ECLI:NL:RBNHO:2018:8182

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 september 2018
Publicatiedatum
24 september 2018
Zaaknummer
C/15/ 16/689
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging schuldsaneringsregeling wegens onvoldoende medewerking van de schuldenares

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 13 september 2018 uitspraak gedaan in een bodemzaak betreffende de schuldsaneringsregeling van de schuldenares. De rechtbank heeft eerder op 1 november 2016 de schuldsaneringsregeling uitgesproken. De rechter-commissaris heeft op 12 juni 2018 een voordracht gedaan tot voortijdige beëindiging van deze regeling, omdat de schuldenares onvoldoende medewerking had verleend. Tijdens de zitting op 30 augustus 2018 is gebleken dat de schuldenares zich actief bezighield met een onderneming, zonder de bewindvoerder hierover te informeren. Dit leidde tot twijfels over haar saneringsgezinde houding.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de schuldenares gedurende vier maanden niet heeft voldaan aan de sollicitatieplicht en onvoldoende informatie heeft verstrekt. Ondanks haar verzoek om een tweede kans, heeft de rechtbank geoordeeld dat haar houding niet verenigbaar is met de doelstellingen van de schuldsaneringsregeling. De rechtbank heeft de voordracht van de rechter-commissaris toegewezen en de schuldsaneringsregeling beëindigd, met inachtneming van de belangen van de schuldeisers. Tevens is het salaris van de bewindvoerder vastgesteld en zijn de kosten van het onderzoek door de arbeidsdeskundige ten laste van de Staat gekomen.

De uitspraak kan binnen acht dagen na de datum van uitspraak worden aangevochten door degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, en dient te worden ingediend bij het gerechtshof.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Alkmaar
insolventienummer: C/15/ 16/689 R
vonnis van 13 september 2018
in de zaak van:
[schuldenares],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: schuldenares.

1.De procedure

1.1.
Bij vonnis van deze rechtbank van 01 november 2016 is de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken ten aanzien van schuldenares.
1.2.
De rechter-commissaris heeft op 12 juni 2018 een voordracht gedaan strekkende tot voortijdige beëindiging van de schuldsaneringsregeling als bedoeld in artikel 350 van de Faillissementswet (hierna: Fw).
1.3.
Vooruitlopend op de mondelinge behandeling als bedoeld in artikel 350 lid 2 Fw heeft de bewindvoerder de rechtbank bij brief van 28 augustus 2018 geïnformeerd over de laatste stand van zaken.
1.4.
Op 30 augustus 2018 heeft de zitting plaatsgevonden waarvoor de schuldenares en de bewindvoerder zijn opgeroepen. De schuldenares is bij die gelegenheid, vergezeld van haar partner, verschenen. Tevens zijn de advocaat van de schuldenares en de bewindvoerder verschenen. Het proces-verbaal van de zitting dient als hier ingelast te worden beschouwd.

