3.3.2.Bewezenverklaring
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit bewezen op grond van de hierna volgende bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen.
Aanleiding van het onderzoek
Op 20 november 2014 werd door het Drugs Team Schiphol van de Koninklijke Marechaussee (KMar) informatie ontvangen dat de Nationale Politie op 1 oktober 2014 en op 30 oktober 2014 twee anonieme brieven heeft ontvangen waaruit volgt dat [medeverdachte] (de medeverdachte) zich bezighoudt met drugssmokkel. Ook bij het Team Criminele Inlichtingen (TCI), eenheid Zeeland-West-Brabant is in de maanden december 2014 en januari 2015 via een informant informatie binnengekomen dat de medeverdachte zich bezighoudt met de organisatie van drugssmokkel. De verstrekte informatie is als betrouwbaar aangemerkt. Onderzoek heeft niet geleid tot bewijs voor betrokkenheid van de medeverdachte bij drugshandel, maar omdat het een feit van algemene bekendheid is dat met deze handel veel geld wordt verdiend is door de leiding van de brigade Recherche van de KMar besloten om het bureau FinEC (Financieel Economische Criminaliteit) financieel onderzoek te laten verrichten. Op 12 juli 2016 zijn bij de doorzoeking in de woning van verdachte en haar partner (medeverdachte) een gebruikershoeveelheid drugs en twee vuurwapens aangetroffen. Verder werden in de woning zeer veel dure goederen aangetroffen, terwijl het gezin van verdachte, bestaande uit zes personen, over een beperkt inkomen beschikte. Hieraan is het vermoeden ontleend dat verdachte en haar medeverdachte zich schuldig hebben gemaakt aan witwassen.
De rechtbank stelt voorop dat naar aanleiding van het verrichte onderzoek tegen beide verdachten niet is komen vast te staan dat de voorwerpen waarvan zij worden verdacht die te hebben witgewassen, afkomstig zijn uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Naar inmiddels bestendige jurisprudentie kan in dit soort gevallen witwassen bewezen worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat die voorwerpen uit enig misdrijf afkomstig zijn. Het ligt op de weg van het Openbaar Ministerie om zicht te bieden op het bewijs waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid.
De toetsing door de zittingsrechter dient daarbij de volgende stappen te bevatten.
Allereerst zal moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien zo’n geval zich voordoet, mag van een verdachte worden verlangd dat hij/zij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld of de goederen. Zo een verklaring dient te voldoen aan de vereisten dat zij concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen mede een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan een tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat hij/zij pas in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet.
Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld en de goederen. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de geldbedragen en de goederen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden. Tegen de achtergrond van dit kader zijn de volgende bewijsmiddelen aangehaald en wordt het een en ander overwogen en opgemerkt in de bewijsoverwegingen.
Een proces-verbaal van 9 mei 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (proces-verbaalnummer 1705020950.AMB), doorgenummerde pagina’s 1380 t/m 1444. Dit proces-verbaal houdt onder meer in de bevindingen van de verbalisant, zakelijk weergegeven:
Uit de ontvangen belastinggegevens en na navraag bij de Belastingdienst is gebleken dat verdachte [medeverdachte] in de periode van 1 januari 2013 tot en met 23 april 2015 niet in loondienst is geweest of een uitkering heeft ontvangen. Vanaf 23 april 2015 is verdachte [medeverdachte] eigenaar van horecagelegenheid [bedrijf 1] in Breda. In de periode 1 januari 2013 tot en met 21 juli 2016 zijn geen inkomsten van verdachte [medeverdachte] bij de belastingdienst bekend.
Uit de ontvangen gegevens van een door [medeverdachte] gebruikte bankrekening bij ABN AMRO ten aanzien van bankrekening [bankrekening] blijkt dat verdachte [medeverdachte] in de periode 1 januari 2013 tot en met 26 november 2014 geen inkomsten heeft, terwijl voorts niet blijkt hoe hij in zijn eigen levensonderhoud heeft voorzien.
Uit de ontvangen gegevens van de SNS bank ten aanzien van de bankrekeningen [bankrekening] en [bankrekening] blijkt niet welke inkomsten verdachte [medeverdachte] in de periode 1 januari 2013 tot en met 21 juli 2016 geniet en hoe hij in zijn eigen levensonderhoud heeft voorzien.
