ECLI:NL:RBNHO:2018:8417

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 september 2018
Publicatiedatum
2 oktober 2018
Zaaknummer
C/15/274981 / HA RK 18/92
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in strafzaak

Op 24 september 2018 heeft de Rechtbank Noord-Holland een verzoek tot wraking afgewezen dat was ingediend door een verzoeker uit Zaandam tegen mr. Th.M. van Wassenaer-Westgeest. Het verzoek was ingediend naar aanleiding van een zitting in een strafzaak, waarbij de verzoeker zich niet kon laten horen omdat hij ziek was. De gemachtigde van de verzoeker voerde aan dat de rechter ten onrechte de behandeling van de zaak had aangehouden, waardoor het Openbaar Ministerie de kans kreeg om een vormfout te herstellen. De rechter had echter aangegeven dat de aanhouding was gedaan op verzoek van het CVOM voor nader onderzoek en dat er geen reden was om te twijfelen aan haar onpartijdigheid.

De wrakingskamer beoordeelde of het verzoek tijdig was ingediend en kwam tot de conclusie dat dit het geval was, ondanks dat de verzoeker aanvankelijk een verkeerd e-mailadres had gebruikt. Vervolgens werd de inhoud van het wrakingsverzoek beoordeeld. De wrakingskamer stelde vast dat de beslissing van de rechter om de behandeling aan te houden een tussenbeslissing was en dat wraking geen verkapt rechtsmiddel is. De rechter had ook geen onpartijdigheid gewekt door te vragen naar de reden van afwezigheid van de verzoeker.

Uiteindelijk oordeelde de wrakingskamer dat de feiten en omstandigheden die door de verzoeker waren aangevoerd, geen grond vormden voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid in het geding was. Het verzoek tot wraking werd afgewezen, en de rechtbank besloot dat de hoofdzaak voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

/
Wrakingskamer
Zaaknummer / rekestnummer: C/15/274981 / HA RK 18/92
Beslissing van 24 september 2018
op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoeker]
wonende te Zaandam,
verzoeker.
Het verzoek is gericht tegen:
mr. Th.M. van Wassenaer-Westgeest,
hierna te noemen: de rechter.

1.Procesverloop

1.1
Verzoeker heeft bij brief, gedateerd 20 mei 2018 en ingekomen op 5 juni 2018, schriftelijk de wraking verzocht van de rechter in de bij deze rechtbank, afdeling publiekrecht, sectie straf, locatie Zaanstad aanhangige zaak met als parketnummer 96/121677-17, hierna te noemen: de hoofdzaak.
1.2
De rechter heeft niet in de wraking berust en heeft bij schrijven van 26 juni 2018 op het verzoek gereageerd.
1.3
Het verzoek is vervolgens – na terugkeer van verzoeker uit het buitenland – behandeld ter zitting van de wrakingskamer van 24 september 2018. Verzoeker en de rechter zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Namens verzoeker is [gemachtigde] verschenen, als schriftelijk gemachtigde. De rechter heeft bericht geen gebruik te maken van deze gelegenheid.

2.Het standpunt van verzoeker

Verzoeker heeft ter onderbouwing van het verzoek – samengevat – aangevoerd dat de rechter ten onrechte de behandeling van de zaak heeft aangehouden en zo heeft toegestaan dat een vormfout van het Openbaar Ministerie door hem kon worden hersteld.
Daarnaast eiste de rechter dat verzoeker ter zitting zou verschijnen terwijl verzoeker ziek was en een schriftelijk gemachtigde was verschenen.
Ter zitting heeft de gemachtigde van verzoeker het verzoek nader toegelicht en daaraan toegevoegd dat het Openbaar Ministerie reeds 14 maanden de tijd heeft gehad om het gebrek te herstellen. Nu dit niet is gebeurd, dient de zaak niet nog langer te duren en komt dit gebrek voor rekening van het Openbaar Ministerie.
Voorts heeft de gemachtigde aangevoerd dat het is toegestaan, zoals ook in de dagvaarding staat, dat een schriftelijk gemachtigde het woord voert namens verdachte en dat er geen reden was om hier ‘moeilijk’ over te doen.
3. Het standpunt van de rechter
De rechter heeft in haar schriftelijke reactie aangevoerd dat zij zich niet herkent in de door verzoeker geschetste gang van zaken over de zitting. Ter zitting heeft de rechter – zoals zij meestal doet bij afwezigheid van een partij – gevraagd naar de reden van afwezigheid. Die vraag is legitiem. Op verzoek van het CVOM is de zaak aangehouden voor nader onderzoek. Niet uitgesloten is dat een aanvullend proces-verbaal in het voordeel van verzoeker uitvalt.
De rechter heeft voorts de vraag gesteld of het wrakingsverzoek tijdig is gedaan, nu verzoeker ter zitting werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en ter zitting is meegedeeld dat de zaak zou worden aangehouden.