2.De beoordeling

2.1.
De rechtbank stelt bij de beoordeling voorop dat – zoals in het bijzonder blijkt uit artikel 350, derde lid, onder c Fw – uit de wettelijke schuldsaneringsregeling voor de schuldenares verplichtingen voortvloeien, die hun grond vinden in de doelstelling van die wet. Deze doelstelling komt erop neer dat personen die in een uitzichtloze financiële positie zijn gekomen de kans moet worden geboden weer met een schone lei verder te kunnen gaan. Dit betekent in de voorliggende regeling dat een groot deel van de schuld van bijna
€ 102.000,- niet langer opeisbaar is. Daar staat echter tegenover dat van de schuldenares een actieve medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling gevergd wordt. Dat betekent dat de schuldenares ook inlichtingen moet verschaffen waar niet uitdrukkelijk om is gevraagd maar waarvan zij in verband met de aard van de aan haar gestelde vragen en de door de bewindvoerder of de rechter-commissaris aan haar verstrekte aanwijzingen wist of behoorde te weten dat deze van belang waren.
2.2.
Aan de voordracht heeft de rechter-commissaris ten grondslag gelegd dat de schuldenares onvoldoende medewerking heeft verleend en inlichtingen heeft verschaft aan een goede uitvoer van de schuldsanering. De bewindvoerder heeft bij brief van 6 juni 2018 de rechter-commissaris geïnformeerd dat zij bij toeval erachter is gekomen dat schuldenares zich zeer actief op social media inzet voor de onderneming ‘[naam]’, die coaching aanbiedt, en voor [naam], een intermediair/webshop in etherische oliën. Over de mogelijk inkomsten die zij via ‘[naam]’ genereert, worden geen inlichtingen verschaft. Aansluitend heeft de bewindvoerder ter zitting verklaard geen vertrouwen te hebben in het verdere verloop van de schuldsaneringsregeling, omdat schuldenares geen saneringsgezinde houding heeft.
2.3.
Schuldenares heeft hiertegen aangevoerd dat zij niet goed heeft begrepen wat er van haar werd verwacht. Zij wil graag re-integreren naar betaalde arbeid, en wil hier graag begeleiding bij omdat zij niet weet wat zij aankan. De bewindvoerder heeft geen duidelijkheid gegeven over wat zij moest doen. De schuldenares is sinds haar zwangerschap weer vermoeid, maar de huisarts en maatschappelijk werk hebben verklaard niets voor haar te kunnen betekenen. Verder heeft schuldenares erkend dat zij de bewindvoerder niet heeft geïnformeerd over haar activiteiten voor de onderneming [naam]. Schuldenares wist niet dat dat moest en het leverde haar ook geen geld op. Ook erkent de schuldenares dat zij twee keer voor coachingsopleidingen in het buitenland heeft verbleven en gedurende vier maanden niet heeft voldaan aan de sollicitatieverplichting. Schuldenares verzoekt een tweede kans.
2.4.
Aldus staat vast dat schuldenares gedurende vier maanden niet heeft voldaan aan de sollicitatieplicht en onvoldoende heeft voldaan aan de informatieplicht. Ter zitting is immers gebleken dat schuldenares de onderneming ‘[naam]’ heeft opgezet die weliswaar op naam van haar partner staat, maar waarvoor zij het overgrote deel van de werkzaamheden heeft verricht. Schuldenares heeft de bewindvoerder daarover niet uit eigen beweging geïnformeerd, integendeel, zij heeft in die periode telkens laten weten dat zij niet in staat is om te werken en heeft verzocht om een medische keuring. Uit de facebookpagina en de website van de onderneming, alsmede uit de bankafschriften, blijkt dat schuldenares in diezelfde periode diverse coachingsopleidingen heeft gevolgd ten behoeve van het bedrijf en diverse workshops heeft aangeboden. Op die manier is schuldenares niet eerlijk geweest over haar activiteiten en heeft zij haar eigen belang boven dat van de schuldeisers geplaatst. Een dergelijke houding is niet verenigbaar met de doelstellingen van de wettelijke schuldsaneringsregeling. Dat schuldenares stelt nauwelijks inkomsten uit de onderneming te hebben gehad doet hier niet aan af. Ten eerste niet omdat uit de bankafschriften van ‘[naam]’ lijkt te moeten worden afgeleid dat er € 940,38 is ontvangen aan internetbetalingen en ten tweede niet omdat die inkomsten niet controleerbaar zijn voor de bewindvoerder, nu zij daarvan immers niet op de hoogte was.
2.5.
De rechtbank vindt in het vorenstaande aanleiding, gelet op het bepaalde in artikel 350, derde lid, onder c en e Fw, de voordracht van de rechter-commissaris toe te wijzen en de onderhavige schuldsaneringsregeling te beëindigen. De rechtbank ziet onvoldoende aanleiding om schuldenares een tweede kans te geven om de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling alsnog naar behoren na te komen. Daarvoor is redengevend de ernst van de schending van de inlichtingenplicht, die toevallig aan het licht is gekomen en het feit dat schuldenares weinig rekening lijkt te houden met de belangen van haar schuldeisers.
2.6.
De rechtbank zal het salaris van de bewindvoerder (inclusief onkosten en omzetbelasting) vaststellen. Deze is berekend op € 3.800,74 waarvan reeds eerder bij wijze van voorschot een bedrag van € 1.893,89 is opgenomen.
2.7.
Het is de rechtbank gebleken dat er geen baten beschikbaar zijn om daaruit vorderingen geheel of gedeeltelijk te voldoen. Er is daarom geen sprake van een faillissement van rechtswege zodra deze uitspraak in kracht van gewijsde gaat.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
wijst toe de voordracht van de rechter-commissaris en beëindigt de toepassing van de schuldsaneringsregeling van schuldenares, voornoemd;
3.2.
vaststaat dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling zal eindigen met ingang
van de dag dat de onderhavige uitspraak in kracht van gewijsde zal zijn gegaan;
3.3
stelt het salaris van de bewindvoerder, één en ander inclusief onkosten en
omzetbelasting, vast op het aanwezig actief nihil, te vermeerderen tot een bedrag van
maximaal € 1.906,74;
3.3.
beveelt dat de in de schuldsaneringsregeling bevolen kosten van het onderzoek door de arbeidsdeskundige ad € 203,89, voor zover deze niet uit de boedel kunnen worden betaald, ten laste van de Staat komen.
Gewezen door mr. M. Wouters en uitgesproken ter openbaar terechtzitting van 13 september 2018 uitgesproken in aanwezigheid de griffier. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.