Uit de ontvangen gegevens van de ING bank blijkt dat verdachte [medeverdachte] sinds 28 april 2015 gebruik maakt van de ING betaalrekening [bankrekening] en dat hij salaris ontvangt van [bedrijf 1] . In de periode van 28 april 2015 tot en met 21 juli 2016 is in totaal € 2.770,- contant geld opgenomen van de betaalrekening.
Uit de ontvangen gegevens van de ING bank blijkt dat verdachte [medeverdachte] sinds 11 maart 2015 gebruik maakt van de ING zakelijke rekening [bankrekening] . In de periode van 11 maart 2015 tot en met 21 juli 2016 hebben geen contante opnames plaatsgevonden van de zakelijke rekening.
Uit ontvangen informatie van de Kamer van Koophandel blijkt dat [medeverdachte] mede eigenaar is geweest van [bedrijf 2] . Gezien de verklaringen van verdachte [medeverdachte] dat het bedrijf [bedrijf 2] geen verdiensten heeft opgeleverd, is het onwaarschijnlijk dat hij in de periode van 1 januari 2013 tot en met 21 juli 2016 de beschikking heeft gehad over inkomsten uit dit bedrijf.
Uit analyse van de administratie van [bedrijf 1] blijkt dat het bedrijf over de periode van 23 april 2015 tot en met 21 juli 2016 een negatief bedrijfsresultaat heeft behaald. Verdachte [medeverdachte] heeft in voornoemde periode € 19.540,62 ter beschikking gehad om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien. In de periode van 23 april 2015 tot en met 21 juli 2016 is € 10.283,- meer aan contant geld uitgegeven dan verantwoord kan worden uit de contante omzet van [bedrijf 1] . Aangezien er geen negatieve kas kan bestaan, is de kas van [bedrijf 1] uit een onbekende bron aangevuld. Uit de informatie van de Belastingdienst en de verklaring van verdachte [verdachte] volgt dat hij in de periode van 1 januari 2013 tot en met 21 juli 2016 alleen legale inkomsten heeft gehad uit het bedrijf [bedrijf 1] . Aangezien het salaris op de ING bankrekening is overgemaakt, konden de verdachten hier alleen contant over beschikken wanneer contant geld is opgenomen van deze bankrekeningen.
Verdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hij in de periode van 1 januari 2013 tot en met 21 juli 2016 inkomsten heeft gehad uit het doen van zwarte werkzaamheden in de bouw. Verdachte heeft deze verdiensten echter niet willen of kunnen onderbouwen.
Verdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hij € 30.000,- heeft gewonnen met gokken via bookmaker Tipico. Uit nader onderzoek is gebleken dat dit geld is gebruikt voor de aankoop van een stuk grond op Curaçao en derhalve niet voor de verdachten ter beschikking is geweest voor het doen van contante aankopen in de periode van 1 januari 2013 tot en met 21 juli 2016. Uit de verstrekte gegevens blijkt voorts dat geen kansspelbelasting is afgedragen van eventueel ontvangen speelwinsten door verdachte [medeverdachte] .
Gezien de verklaring van verdachte [medeverdachte] zouden de verdachten geld hebben gewonnen met gokken, waaronder via Holland casino. Uit de ontvangen belastinggegevens over kansspelbelasting blijkt niet dat verdachte [medeverdachte] bij de Belastingdienst van deze gokwinsten aangifte heeft gedaan.
Uit de verklaringen van verdachte [medeverdachte] en zijn bankafschriften blijkt dat hij alleen toeslagen van de Belastingdienst heeft ontvangen vóór 1 januari 2013.
Afgezien van de verklaring van verdachte [medeverdachte] en de verklaring van [getuige 1] blijkt uit deze gegevens niets van een lening van € 130.000 euro,- tussen beide personen.
Ten aanzien van verdachte [verdachte] is het volgende gebleken.
Uit de ontvangen gegevens blijkt dat de internetspaarrekening [bankrekening] in de periode van 1 januari 2013 tot en met 21 juli 2016 niet is gebruikt. Ook blijkt dat aan verdachte [verdachte] op 18 november 2009 een krediet is verstrekt van € 10.000,- en dat zij op 30 september 2016 nog een schuld had van € 7.321,96. Niet blijkt dat er tussentijds extra geld van het krediet is opgenomen.
