uitgaande van die beslissing van het UWV dus zeker geen onredelijk of halsstarrig standpunt in.
5.10.
Dat [verweerster] zich niet wil verzoenen met een ontslag wegens bedrijfseconomische omstandigheden is temeer gerechtvaardigd, omdat Bravilor na de beslissing van het UWV van 22 maart 2017 geen adequate actie heeft ondernomen om alsnog toestemming te verkrijgen voor een dergelijk ontslag. Bravilor heeft weliswaar op 19 mei 2017 en in deze zaak opnieuw een verzoek ingediend om de arbeidsovereenkomst te beëindigen wegens bedrijfseconomische omstandigheden, maar heeft dat verzoek in beide gevallen weer ingetrokken. Ook heeft Bravilor tot op heden geen nieuw verzoek gedaan aan het UWV om toestemming voor opzegging van de arbeidsovereenkomst met [verweerster], terwijl naar haar zeggen wel sprake is van een voortschrijdend reorganisatieproces en daarmee kennelijk ook van nieuwe omstandigheden. Hoe dan ook heeft Bravilor tot op heden dus geen toestemming voor een ontslag op bedrijfseconomische gronden.
5.11.
Gelet op het voorgaande had het op de weg gelegen van Bravilor om na de hersteldmelding op 11 oktober 2017 [verweerster] ofwel toe te laten tot de werkzaamheden en een oplossing te zoeken voor eventuele problemen ten aanzien van werkhervatting, dan wel direct en voortvarend alsnog de juiste weg te bewandelen om toestemming te verkrijgen voor een ontslag op bedrijfseconomische gronden. Beide heeft zij niet gedaan. Onder die omstandigheden kan in ieder geval niet worden geoordeeld dat thans sprake is van een zodanig duurzaam en ernstig verstoorde arbeidsverhouding dat van Bravilor in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
5.12.
Aan Bravilor kan worden toegegeven dat [verweerster] in haar e-mail van 5 november 2017 stevige bewoordingen heeft geuit over Bravilor. Het moet echter voor Bravilor duidelijk zijn geweest dat [verweerster] in die e-mail uiting gaf aan haar frustratie en emotie over de situatie, zoals [verweerster] op de zitting ook heeft toegelicht. Daar waar partijen ten minste 16 jaar lang zonder problemen en conflicten met elkaar hebben gewerkt, kan een dergelijke incidentele uiting van frustratie en emotie niet een zodanig gewicht krijgen dat alleen op grond daarvan moet worden aangenomen dat de arbeidsverhouding ernstig, duurzaam en onherstelbaar is verstoord. Daarbij komt dat de frustratie en emotie van [verweerster] niet zonder grond was, zoals hiervoor is overwogen, nu zij zich terecht verzet tegen een ontslag op bedrijfseconomische gronden en tegen de weigering van Bravilor om haar toe te laten tot het werk.
5.13.
De conclusie is dat het verzoek van Bravilor zal worden afgewezen en dat de arbeidsovereenkomst dus niet zal worden ontbonden.
5.14.
De proceskosten komen voor rekening van Bravilor, omdat zij ongelijk krijgt.
het tegenverzoek
5.15.
Nu de verzochte ontbinding wordt afgewezen, zal de gevorderde tewerkstelling worden toegewezen. [verweerster] kan in beginsel aanspraak maken of feitelijke tewerkstelling en heeft daar belang bij. Op grond van goed werkgeverschap als bedoeld in artikel 7:611 BW is Bravilor ook gehouden [verweerster] toe te laten tot de werkzaamheden. Dit is alleen anders als Bravilor zwaarwegende gronden of belangen heeft om [verweerster] niet toe te laten tot het werk, maar daarvan is niet gebleken.
5.16.
De stelling van Bravilor dat de arbeidsplaats van [verweerster] is vervallen, is geen zwaarwegende grond of zwaarwegend belang als hiervoor bedoeld. Zoals overwogen, staat vast dat het UWV aan Bravilor toestemming heeft geweigerd om de arbeidsovereenkomst met [verweerster] op te zeggen vanwege bedrijfseconomische omstandigheden en heeft Bravilor tot op heden dus geen toestemming voor zo’n ontslag. Gelet daarop moet als vaststaand worden aangenomen dat de arbeidsplaats en functie van [verweerster] niet zijn vervallen en nog bestaan.
5.17.
De kantonrechter zal aan de toewijzing van de vordering tot tewerkstelling wel een termijn van twee maanden verbinden. Daarmee krijgt Bravilor de gelegenheid om ofwel alsnog toestemming te verkrijgen van het UWV voor opzegging van de arbeidsovereenkomst wegens bedrijfseconomische omstandigheden, dan wel de werkhervatting van [verweerster] voor te bereiden en mogelijk te maken. De gevorderde dwangsom zal worden toegewezen, met een maximum van € 50.000,00.
5.18.
De proceskosten komen ook hier voor rekening van Bravilor, omdat zij ongelijk krijgt.
Gelet op de samenhang van het tegenverzoek met het verzoek, zullen de kosten voor het tegenverzoek op nihil worden gesteld.

6.De beslissing

De kantonrechter:
het verzoek
6.1.
wijst de verzochte ontbinding af;
6.2.
veroordeelt Bravilor tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verweerster] tot en met vandaag vaststelt op € 600,00 aan salaris voor de gemachtigde van [verweerster];
6.3.
verklaart de veroordeling onder 6.2 van deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
het tegenverzoek
6.4.
veroordeelt Bravilor om [verweerster] uiterlijk 6 april 2018 toe te laten tot het verrichten van de overeengekomen werkzaamheden, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag of dagdeel dat Bravilor daarmee in gebreke blijft, tot een maximum van € 50.000,00;
6.5.
veroordeelt Bravilor tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verweerster] tot en met vandaag vaststelt op nihil;
6.6.
wijst af het meer of anders verzochte;
6.7.
verklaart de veroordeling onder 6.4 van deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gewezen door mr. P.J. Jansen, kantonrechter en op 6 februari 2018 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van J.A.J. Kreijger, griffier.
De griffier De kantonrechter