ECLI:NL:RBNHO:2018:845

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 februari 2018
Publicatiedatum
5 februari 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 5509
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake handhaving van een dwangsom voor verwijdering van een berging/garage

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 5 februari 2018 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die in bezwaar was gegaan tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem. Dit besluit, genomen op 14 november 2017, verplichtte verzoeker om een zonder omgevingsvergunning gerealiseerde berging/garage op zijn perceel voor 14 februari 2018 te verwijderen. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om het besluit te schorsen, omdat hij een spoedeisend belang had bij het voorkomen van verwijdering voordat het besluit onherroepelijk was.

Tijdens de zitting op 25 januari 2018 is verzoeker verschenen, bijgestaan door een gemachtigde, terwijl de gemeente werd vertegenwoordigd door mr. O. Kocak en J. Bowildt. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de garage/berging in strijd is met het bestemmingsplan, dat de gronden zijn bestemd voor openbare groenvoorzieningen en dat handhaving in het algemeen belang is. Er was geen concreet zicht op legalisatie, aangezien de gemeente niet bereid was om mee te werken aan legalisatie van de berging/garage, die bovendien op een duiker was gebouwd, waaruit veiligheidsoverwegingen voortvloeien dat bebouwing daar niet is toegestaan.

De voorzieningenrechter heeft uiteindelijk het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen grond was voor het treffen van een dergelijke voorziening. Wel werd er ruimte geboden voor verdere gesprekken tussen partijen over het gebruik van de grond, met de voorwaarde dat deze als tuin zonder bebouwing ingericht zou worden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 17/5509
uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 februari 2018 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 14 november 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder verzoeker onder oplegging van een dwangsom gelast de berging/garage op het perceel [adres] voor 14 februari 2018 te verwijderen en de overtreding beëindigd te houden.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 januari 2018. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden mr. O. Kocak en J. Bowildt.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter gevraagd het besluit van 14 november 2017 te schorsen teneinde te voorkomen dat hij de garage/berging moet verwijderen nog voordat het door verweerder genomen besluit onherroepelijk is. Omdat verzoeker in het bestreden besluit is gelast de garage/berging voor 14 februari 2018 te verwijderen, heeft verzoeker een spoedeisend belang bij de door hem verzochte voorlopige voorziening.
3. De voorzieningenrechter stelt vast, hetgeen door partijen niet in geschil is, dat de garage/berging zonder omgevingsvergunning is gerealiseerd en verder dat deze niet in overeenstemming is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Zijlweg e.o.”, waarin op de gronden waarop de garage/berging is gerealiseerd de bestemming “Groen” rust. Deze gronden zijn bestemd voor openbare groenvoorzieningen en stadslandbouw, voet- en fietspaden, een skatebaan met bijbehorende voorzieningen ter plaatse van de aanduiding (onleesbaar), bij de bestemming behorende waterlopen en waterpartijen, speelvoorzieningen, kunstwerken, waterberging, bergbezinkbassins, (ondergrondse) afval- en recyclecontainers, warmte- koudeopslag, warmte-koudetransport en geluidschermen. Het oprichten en handhaven van een berging/garage past daar niet in.
4. Omdat sprake is van een overtreding, was verweerder bevoegd handhavend op te treden.
5. Gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
6. Van een concreet zicht op legalisatie is geen sprake nu verweerder heeft aangegeven dat hij niet bereid is mee te werken aan legalisatie van de garage/berging op de gronden die in eigendom zijn van verweerder, te meer nu de garage/berging is gerealiseerd op een duiker, waarop uit veiligheidsoverwegingen bebouwing in het geheel niet is toegestaan.
7. De omstandigheid dat het bouwwerk al sinds de jaren zeventig aanwezig is en de gemeente in 2012 terugplaatsing van de garage/berging door het opnieuw verharden van de gronden na reparatie aan de duiker feitelijk mogelijk heeft gemaakt, maakt niet dat
handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat verweerder daarvan had moeten afzien. Van een gedoogsituatie, waarin verweerder expliciet tot uitdrukking heeft gebracht dat de garage/berging niet behoeft te worden verwijderd, is geen sprake. Ook de huurovereenkomst gesloten op 11 maart 2010 geeft er geen blijk van dat de garage/berging ter plaatse was toegestaan; in de overeenkomst is opgenomen dat de huurder aan het eind van de huurperiode, namelijk op 31 december 2010, op zijn kosten zorgt voor verwijdering van de garage/berging. Verder geldt dat verweerder, zoals ter zitting is aangegeven, in 2016 heeft besloten actief handhavend te gaan optreden tegen overtredingen op gronden die in eigendom zijn van de gemeente maar (ook op grond van huurovereenkomsten) worden gebruikt door burgers. Het onderhavige besluit past naar het oordeel van de voorzieningenrechter in de in 2016 ingezette lijn van actief handhavend optreden, waarbij, zoals hiervoor ook is overwogen, in dit geval als bijzonderheid heeft te gelden dat de garage/berging is gerealiseerd op een duiker, waarop uit veiligheidsoverwegingen bebouwing in het geheel niet is toegestaan.
8.1
De voorzieningenrechter ziet geen grond voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
8.2
Partijen kunnen in de bezwaarfase mogelijk verder met elkaar spreken over het (verdere) gebruik van de onderhavige grond. Daarbij is van belang dat verweerder ter zitting heeft aangegeven dat met verzoeker kan worden afgesproken dat hij het stuk grond, ook in afwachting van de ontwikkeling van de achter de woning van verzoeker gelegen gronden, nog enige tijd kan en mag blijven gebruiken, maar wel alleen onder de voorwaarde dat de grond zal worden ingericht als tuin zonder bebouwing
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.C. van der Vlugt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2018.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.