Uit de ontvangen rekeningoverzichten van betaalrekening [bankrekening] blijkt dat verdachte [verdachte] in de periode van 1 januari 2013 tot en met 30 juni 2015 geld heeft ontvangen van [werkgever verdachte] . De betaalrekening is gevoed door verschillende toeslagen en kinderbijslag.
In de periode van 1 januari 2013 tot en met 21 juli 2016 heeft verdachte [verdachte] in 24 contante stortingen een totaal bedrag van € 18.110,- ontvangen. Hiervan vond de laatste storting plaats op 12 oktober 2015. In de periode van 1 januari 2012 tot en met 21 juli 2016 heeft verdachte [verdachte] in 38 opnames in totaal
€ 2.060,- contant opgenomen, waarbij de laatste contante opname plaatsvond op 25 november 2015. In de periode van 1 januari 2013 tot en met 21 juli 2016 heeft verdachte [verdachte] met grote regelmaat rood gestaan op haar betaalrekening.
Verdachte [verdachte] heeft verklaard nooit een gift of erfenis te hebben ontvangen.
TOTAAL CONTANT GELD
Volgens de verklaringen van verdachte [medeverdachte] zou hij in de periode van 1 januari 2013 tot en met 21 juli 2016 in totaal over € 19.220,- aan contanten kunnen beschikken. Het grootste gedeelte van dit bedrag bestaat uit inkomsten uit zwart werken. Verdachte [medeverdachte] heeft deze verdiensten niet nader willen onderbouwen en binnen het onderzoek is geen ondersteunend bewijs gevonden dat verdachte [medeverdachte] deze inkomsten heeft ontvangen.
Uit de gegevens van de Belastingdienst blijkt dat verdachte [verdachte] in de periode 1 januari 2013 tot en met 21 juli 2016 loon en verschillende toeslagen heeft ontvangen op haar bankrekening [bankrekening] . Om dit inkomen om te zetten in contant geld zou zij dit geld contant moeten opnemen. In de periode 1 januari 2012 tot en met 21 juli 2016 is in totaal € 2.060,- aan contant geld opgenomen van haar bankrekening. Het is niet aannemelijk dat verdachte [verdachte] het bedrag van haar lening of een deel daarvan contant tot haar beschikking heeft gehad in voornoemde periode, gelet op de datum van de lening en de rente die hiervoor moet worden betaald. Daar komt bij dat zij bijna doorlopend rood heeft gestaan op haar bankrekening zodat niet aannemelijk is dat dit geld is gespaard en is teruggestort op die bankrekening.
Uit de verklaringen van verdachte [verdachte] blijkt dat zij, afgezien van verjaardagsgeld, geen giften, schenkingen of erfenissen heeft ontvangen. Verdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hij en zijn partner [verdachte] ongeveer tussen de € 500,- en € 600,- per persoon overhouden aan verjaardagsgeld. In de periode van 1 januari 2013 tot en met 21 juli 2016 is verdachte [verdachte] drie keer jarig geweest. Dit houdt in dat zij in voornoemde periode mogelijk € 1.800,- tot haar beschikking heeft gehad. In de voornoemde periode zou verdachte [verdachte] mogelijk ook € 3.627,- aan contant geld tot haar beschikking hebben gehad, afkomstig van haar moeder. Dit is als er vanuit wordt gegaan dat verdachte [verdachte] elke week in de periode van 1 januari 2013 tot en met 21 juli 2016 twintig euro per week van haar moeder zou hebben ontvangen.
Voornoemde houdt in dat de verdachten – volgens hun verklaringen – in de periode van 1 januari 2013 tot en met 21 juli 2016 in totaal over € 7.532,- aan contanten hebben kunnen beschikken. Een deel van dit bedrag is afkomstig uit de gegevens van de bankafschriften van verdachte [verdachte] .
Dit betreft het bedrag van € 2.060,-.
In totaal hebben de verdachten in de periode van 1 januari 2013 t/m 21 juli 2016 contant tot hun beschikking gehad: € 19.220,- + € 7.532,- = € 26.752,-.
