Geschil7. In geschil is of de aanslag naar het juiste bedrag is opgelegd. Meer specifiek is in geschil of eiser in 2015 verrekenbare verliezen had.
8. Eiser stelt dat uit de beschikking van 16 december 2015 volgt dat hij in 2015 recht heeft op een bedrag van € 532.261 aan nog te verrekenen verliezen. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag.
9. Verweerder stelt dat uit de beschikking volgt dat eiser in 2007 recht had op een bedrag van € 532.261 aan nog te verrekenen verliezen en dat deze verliezen in 2015 zijn verdampt. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Beoordeling van het geschil
10. Verliezen worden ingevolge artikel 3.150, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet IB 2001) verrekend met de inkomens uit werk en woning van de drie voorafgaande en de negen volgende kalenderjaren. De verrekening vindt plaats in de volgorde waarin de verliezen zijn ontstaan en de inkomens zijn genoten (artikel 3.150, vijfde lid, van de Wet IB 2001). De formalisering van de achterwaartse en/of voorwaartse verliesverrekening vindt, ingevolge de artikelen 3.152 en 3.153 van de Wet IB 2001 plaats bij voor bezwaar vatbare beschikking (verliesverrekeningsbeschikkingen). De inspecteur geeft de achterwaartse verliesverrekeningsbeschikking gelijktijdig met het vaststellen van de aanslag over het jaar waarin het verlies is ontstaan (artikel 3.152, tweede lid, van de Wet IB 2001). De inspecteur geeft de voorwaartse verliesverrekeningsbeschikking gelijktijdig met het vaststellen van de aanslag over het jaar waarmee het verlies wordt verrekend (artikel 3.153, tweede lid, van de Wet IB 2001).
11. Het bedrag van een verlies uit werk en woning wordt ingevolge artikel 3.151, eerste lid, van de Wet IB 2001 door de inspecteur vastgesteld bij voor bezwaar vatbare beschikking (verliesvaststellingsbeschikking). Ingeval het verlies geheel of gedeeltelijk bestaat uit een ondernemingsverlies, stelt de inspecteur bij de verliesvaststellingsbeschikking tevens het bedrag van het ondernemingsverlies vast (artikel 3.151, tweede lid, van de Wet IB 2001). Het bedrag van het verlies uit werk en woning en het bedrag van het ondernemingsverlies worden afzonderlijk op het aanslagbiljet vermeld (artikel 3.151, derde lid, van de Wet IB 2001).
12. Anders dan eiser meent, is de door hem ontvangen beschikking, met dagtekening 16 december 2015, niet aan te merken als verliesvaststellingsbeschikking in de zin van artikel 3.151 van de Wet IB 2001, maar als een verliesverrekeningsbeschikking in de zin van artikel 3.153, eerste lid, van de Wet IB 2001 (voorwaartse verliesverrekening). Uit de beschikking volgt dat ondernemingsverliezen uit eerdere jaren zijn verrekend met het inkomen uit werk en woning van 2007. Verweerder heeft het ontstaan van de verliezen en de verrekening daarvan onderbouwd met uitdraaien uit het systeem van de Belastingdienst met inkomensgegevens van eiser per belastingjaar, van 1999 tot en met 2014. Begin 2000 bedroegen de verrekenbare verliezen € 19.666. Tot en met 2004 heeft eiser negatief inkomen uit werk en woning behaald: -/- € 45.399 (2000), -/- € 19.021 (2001), -/- € 26.302 (2002), -/- € 515.941 (2003) en -/- € 1.762 (2004). In 2004 zijn de verrekenbare verliezen dan ook opgelopen tot in totaal € 628.091. In de jaren 2005, 2006 en 2007 heeft eiser positief inkomen uit werk en woning behaald waarmee (een deel van) de verrekenbare verliezen is verrekend waardoor uit 2002 een verrekenbare verlies is overgebleven van € 14.558, uit 2003 een verrekenbare verlies is overgebleven van € 515.941 en uit 2004 een verrekenbare verlies is overgebleven van € 1.762, totaal € 532.261.
13. Het overgebleven verrekenbare verlies uit 2002 (€ 14.558) kon, ingevolge artikel 3.150, eerste lid van de Wet IB 2001, tot en met het jaar 2011 worden verrekend met positief inkomen uit werk en woning. De overgebleven verrekenbare verliezen uit 2003 (€ 515.941) en 2004 (€ 1.762) konden tot en met het jaar 2012 respectievelijk het jaar 2013 worden verrekend met positief inkomen uit werk en woning.
