In deze zaak heeft de passagier een vordering ingesteld tegen British Airways wegens compensatie voor een annulering van een vlucht van Londen Gatwick naar Amsterdam op 15 september 2016. De passagier, vertegenwoordigd door mr. H. Yildiz, vorderde een schadevergoeding van € 250,00, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. British Airways, vertegenwoordigd door mr. J.W.A. Lameijer, betwistte de vordering en voerde aan dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk een staking van de Franse luchtverkeersleiding en slechte weersomstandigheden.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat de kern van het geschil draait om de vraag of British Airways verplicht is tot compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De rechter oordeelde dat British Airways onvoldoende bewijs heeft geleverd dat de annulering van de vlucht het gevolg was van de gestelde buitengewone omstandigheden. De stelling dat de staking en de weersomstandigheden de annulering rechtvaardigden, werd niet voldoende onderbouwd.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van de passagier toegewezen, waarbij British Airways werd veroordeeld tot betaling van € 250,00 aan compensatie, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van de vlucht. De proceskosten werden ook aan British Airways opgelegd, omdat zij ongelijk kreeg in deze zaak. De vordering tot buitengerechtelijke incassokosten werd afgewezen, omdat de passagier onvoldoende bewijs had geleverd van de gemaakte kosten.