Ten aanzien van witwasincident 1
Een proces-verbaal van 9 mei 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (proces-verbaalnummer 1705020950.AMB), doorgenummerde pagina’s 1380 t/m 1444, paragraaf 1.4. Dit proces-verbaal houdt onder meer in de bevindingen van de verbalisant, zakelijk weergegeven:
In de periode van 1 januari 2013 t/m 21 juli 2016 is op de bankrekening [bankrekening] , waarvan [verdachte] de rekeninghouder is, in 24 contante stortingen een totaalbedrag van € 18.110,- gestort. Uit de gevorderde belastinggegevens blijkt dat [verdachte] in de periode van 1 januari 2012 t/m 21 juli 2016 alleen inkomsten heeft ontvangen uit loondienst van het bedrijf [werkgever verdachte] en toeslagen vanuit de Belastingdienst. Tevens blijkt niet dat [verdachte] een schenking dan wel een erfenis heeft ontvangen.
Uit de gevorderde gegevens van [medeverdachte] blijkt dat hij in de periode van 1 januari 2013 tot 23 april 2015 geen inkomsten had uit loondienst of uitkering. Uit deze gegevens blijkt ook niet dat hij een schenking dan wel erfenis heeft ontvangen. Uit de opgevraagde bankafschriften blijkt ook niet dat hij inkomsten heeft ontvangen uit arbeid. In de periode van 23 april 2015 t/m 21 juli 2016 had [medeverdachte] inkomsten uit [bedrijf 1] . Uit de analyse van de contante geldstroom binnen [bedrijf 1] blijkt dat dit een negatief bedrag is. Dit betekent dat uit een onbekende geldbron contant geld is ingebracht in [bedrijf 1] en de verdachten dus zeker geen contant geldbedrag uit [bedrijf 1] hebben kunnen halen.
Uit de opgevraagde bankafschriften van [medeverdachte] blijkt dat hij in de periode van 1 januari 2012 t/m 21 juli 2016 in acht keer een contant geldbedrag heeft opgenomen van € 3.070,- van de op dat moment bij hem in gebruik zijnde bankrekeningen. Deze contante geldopnames bieden geen verklaring voor de voornoemde stortingen op de bankrekening van [verdachte] . Uit de opgevraagde BKR registratie van [medeverdachte] blijkt dat hij hierin niet voorkomt en er dus ook geen lening kan zijn afgesloten die voornoemde stortingen op de bankrekening van [verdachte] kan verantwoorden.
Een proces-verbaal van bevindingen van 4 februari 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (proces-verbaalnummer 28-234266), doorgenummerde pagina’s 1731 t/m 1737. Dit proces-verbaal houdt onder meer in de bevindingen van verbalisant voornoemd, zakelijk weergegeven:
Om een overzicht te krijgen van de financiën van [verdachte] zijn bij de Rabobank de historische gegevens ten aanzien van rekeningnummer [bankrekening] gevorderd over de periode 1 januari 2010 t/m 6 oktober 2015.
Contante stortingen
Totaal in 2013: € 2.610
Totaal in 2014: € 7.110
Totaal in 2015: € 6.990
---------------------------
Totaal € 16.710
Een proces-verbaal van bevindingen van 26 mei 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (proces-verbaalnummer 1605261115.FIN), doorgenummerde pagina’s 1738 t/m 1745 en bijlagen t/m 1816. Dit proces-verbaal houdt onder meer in de bevindingen van verbalisant voornoemd, zakelijk weergegeven:
Om een overzicht te krijgen van de financiën van [verdachte] zijn bij de Rabobank de historische gegevens ten aanzien van rekeningnummer [bankrekening] gevorderd. In de periode van 1 oktober 2015 t/m 29 februari 2016 hebben twee contante stortingen plaatsgevonden:
1 oktober 2015: € 1.000
12 oktober 2015: € 400
----------------------------
Totaal: € 1.400
De door verdachte ter terechtzitting van 23 augustus 2018 afgelegde verklaring onder andere inhoudende:
U bespreekt witwasincident 1 met mij. De geldbedragen kreeg ik van hem, mijn partner [medeverdachte] , en dat stortte ik dan op mijn bankrekening. Ik heb niet aan hem gevraagd waar het geld vandaan kwam. Ik wist dat hij gokte. Ik stortte contant geld op de rekening waar ook de toeslagen op binnenkwamen. Ik heb er voornamelijk mijn rekeningen mee betaald.
