In deze zaak heeft Claimingo B.V. een vordering ingesteld tegen British Airways PLC. wegens compensatie voor vertraging van een vlucht op 17 juli 2016. De passagiers, die met British Airways van Amsterdam naar Managua moesten reizen met een overstap in Londen en Miami, hebben meer dan drie uur vertraging opgelopen. Claimingo vorderde compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten. British Airways betwistte de vordering en stelde dat Claimingo niet aan de bewijslast had voldaan en dat de vertraging zich buiten de geografische werkingssfeer van de Verordening had voorgedaan.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat hij bevoegd is om van de vordering kennis te nemen en dat Claimingo in staat is geweest om de ontbrekende boekingsbescheiden te overleggen. De rechter oordeelde dat de Verordening van toepassing was, omdat de vlucht vanaf een luchthaven in de EU vertrok. Echter, Claimingo kon niet aantonen dat er sprake was van een reisgenootschap, wat essentieel was voor de vordering. De rechter wees de vordering van Claimingo af, omdat niet was aangetoond dat de passagiers gezamenlijk hadden moeten wachten op elkaar en dat de vertraging niet aan British Airways kon worden toegeschreven. De passagiers werden veroordeeld in de proceskosten.
De beslissing van de kantonrechter was dat de vordering van Claimingo werd afgewezen en dat Claimingo de proceskosten moest vergoeden aan British Airways. Dit vonnis is uitgesproken door mr. J. Candido, kantonrechter, op 10 oktober 2018.