4.De beoordeling

4.1
Ingevolge artikel 37, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dient een verzoek tot wraking te worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden die grond geven voor de wraking aan de verzoeker bekend zijn geworden. Ter beoordeling staat in de eerste plaats of het wrakingsverzoek tijdig is gedaan.
Uit de inhoud van het verzoek volgt dat het is gedaan naar aanleiding van de zitting van
8 mei 2018. Echter, eerst bij op 5 juni 2018 bij de rechtbank ingekomen brief, gedateerd op 20 mei 2018, heeft verzoeker het wrakingsverzoek ingediend. De gemachtigde heeft op de zitting van 24 september 2018 toegelicht waarom het wrakingsverzoek niet eerder is ingediend. Op 20 mei 2018 is het verzoek naar een – naar later bleek – verkeerd e-mailadres verzonden. De gemachtigde heeft – nadat hij geen reactie had gekregen op het verzoek – contact opgenomen met de rechtbank en het juiste e-mailadres achterhaald, waarna het verzoek op 5 juni 2018 opnieuw per e-mail alsmede per fax is verstuurd. Ter terechtzitting heeft de gemachtigde stukken getoond die de verzending op 20 mei 2018 bevestigen. De wrakingskamer is, gelet op de gegeven toelichting en onderbouwing, van oordeel dat het verzoek tijdig is ingediend en zal overgaan tot een inhoudelijke beoordeling van dit verzoek.
4.2
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert (de zogenaamde subjectieve toets). Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid (de zogenaamde objectieve toets).
Het subjectieve oordeel van verzoeker is voor de beoordeling van beide toetsen wel belangrijk maar niet doorslaggevend.
4.3
Het wrakingsverzoek heeft onder meer betrekking op de beslissing van de rechter om de behandeling van de zaak aan te houden. Deze beslissing dient te worden aangemerkt als een tussenbeslissing. Het is vaste rechtspraak dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in strafzaken meebrengt dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. De wrakingskamer komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Dit geldt ook voor de motivering van de (tussen)beslissing. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven.
De wrakingskamer is van oordeel dat dit hier niet het geval is.
4.4
Daarnaast is aangevoerd dat de rechter bij aanvang van de zitting heeft geëist dat verzoeker ter terechtzitting aanwezig zou zijn en de zaak initieel niet wilde behandelen met een schriftelijk gemachtigde. De wrakingskamer stelt vast dat door de rechter op de zitting van 8 mei 2018 vragen zijn gesteld met betrekking tot de afwezigheid van verzoeker. Aan die afwezigheid zijn geen consequenties verbonden; de zaak is gewoon behandeld buiten aanwezigheid van verzoeker, waarbij de gemachtigde het woord heeft gevoerd namens verzoeker.
Op welke wijze de rechter de ondervraging begint en welke vragen worden gesteld is aan de behandelend rechter. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de behandelend rechter daarbij de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt.
4.5
De feiten en omstandigheden die verzoeker ter onderbouwing van zijn verzoek naar voren heeft gebracht, leveren dus geen grond op voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden en vormen derhalve geen grond voor wraking, zodat het verzoek tot wraking zal worden afgewezen.

5.Beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek tot wraking van de rechter af;
beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker en de rechter een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden;
beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek en beveelt dat die zaak daartoe in handen wordt gesteld van de voorzitter van het team Kanton, locatie Zaanstad.
Deze beslissing is gegeven door mr. P.H.B. Littooy, voorzitter, mr. M.A.J. Berkers en
mr. I.H. Lips, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr. N. de Roo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 september 2018.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.