Ten aanzien van witwasincident 2
Een proces-verbaal van bevindingen van 4 oktober 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (proces-verbaalnummer 1610040951.BOB), doorgenummerde pagina’s 2002 en bijlagen t/m 2004. Dit proces-verbaal houdt onder meer in de bevindingen van verbalisant voornoemd, zakelijk weergegeven:
Uit de verstrekte gegevens bleek dat [autohandelaar] op 10 juni 2013 aan [verdachte] heeft verkocht een personenauto, merk Volkswagen, type Golf GTI 35, voorzien van het kenteken [kenteken] . [verdachte] heeft deze personenauto contant betaald. De verkoopprijs van dit voertuig bedroeg € 29.500,00.
De door verdachte ter terechtzitting van 23 augustus 2018 afgelegde verklaring onder andere inhoudende:
U vraagt mij naar witwasincident 2. Ik heb mij schuldig gemaakt aan witwassen.
Het klopt dat ik naar het bedrijf ben gegaan met contant geld. [medeverdachte] heeft mij het geld gegeven om de auto te gaan kopen. Ik heb geen vragen gesteld over waar het geld vandaan kwam. Als ik geld nodig had, dan kreeg ik het van hem. Ik stelde er verder geen vragen over.
Ten aanzien van witwasincident 3
Een proces-verbaal van 9 mei 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (proces-verbaalnummer 1705020950.AMB), doorgenummerde pagina’s 1380 t/m 1444. Dit proces-verbaal houdt onder meer in de bevindingen van de verbalisant, zakelijk weergegeven:
Uit de opgevraagde transactiegegevens bij het Grenswisselkantoor (GWK) blijkt dat in de periode vanaf 1 januari 2013 tot 23 april 2015 meerdere geldtransacties hebben plaatsgevonden via het GWK, waarbij een contant geldbedrag door de verdachten is overgemaakt naar derden of hun partner. In totaal betreffen de contante betalingen door [medeverdachte] en [verdachte] aan het GWK in de periode van 1 januari 2013 tot 23 april 2015 € 21.558,32. Dit betreft het totaal overgemaakt/gewisseld geld.
De door verdachte ter terechtzitting van 23 augustus 2018 afgelegde verklaring onder andere inhoudende:
U bespreekt witwasincident 3 met mij. Ik heb mij schuldig gemaakt aan witwassen. Het geld waarmee ik naar het GWK ging, kreeg ik van [medeverdachte] . Als ik een rekening moest betalen en ik stond rood, dan vroeg ik geld aan hem. Hij gaf mij dan geld en dan betaalde ik daarmee.
Ten aanzien van witwasincident 4
Een proces-verbaal van 19 augustus 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (proces-verbaalnummer 1608220710.BOB), doorgenummerde pagina’s 2028 t/m 2029 en bijlagen t/m 2034. Dit proces-verbaal houdt onder meer in de bevindingen van de verbalisant, zakelijk weergegeven:
Uit de verstrekte gegevens door [motorhandelaar] bleek dat op 1 september 2015 aan [verdachte] is verkocht een voertuig, merk Piaggio, type MP3 500, voorzien van het kenteken [kenteken] . De levering van dit voertuig heeft op 1 september 2015 plaatsgevonden. De koop van dit voertuig is bij levering, op het adres [adres verdachte] , contant betaald. De verkoopprijs van dit voertuig bedroeg € 9.550,00. [motorhandelaar] heeft een kopie van het rijbewijs van [verdachte] per e-mail op 31 augustus 2015 ontvangen. De e-mail is verzonden vanaf de e-mailaccount [e-mailadres medeverdachte] .
De door verdachte ter terechtzitting van 23 augustus 2018 afgelegde verklaring onder andere inhoudende:
U bespreekt witwasincident 4 met mij. De motor is bij ons thuis afgeleverd. Hij staat alleen op mijn naam. Ik heb niet gevraagd waar het geld vandaan kwam. [medeverdachte] heeft de motor betaald.
Ten aanzien van witwasincident 6
Een proces-verbaal van 9 mei 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (proces-verbaalnummer 1705020950.AMB), doorgenummerde pagina’s 1380 t/m 1444. Dit proces-verbaal houdt onder meer in de bevindingen van de verbalisant, zakelijk weergegeven:
Tijdens de doorzoeking op de adressen [adres] , [adres] en [adres] is een aantal documenten aangetroffen waaruit blijkt dat de woning op kavel [adres] te Curaçao eigendom is van [medeverdachte] .
