Op 2 februari 2018 heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, uitspraak gedaan in de zaak met parketnummer 15/871119-15 (O) betreffende de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De officier van justitie had op 19 december 2017 een vordering ingediend tot ontneming van een bedrag van € 31.266,62, dat door de veroordeelde, geboren op een onbekende datum en plaats, was verkregen door verduistering in haar dienstbetrekking. De rechtbank heeft de vordering beoordeeld tijdens de openbare terechtzitting op 19 januari 2018, waar de veroordeelde en haar raadsvrouw, mr. L. Scheffer, aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten door bedragen van de rekening van Stichting [benadeelde] te onttrekken.
De rechtbank heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 31.266,62, gebaseerd op een rapport van de operationeel specialist van het Bureau Financiële Recherche, waarin de verduistering van gelden door de veroordeelde werd gedocumenteerd. De rechtbank oordeelde dat er geen feiten of omstandigheden waren die erop wezen dat de veroordeelde niet in staat zou zijn om aan haar betalingsverplichting te voldoen. Tevens werd opgemerkt dat er een samenloop was met een schadevergoedingsmaatregel die eerder was opgelegd, maar dat er op dat moment geen bedragen waren voldaan die in mindering konden worden gebracht op het ontnemingsbedrag.
De rechtbank heeft de maatregel gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht en heeft de verplichting tot betaling aan de Staat opgelegd. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit mr. A.F. van Hoorn als voorzitter, mr. P. van Steijnen en mr. D.D.M. Hazeu, en is openbaar uitgesproken op 2 februari 2018.