14. Blijkens de door verweerder overgelegde inkomensgegevens heeft eiser in de jaren 2008 tot en met 2012 inkomens uit werk en woning van nihil behaald. Pas in 2013 heeft eiser een positief inkomen uit werk en woning van € 36.522 behaald. Op dat moment is het enige, nog niet verdampte, verrekenbare verlies het uit 2004 overgebleven verrekenbare verlies van € 1.762. Dit verlies is met het positieve inkomen uit werk en woning uit 2013 verrekend. Met ingang van het belastingjaar 2014 zijn de verliezen verdampt. Met betrekking tot 2015, het onderhavige belastingjaar, waren er geen verrekenbare verliezen meer zodat de rechtbank tot het oordeel komt dat verweerder terecht geen verlies heeft verrekend met het belastbaar inkomen van 2015.
15. De stelling van eiser dat de eerder vastgestelde verliezen middels de verliesverrekeningsbeschikking van 16 december 2015 zijn gaan herleven vindt, gelet op het voorgaande, geen steun in de wet. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat de beschikking niet gelijktijdig met het vaststellen van de aanslag IB/PVV 2007 is gegeven vanwege een fout in de registratie van de verliezen van eiser. Vanwege de grootte van de (verrekenbare) verliezen is deze fout pas later ontdekt, waarna verweerder alsnog bij verliesverrekeningsbeschikking, met dagtekening 16 december 2015, heeft vastgesteld dat het positieve inkomen uit werk en woning van € 21.629 uit 2007 is verrekend met ondernemingsverliezen uit eerdere jaren.
16. Voor zover eiser een beroep op het vertrouwensbeginsel heeft bedoelen te doen en meent dat de beschikking van 16 december 2015 bij hem het in rechte te honoreren vertrouwen heeft gewekt dat vanaf die datum de termijnen van artikel 3.150, eerste lid, van de Wet IB 2001 zijn gaan lopen en de verliezen nog niet waren verdampt, overweegt de rechtbank als volgt. Van een bewuste standpuntbepaling van verweerder is in dezen geen sprake. Naar het oordeel van de rechtbank kan bij eiser evenmin de indruk zijn ontstaan dat de beschikking ertoe strekte de eerder over de jaren voorafgaande aan het kalenderjaar 2007 vastgestelde verliezen opnieuw vast te stellen of te doen herleven. Gelet op de inkomensgegevens van eiser over de belastingjaren 1999 tot en met 2014, waarvan niet in geschil is dat eiser daarover beschikte, had eiser in redelijkheid moeten beseffen dat genoemde verliezen niet meer konden worden verrekend met de aanslag IB/PVV 2015. De omstandigheid dat in de beschikking van 16 december 2015 niet staat vermeld dat de verliezen niet verrekenbaar zijn met aanslagen IB/PVV over de jaren 2015 en verder, acht de rechtbank onvoldoende om een impliciete standpuntbepaling in de door eiser voorgestane zin aan te nemen. De omstandigheid dat de verliesverrekeningsbeschikking, in afwijking van het bepaalde in artikel 3.152, tweede lid, van de Wet IB 2001, niet gelijktijdig met het vaststellen van de aanslag IB/PVV 2007 is gegeven, brengt evenmin met zich dat eiser een gerechtvaardigd beroep kan doen op de indruk van een bewuste standpuntbepaling. Voor zover enig vertrouwen bij eiser zou zijn gewekt, is dit vertrouwen bovendien onmiddellijk weggenomen middels de – door verweerder ter zitting overgelegde – uitspraak op bezwaar betreffende de aanslag IB/PVV 2013 met dagtekening 17 december 2015. In deze uitspraak op bezwaar is een nog te verrekenen ondernemingsverlies uit voorafgaande jaren opgenomen ten bedrage van € 1.762. Dit verlies is geheel verrekend met het positieve inkomen uit werk en woning uit het jaar 2013 waarna blijkens de uitspraak een “nog te verrekenen ondernemingsverlies” van € 0 overblijft. Ook hieruit had eiser moeten begrijpen dat met betrekking tot de aanslag IB/PVV 2015 geen voorwaarts verrekenbare verliezen meer bestonden, zodat het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt.
17. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.