Een proces-verbaal van verhoor van 20 juli 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (proces-verbaalnummer 201607201645/AMB), doorgenummerde pagina's 1595 t/m 1599 en bijlagen t/m 1602. Dit proces-verbaal houdt onder andere in de door getuige [getuige 2] afgelegde verklaring:
Ik was in de tweede week van december 2014 tot in de maand maart van het jaar 2015 werkzaam bij het woonhuis [adres] . Ik heb de fundering en de vloer van de begane grond en de vloer van de eerste verdieping gedaan. Ook heb ik het casco van de woning, het dak en het pleisterwerk gedaan. Ik heb dit samen gedaan met mijn werknemers. De opdrachtgever was een man die mij benaderde met de bijnaam [bijnaam] . Ik had de afspraak met de eigenaar van het perceel [adres] dat we in fasen zouden werken. Voor de eerste fase is hem 8000 gulden in rekening gebracht. Ik werd door de vader van [bijnaam] cash betaald. Voor de tweede fase heb ik [bijnaam] een bedrag van 11.800 gulden in rekening gebracht. Ik werd weer door de vader van [bijnaam] cash betaald. De derde fase was 4.500 gulden en die heeft [bijnaam] zelf cash betaald. De vierde fase was 7.300 en die heeft de vader van [bijnaam] cash betaald. De vijfde fase kostte 18.000 gulden. Ik werd hierbij gedeeltelijk door [bijnaam] betaald, 7000 gulden en de resterende 11.000 gulden is betaald door de vader van [bijnaam] , cash.
Een proces-verbaal van verhoor van 21 juli 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (proces-verbaalnummer 201607210900/AMB), doorgenummerde pagina's 1603 t/m 1608 en bijlagen t/m 1611. Dit proces-verbaal houdt onder andere in de door getuige [getuige 3] afgelegde verklaring:
[medeverdachte] benaderde mij om voor hem een zwembad te maken. Ik werd door [medeverdachte] zelf altijd cash uitbetaald. V: welke andere werkzaamheden gebeurden daar toen u daar werkzaam was?
A: Ik zag twee mannelijke personen van de Colombiaanse nationaliteit die tegels aan het leggen waren. De elektricien ken ik van voetbal. Het pleisterwerk werd gedaan door drie mannen van Haïtiaanse afkomst. De schilders waren drie mannen die Curaçaoënaars zijn. Ik noemde [medeverdachte] , [bijnaam] .
V: hoeveel kostte de aanbouw van het zwembad?
A: ik heb een totaal bedrag van 12.250 gulden hiervoor gekregen.
Een proces-verbaal van verhoor van 21 juli 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (proces-verbaalnummer 201607211150/AMB), doorgenummerde pagina's 1612 t/m 1615 en bijlagen t/m 1617. Dit proces-verbaal houdt onder andere in de door getuige [getuige 4] afgelegde verklaring:
[medeverdachte] heeft mij benaderd om tekening voor het woonhuis te [adres] te maken. Ik heb hiervoor een bedrag van 4000 gulden gekregen. De bouwvergunning is door [medeverdachte] betaald. Ik heb die samen met hem ingediend. Een bouwvergunning kost ongeveer 1000 gulden per vierkante meter.
V: wat was de aanbouwwaarde van het huis waarvoor u de tekening heeft gemaakt?
A: de aanbouwwaarde van het woonhuis was 700.000 gulden
( = 338.507,66 euro), exclusief de bouwgrond, maar inclusief het zwembad.
V: weet u wie de aannemer was?
A: [medeverdachte] vertelde dat het [getuige 2] betrof.
De door verdachte ter terechtzitting van 23 augustus 2018 afgelegde verklaring onder andere inhoudende:
Ik heb gehoord dat mijn vriend een stuk grond had gekocht en ik wist dat hij een huis wilde bouwen. Dat was zijn droom. De bedoeling was daar op termijn misschien te gaan wonen. Hij zou alles regelen. Ik heb daar verder geen vragen over gesteld. Ik was er al eens geweest. We zijn met het gezin op vakantie naar Curaçao geweest en hebben daar in dat huis verbleven.
Met verwijzing naar het hiervoor uiteengezette juridische kader overweegt de rechtbank dat ten aanzien van alle witwasincidenten uit de aangedragen feiten en omstandigheden als benoemd in de bewijsmiddelen, voortvloeit dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachten in de periode van 1 januari 2013 tot en met 21 juli 2016 een contant bedrag van slechts € 26.752,- tot hun beschikking hadden en de in de tenlastelegging genoemde witgewassen goederen en/of bedragen het voornoemde beschikbare geldbedrag ruimschoots overtreffen. De verrichte contante stortingen alsmede de uitgaven die door verdachte en haar medeverdachte zijn gedaan kunnen niet verklaard worden uit hun inkomsten. Om die reden mag van verdachte worden verlangd dat zij een verklaring geeft die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is en dan mag van het Openbaar Ministerie worden verlangd, als die verklaring daartoe aanleiding geeft, om nader onderzoek te doen naar de alternatieve herkomst van het geld en de goederen. Hieruit moet blijken of met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de geldbedragen en de goederen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden. De rechtbank zal de verklaringen van verdachte (en het onderzoek van het Openbaar Ministerie daar naar) hieronder bespreken.
Ten aanzien van feit 1 witwasincidenten 1, 2, 3 en 4
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat zij wist dat haar partner inkomsten genoot uit zwart werk en ook dat hij geld verdiende met gokken. Namens verdachte is verder aangevoerd dat zij geld heeft ontvangen in verband met verjaardagen.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van verdachte niet is onderbouwd, weinig concreet en niet verifieerbaar is. Ook uit de stukken blijkt niet van een verklaring van de medeverdachte waar en voor wie hij zwart zou hebben gewerkt en hoeveel hij daarmee per jaar zou hebben verdiend. Ten aanzien van de gokwinsten zijn geen stukken overgelegd, waaruit die gokwinsten van de medeverdachte blijken, anders dan het bedrag van € 30.000,- afkomstig van bookmaker Tipico. Het is voorts een feit van algemene bekendheid dat om te kunnen gokken inleggeld nodig is. Dit inleggeld was blijkens de bewijsmiddelen binnen het gezin van verdachte en de medeverdachte niet legaal voorhanden. Gelet hierop legt de rechtbank de verklaring van verdachte terzijde. Ook ten aanzien van het verjaardagsgeld is niet aangevoerd hoeveel verdachte zou hebben ontvangen en van wie. En voor zover de raadsman heeft betoogd dat de toeslagen niet zijn meegenomen in de berekening van het beschikbare contante geld stelt de rechtbank, onder verwijzing naar de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen, vast dat dit verweer dient te worden gepasseerd nu het feitelijke grondslag mist. Er is immers bij de berekening van het in de tenlastegelegde periode beschikbare contante geld wel degelijk rekening gehouden met de toeslagen die op de bankrekening van verdachte zijn gestort. De rechtbank is dan ook van oordeel dat een legale herkomst van het geld met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten en dat daarom een criminele herkomst van het geld als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Ten aanzien van feit 1 witwasincident 6
Primair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat medeverdachte een aannemelijke en verifieerbare verklaring heeft afgelegd over de legale herkomst van het geld. De raadsman heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat bij verdachte de wetenschap ontbrak dat de in de tenlastelegging genoemde geldbedragen van enig misdrijf afkomstig waren.
Medeverdachte heeft eerst in januari 2017, in zijn vijfde verhoor, verklaard dat hij het geld met betrekking tot de woning op Curaçao heeft geleend van getuige [getuige 1] en dat hij daarnaast geld van zijn moeder heeft gekregen. Ter onderbouwing heeft hij twee leningsovereenkomsten overgelegd. Getuige [getuige 1] heeft in zijn verhoor bij de KMar en later bij de bij de rechter-commissaris verklaard dat hij twee keer € 65.000,- aan de medeverdachte heeft geleend en dat de overeenkomsten op verzoek van de medeverdachte later zijn opgesteld.
De rechtbank acht deze verklaring echter niet aannemelijk geworden, nu de medeverdachte daarmee pas in een zeer laat stadium is gekomen, terwijl hij in zijn eerdere verhoren is blijven volharden in het gegeven dat hij geen geldleningen was aangegaan. De rechtbank kan er voorts niet aan voorbij zien dat de hele gang van zaken rondom getuige [getuige 1] uiterst dubieus is. Zo zou medeverdachte een geldlening van € 130.000,- met [getuige 1] zijn aangegaan omdat [getuige 1] een prijs in de Staatsloterij had gewonnen. Deze overeenkomst zou tot stand gekomen zijn enkel door het tekenen van een ‘kladje’. Dit terwijl medeverdachte aanvankelijk heeft verklaard dat getuige en hij elkaar slechts via via kenden. Het ‘kladje’ is kwijtgeraakt en toen zijn alsnog twee (geantidateerde) leningsovereenkomsten opgemaakt, waarvan medeverdachte zelf heeft toegegeven dat deze eerst in 2017 zijn opgemaakt. Zowel medeverdachte als [getuige 1] hebben verklaard dat medeverdachte het gehele bedrag contant heeft ontvangen. Dit terwijl uit de bankgegevens van getuige [getuige 1] is gebleken (proces-verbaal van bevindingen dossierpagina 1905 tot en met 1922) dat hij aan 32 andere personen op girale wijze leningen heeft verstrekt, overigens over het algemeen ook voor veel lagere bedragen. De rechtbank acht het, zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, uiterst onaannemelijk dat getuige [getuige 1] ten aanzien van de medeverdachte, voor het uitlenen van een dergelijk hoog bedrag, zijn handelswijze heeft veranderd en het geld contant heeft uitgekeerd. Ook blijkt niet van contante opnames van de geleende bedragen in die periode van de rekening van [getuige 1] . En tenslotte is het naar het oordeel van de rechtbank, gelet op het hiervoor genoemde onderzoek naar de bankgegevens van [getuige 1] , onaannemelijk dat [getuige 1] dergelijke aanzienlijke bedragen nog contant elders had liggen.
De rechtbank overweegt voorts dat uit het dossier weliswaar volgt dat de moeder van de medeverdachte in 1998 een ongeluk heeft gehad naar aanleiding waarvan zij (laatstelijk in 2003) een hoog bedrag aan schade-uitkering heeft ontvangen, maar dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat dit geld (of een deel daarvan) is gebruikt voor de bouw van de woning en het zwembad op Curaçao.
Uit onderzoek naar de financiën van de moeder van de medeverdachte (proces-verbaal van bevindingen dossier p. 2054 tot en met 2060) is immers gebleken dat zij dit geld binnen een kort tijdsbestek heeft opgenomen. Het is zeer onaannemelijk dat de moeder van de medeverdachte, gelet op haar schuldenproblematiek en haar uitgavenpatroon, dit geld al die tijd in huis heeft bewaard.
De rechtbank vindt het om voornoemde redenen niet aannemelijk geworden dat getuige [getuige 1] een contante geldlening heeft verstrekt aan medeverdachte. Ook acht de rechtbank niet aannemelijk geworden dat medeverdachte geld van zijn moeder heeft gekregen. Deze verklaringen van medeverdachte stelt de rechtbank dan ook terzijde. De rechtbank is van oordeel dat daarom een criminele herkomst van het geld waarmee de woning en het zwembad op Curaçao zijn gefinancierd als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat zij op enig moment wist dat de medeverdachte een stuk grond op Curaçao had gekocht. Naar haar zeggen om daarop een huis te bouwen; dat was zijn droom. De bedoeling was daar op termijn misschien met het gezin te gaan wonen. Hij zou alles regelen. Zij zou wel kijken hoe het er uit zou komen te zien. Ze wist niet hoe het betaald zou worden en heeft daar ook niet naar gevraagd. Ze had al een keer, ook met het gezin, in het huis verbleven. Deze verklaring in het licht van het gegeven dat verdachte en medeverdachte meer dan eens in het rood stonden en hun rekeningen niet konden betalen, het bedrijf [bedrijf 1] een negatief bedrijfsresultaat had en verdachte en medeverdachte bovendien een gezamenlijke huishouding voerden, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat verdachte redelijkerwijze heeft moeten vermoeden dat het geld waarmee het huis is gebouwd en het zwembad is aangelegd van misdrijf afkomstig is. De rechtbank gaat om voornoemde redenen dan ook aan het subsidiaire verweer van de raadsman voorbij.