In deze zaak vordert de gemeente Den Helder de opheffing van een door gedaagde gelegd beslag op een voormalig postkantoor, waarin gedaagde een museum heeft gevestigd. Gedaagde stelt dat de gemeente het pand aan hem heeft verkocht en wil met het beslag voorkomen dat het pand aan een derde partij wordt geleverd. De voorzieningenrechter oordeelt echter dat niet aannemelijk is dat er een koopovereenkomst tussen de gemeente en gedaagde is gesloten. De gemeente heeft het pand via een openbare verkoopprocedure aan een derde partij gegund, en gedaagde heeft onvoldoende bewijs geleverd voor zijn claim. De voorzieningenrechter concludeert dat de vordering van gedaagde summierlijk ondeugdelijk is en dat het belang van de gemeente bij de verkoop van het pand zwaarder weegt dan het belang van gedaagde bij het handhaven van het beslag. De voorzieningenrechter wijst de vordering van de gemeente toe en veroordeelt gedaagde tot opheffing van het beslag en betaling van een dwangsom.