In deze zaak hebben passagiers een vordering ingesteld tegen British Airways vanwege vertraging van hun vlucht, die hen heeft doen missen van een aansluitende vlucht. De passagiers vorderen compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten. De passagiers hebben een vervoersovereenkomst met British Airways gesloten voor een vlucht van Johannesburg naar Londen en vervolgens naar Amsterdam. Door een vertraging van de eerste vlucht hebben zij hun aansluitende vlucht gemist en zijn zij met meer dan drie uur vertraging op hun eindbestemming aangekomen.
British Airways heeft de vordering betwist en aangevoerd dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk congestie veroorzaakt door luchtverkeersbeheer. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat congestie inherent is aan het uitvoeren van luchtvaart en dat British Airways niet heeft aangetoond dat de vertraging het gevolg was van een specifiek besluit van de luchtverkeersleiding. De rechter heeft vastgesteld dat British Airways in beginsel gehouden is tot compensatie op grond van de Verordening, en dat de passagiers recht hebben op de gevorderde bedragen, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten.
De kantonrechter heeft British Airways veroordeeld tot betaling van € 2.400,00 aan compensatie, € 363,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, en de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen.