ECLI:NL:RBNHO:2018:8020

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 september 2018
Publicatiedatum
17 september 2018
Zaaknummer
15/260222-17 en 15/205271-16 (tul)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met toepassing van jeugdstrafrecht na steekincident op openbare weg

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 4 september 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 28 december 2017 in Nieuw-Vennep een steekincident heeft gepleegd. De verdachte heeft tijdens een confrontatie met de aangever een mes getrokken en deze meerdere malen in de zij en rug van de aangever gestoken, wat resulteerde in een klaplong en aanzienlijk bloedverlies. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet heeft geprobeerd de confrontatie te vermijden, ondanks dat hij de mogelijkheid had om weg te lopen. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van poging tot doodslag, terwijl de verdediging heeft gepleit voor vrijspraak, stellende dat er geen opzet op de dood of zware mishandeling was. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van de aangever, gezien de ernst van de verwondingen en de omstandigheden van het incident.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 283 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een hechtingsstoornis en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een behandelverplichting en toezicht door de jeugdreclassering. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij voor zowel materiële als immateriële schade, waarbij de rechtbank de immateriële schade heeft gematigd tot € 3.000,00. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf toegewezen, omdat de verdachte zich niet aan de voorwaarden heeft gehouden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/260222-17 en 15/205271-16 (tul) (P)
Uitspraakdatum: 4 september 2018
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 21 augustus 2018 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1999 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres]
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. Y.M. Eising en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. K.C. van Hoogmoed, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 28 december 2017 te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangever] opzettelijk van het leven te beroven, meerdere malen, althans eenmaal die [aangever] in de (linker)zij en/of rug, althans in het lichaam, heeft gestoken met een mes, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 december 2017 te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [aangever] meerdere malen, althans eenmaal in de (linker)zij en/of rug, althans in het lichaam, heeft gestoken met een mes, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdedigingDe raadsvrouw van verdachte heeft primair bepleit dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken, nu er geen (voorwaardelijk) opzet op de dood althans zware mishandeling kan worden bewezen. Noch uit de verklaring van getuige [getuige 1] noch uit de aangifte valt (voorwaardelijk) opzet op de dood af te leiden. In de aangifte staat dat ‘het niet echt krachtig was’ wat verdachte deed met het mes. Bovendien is de vraag hoe betrouwbaar deze aangifte is, nu aangever zich in eerste instantie op zijn zwijgrecht beroept en pas dagen later aangifte doet. Alleen de getuige [getuige 1] zegt dat verdachte ‘ik steek je dood’ heeft gezegd. Daartegenover staat dat de verdachte direct bij zijn aanhouding en nog voor de aangifte heeft verklaard dat hij een mes uit zijn zak heeft gepakt en aangever daarmee op afstand wilde houden. En dat het nooit zijn bedoeling is geweest hem te verwonden. En de verklaring van [getuige 2] die zegt dat verdachte dit niet zomaar doet. Ook de uiterlijke verschijningsvorm kan niet leiden tot de conclusie dat sprake was van (voorwaardelijk) opzet op de dood. Het was aangever die naar verdachte toeliep, verdachte heeft zich verdedigd door te zwaaien met een mes en heeft geen stekende bewegingen gemaakt en ook uit de plaats en aard van de verwondingen valt geen (voorwaardelijk) opzet op de dood noch op zware mishandeling af te leiden. Uit de jurisprudentie volgt dat een klaplong geen zware mishandeling oplevert.
3.3.
Bewijsmiddelen [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van het volgende.

Het proces-verbaal van aangifte van 4 januari 2018, dossierpagina’s 41 en 42, zakelijk weergegeven onder meer inhoudende als de verklaring van [aangever] :
p. 42
Op 28 december 2017 te Nieuw-Vennep zag ik dat [verdachte] iets uit zijn jaszak haalde met zijn rechterhand. Ik zag dat dit een mes was en ik duwde [verdachte] van me af en vroeg wat hij deed. Ik zag dat [verdachte] meerdere keren in mijn richting stak en mij daadwerkelijk raakte in mijn jas. Ik draaide om hem heen en ik zag dat [verdachte] mij probeerde te raken. Ik zag dat hij mij weer stak, maar nu raakte hij mij echt aan mijn linkerzij. Ik voelde direct dat het mes in mijn lichaam zat en ik voelde direct dat ik niet meer kon ademen aan de linkerkant. Hierna stak [verdachte] mij nog een keer en ook die steek voelde ik direct.

Een schriftelijk bescheid, te weten een letselverklaring van 29 december 2017, dossierpagina 46, zakelijk weergegeven onder meer inhoudende:
Medische informatie betreffende [aangever] .
Uitwendig waargenomen letsel: 2 steekverwoningen thorax links rugzijde.
A) Is er sprake van bloedverlies: ja
- ernstig? Ja.
B) Is er een vermoeden van niet uitwendig waarneembaar letsel: ja
Is er een vermoeden van inwendig bloedverlies: ja
Datum waarop voornoemde persoon werd onderzocht: 29-12-2017.
E) Overig van belang zijnde informatie: gezien de ernstige klaplong met bloedverlies is er
een drain in de linkerthorax geplaatst.
F) geschatte duur van genezing: 6 weken.

Het proces-verbaal van verhoor getuige van 28 december 2017, dossierpagina’s 51 en 52, zakelijk weergegeven onder meer inhoudende als de verklaring van [getuige 1] :
p. 51
Ik ben getuige geweest van een steekpartij in Nieuw-Vennep. De dader ken ik als [verdachte] . Het slachtoffer ken ik als [aangever] .
p. 52
Ik zag dat [verdachte] heel agressief op [aangever] afliep. Ik zag dat hij zijn rechterhand in zijn rechterjaszak stopte en hier iets uit pakte. Vervolgens zag ik dat [verdachte] stekende bewegingen maakte naar de linker zijde van [aangever] . Ik weet zeker dat het 4, 5 of 6 stekende bewegingen maakte. Ik zag eerst dat [aangever] [verdachte] van zich af probeerde te duwen. Vervolgende zag ik dat [aangever] een paar stappen naar achter deed en riep: “Ik ben gestoken”.

Het proces-verbaal van bevindingen letsel van 29 maart 2018, dossierpagina’s 1 en 2 van het aanvullend procesdossier, zakelijk weergegeven onder meer inhoudende de bevindingen van verbalisant [verbalisant] :
Ik had e-mailcontact met een jurist van de dienst bestuurlijke en juridische zaken van het VU Medisch Centrum, over het letsel van slachtoffer [aangever] . Op 29 maart 2018 ontving ik van [e-mailadres] de antwoorden op mijn vragen zoals hieronder beschreven.
Waar zaten de 2 steekwonden precies? Is het mogelijk dat een ingetekende afbeelding van
het menselijk lichaam wordt bijgevoegd?
Steekwonden zaten op de rug/flankzijde links, ter hoogte van de ribben 6-10 net onder het
schouderblad.
Heeft het mes beide keren de long geraakt/geperforeerd, of slechts in één van de twee
gevallen?
Beide steekwonden zijn tot in de borstholte geweest, waarvan zeker 1 keer de long geperforeerd is.
Hoe breed en hoe diep waren de steekwonden?
Breedte 2-3 cm, diepte niet te bepalen, omdat dit niet zichtbaar is op een CT-scan (namelijk tot in borstholte gestoken, welke luchthoudend is).
Waaruit bestond het medisch ingrijpen precies?
Plaatsen van een drain in de borstholte, om hiermee de long weer aan te zuigen, totdat deze tegen de borstholte aanligt en volledig uitgezet is. Daarnaast stond er een ongeveer 500ml bloed in de borstholte, wat kon worden gedraineerd met de geplaatste drain.
Bevinden zich in de buurt van de steekwonden, behalve de longen, nog meer (vitale) organen
die door het steken hadden kunnen worden geraakt?
In de linkerborstholte bevindt zich het hart. Op de hoogte van de steekverwonding bevindt zich het middenrif (diafragma), waarbij er aanwijzingen waren op de CT-scan dat deze ook geraakt is geweest. Hieronder bevinden zich de maag, milt en linker nier.
3.4.
Bewijsoverweging ten aanzien van het opzet
De lezing van verdachte dat hij slechts heeft gezwaaid met het mes en hierbij aangever per ongeluk heeft geraakt, kan geen stand houden gelet op het sporenonderzoek van de kleding van aangever en de tweede steekwond. Uit het sporenonderzoek van de kleding (proces-verbaal sporenonderzoek met fotobijlage van 5 januari 2018, dossierpagina’s 89-91) volgt onder meer dat er meerdere beschadigingen op de jas zijn aangetroffen. Deze zes beschadigingen bevinden zich allemaal aan dezelfde kant van de jas. Uit het onderzoek van de daaronder gelegen kleding volgt dat twee van die beschadigingen ook in de onderliggende kledinglagen zijn aangetroffen en zich bevinden ter hoogte van de steekwonden op het lichaam. De omstandigheid dat de beschadigingen zich alle aan één zijde van de jas bevinden en dat er twee steekwonden zijn aan de linker(rug)zijde van aangever strookt niet met de lezing van het zwaaien met een mes. Uit de letselverklaringen volgt dat het mes is doorgedrongen tot in de borstholte, waarbij zeker één keer de long is geraakt en ook het middenrif lijkt te zijn geraakt, waaronder zich onder andere de milt lever en maag bevinden. Er is sprake geweest van veel bloedverlies, waarvoor ook een drain is geplaatst. Ook het doordringen van het mes tot in de borstholte komt niet overeen met de lezing van verdachte dat hij per ongeluk aangever raakte tijdens het zwaaien met het mes.
Door in een worsteling met een mes met zodanig veel kracht stekende bewegingen te maken in de romp van aangever dat het mes tot in de borstholte is gekomen en één van de longen heeft geraakt, heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de dood bij aangever zou kunnen intreden. De rechtbank is van oordeel dat de kans dat aangever door dergelijk handelen van verdachte zou komen te overlijden, naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is. In de romp bevindt zich immers het merendeel van de vitale organen van het lichaam.
In het licht van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van aangever.
3.5.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de hiervoor vermelde bewijsmiddelen en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 28 december 2017 te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangever] opzettelijk van het leven te beroven, meerdere malen die [aangever] in het lichaam, heeft gestoken met een mes, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Door de verdediging is subsidiair aangevoerd dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu hij heeft gehandeld uit noodweer als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Verdachte werd geconfronteerd met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding doordat aangever hem opzocht en hem als eerste een klap gaf. Verdachte heeft zichzelf daartegen mogen verdedigen.
De rechtbank is van oordeel dat de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het verweer ten grondslag heeft gelegd, geen beroep op noodweer rechtvaardigen. Volgens verdachte kwam aangever op hem afgelopen op straat toen hij zijn hond uitliet, ontstond er een discussie en gaf aangever de verdachte op enig moment een klap in zijn gezicht. Vervolgens heeft verdachte zijn mes gepakt en deze uitgeklapt. Ook al zou deze klap zijn gegeven – hetgeen niet kan worden vastgesteld – dan nog is het geven van een enkele klap naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om te spreken van een onmiddellijk dreigend gevaar voor een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Niet is gebleken – ook niet uit de lezing van verdachte – dat na de klap een aanvallend vervolg vanuit aangever dreigde.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat van een noodweersituatie geen sprake is geweest, zodat het beroep op noodweer wordt verworpen.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Nu de rechtbank van oordeel is dat geen sprake is van een noodweersituatie, faalt ook het door de verdediging gedane beroep op noodweerexces.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 350 dagen met aftrek van het reeds ondergane voorarrest, waarvan 247 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en met de oplegging van bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank meer subsidiair verzocht bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met de inhoud van de verschillende rapporten, die zijn uitgebracht over verdachte. Zij verzoekt toepassing te geven aan het jeugdstrafrecht. Verder verzoekt zij rekening te houden met de conclusie in de Pro Justitia rapportages dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar wordt geacht ten tijde van het delict.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft bij een confrontatie met aangever op de openbare weg een mes getrokken en hiermee aangever gestoken. Aangever is tweemaal in zijn lichaam geraakt met een klaplong met aanzienlijk bloedverlies tot gevolg. Dat de verwondingen niet nog ernstiger zijn, is niet aan het handelen van verdachte te danken. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij de confrontatie niet uit de weg is gegaan. Uit het verhandelde ter zitting is gebleken, dat hij ook had kunnen weglopen.
De persoon van verdachte
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het Uittreksel Justitiële Documentatie op naam van verdachte, gedateerd 16 juli 2018, waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van geweldsdelicten. - de over verdachte uitgebrachte Psychologische Pro Justitia Rapportage van 3 juli 2018, opgesteld door GZ-psycholoog A.M.I. Peelen;
- de over verdachte uitgebrachte Psychiatrische Pro Justitia rapportage van 29 juni 2018, opgesteld door Kinder- en Jeugd Psychiater A.X. Rutten;
- het reclasseringsrapport van 19 juli 2018, opgesteld door [reclasseringswerker] , reclasseringswerker bij Reclassering Nederland te Alkmaar.
Pro Justitia rapportage
De Psychiatrische Pro Justitia rapportage houdt, zakelijk weergegeven, in dat bij verdachte sprake is van een hechtingsstoornis, een zich ontwikkelende persoonlijkheidsstoornis met antisociale, vermijdende en narcistische trekken en een beneden gemiddelde intelligentie. Tevens is sprake van traumatisering. Dit was ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde eveneens het geval. Geadviseerd wordt verdachte het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen. Zonder verdere begeleiding of behandeling wordt het recidive-risico als matig hoog beschouwd. Geadviseerd wordt verdachte te behandelen op een jeugd forensische polikliniek zoals de Waag waarbij in ieder geval delict analyse, EMDR en gesprekstherapie behandelonderdelen vormen, dit in het kader van een voorwaardelijke straf waarbij de (jeugd)reclassering toezicht houdt. Ook moet verdachte nu en in de toekomst geholpen worden met het verkrijgen en behouden van dagbesteding en een geschikte woonvorm met begeleiding. Een voorwaardelijke PIJ-maatregel wordt in beginsel niet geadviseerd omdat opnieuw verblijf in een instelling de ontwikkeling van verdachte vermoedelijk niet ten goede komt.
De Psychologische Pro Justitia rapportage houdt, zakelijk weergegeven, in dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, te weten een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. De geschetste problematiek was aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde feit. Geadviseerd wordt hem deze in een verminderde mate toe te rekenen. Toepassing van het minderjarigenstrafrecht wordt geadviseerd. Vanwege het verhoogde risico op gewelddadig gedrag en in het kader van een zo gunstig mogelijk verdere ontwikkeling, wordt ambulante behandeling geadviseerd. Individuele behandeling wordt geadviseerd onder andere gericht op het beter leren mentaliseren en het vergroten van het probleembesef bij verdachte. Deze behandeling kan worden ingezet als bijzondere voorwaarde bij een reclasseringsmaatregel. Verwacht wordt dat de geadviseerde hulp alleen van de grond komt in een duidelijk kader, waarin toezicht en structuur wordt geboden. Het kader van bijzondere voorwaarden wordt geadviseerd.
Het reclasseringsrapport van [reclasseringswerker] houdt, zakelijk weergegeven, in dat het risico op onttrekken aan voorwaarden hoog wordt ingeschat. Het probleembesef van verdachte is beperkt en er is geen motivatie voor gedragsverandering. Eerdere hulpverlening heeft, door de niet meewerkende houding van verdachte, niet het gewenste effect gehad. Evenals de Pro Justitia rapporteurs acht de reclassering een duidelijk kader, met een hoge mate van toezicht, duidelijkheid en structuur geïndiceerd. Geadviseerd wordt het jeugdstrafrecht toe te passen, en wel door het opleggen van een gedeeltelijk voorwaardelijke jeugddetentie. Hierbij worden de volgende bijzondere voorwaarden geadviseerd: een meldplicht bij de jeugdreclassering, een behandelverplichting bij de (jeugd)forensische polikliniek van de Waag of een soortgelijke ambulante forensische zorg en de verplichting om mee te werken aan het verkrijgen van een zinvolle dagbesteding.
[reclasseringswerker] , voornoemd, heeft ter terechtzitting het reclasseringsrapport nader toegelicht. Zij heeft verklaard dat behandeling ook zinvol is als er aanvankelijk weinig of geen intrinsieke motivatie voor behandeling bestaat. Het verschaffen van inzicht in de problematiek is dan onderdeel van de behandeling. Het komt geregeld voor dat gedurende de behandeling inzicht komt in de problematiek waardoor dan ook de motivatie toeneemt.
De rechtbank neemt de bevindingen en conclusies uit de rapportages over en maakt die tot de hare. Dit maakt dat de rechtbank verdachte verminderd toerekeningsvatbaar acht voor het bewezenverklaarde feit.
De op te leggen straf
Verdachte was ten tijde van het plegen van het bewezen verklaarde feit 18 jaar oud en dus meerderjarig. Toepassing van het meerderjarigenstrafrecht is uitgangspunt, tenzij de rechtbank op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht aanleiding ziet de bepalingen van het jeugdstrafrecht toe te passen. De rechtbank kan hiertoe beslissen op grond van de persoon(lijkheid) van verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
De rechtbank ziet in de persoonlijkheid van verdachte grond het jeugdstrafrecht toe te passen en zal daarom recht doen overeenkomstig de artikel 77g tot en met 77gg van het Wetboek van Strafrecht.
Het (pogen tot) het nemen van een leven van een ander is een zo ernstig strafbaar feit dat als straf hiervoor in beginsel alleen jeugddetentie in aanmerking komt. De rechtbank acht het daarbij echter wel van belang dat het onvoorwaardelijk deel van die jeugddetentie niet de tijd overtreft die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht, onder meer gelet op de conclusies in de Pro Justitia rapportages. De rechtbank zal dan ook bepalen dat een deel van de op te leggen jeugddetentie vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, zodat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Ook zullen bijzondere voorwaarden worden opgelegd, zoals geadviseerd door Reclassering Nederland.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
7. Overige beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten
2) 1 STK Trainingsbroek (840541);
3) 1 STK Spijkerbroek (840542);
4) 1 STK Riem (840543);
6) 1 STK Shirt (840545);
7) 1 STK Vest (840546)
dienen te worden teruggegeven aan verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat het in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1) 1 STK Kleding (840538);
dient te worden teruggegeven aan [aangever] , aangezien die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

8.1.
De vordering
De benadeelde partij
[benadeelde partij]heeft een vordering tot schadevergoeding van € 6.430,00 ingediend tegen verdachte, bestaande uit € 430,00 wegens materiële schade en
€ 6.000,00 wegens immateriële schade, die hij als gevolg van het tenlastegelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade bestaat uit kleding voor een bedrag van € 310,00 en ziekenhuisdaggeld voor een bedrag van € 120,00.
8.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij voor wat het materiële deel betreft. Ondanks dat de gevorderde schade niet is onderbouwd met stukken zijn de gevorderde bedragen redelijk.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade is de officier van justitie van mening dat deze gematigd dient te worden tot een bedrag van € 5.000,00 en de benadeelde partij voor het overige in de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
8.3.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw is van mening dat de vordering primair afgewezen dan wel niet-ontvankelijk verklaard moet worden, in verband met de bepleite vrijspraak dan wel ontslag van alle rechtsvervolging. Indien de rechtbank wel tot een bewezenverklaring komt verzoekt de raadsvrouw het bedrag voor wat betreft de materiële kosten te matigen nu zij de hoogte van deze posten betwist. Ook verzoekt zij de gevorderde immateriële schade af te wijzen gelet op het eigen aandeel van aangever.
8.4.
Oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële schade billijk voorkomt, ondanks dat deze niet is onderbouwd met bonnen. De vordering zal derhalve in zoverre worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 december 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Immateriële schade
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat deze
- gelet op de aard van het delict, de omstandigheden waaronder het heeft plaatsgevonden en de door het slachtoffer geleden schade - tot een bedrag van € 3.000,00 billijk voorkomt en tot dat bedrag kan worden toegewezen. De vordering zal derhalve in zoverre worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 december 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige in de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: poging tot doodslag] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

9.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 5 december 2016 in de zaak met parketnummer 15/205271-16 heeft de kinderrechter te Haarlem verdachte ter zake van rijden onder invloed en wederspannigheid veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 40 uren. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 23 december 2016 aan verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 20 december 2016 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie vordert nu dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank is bevoegd over de vordering te oordelen en de officier van justitie is daarin ontvankelijk.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering moet worden toegewezen, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De artikelen 36f, 45, 77c, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 302 van het Wetboek van Strafrecht zijn van toepassing, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan primair als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 3.5 bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van
TWEEHONDERDDRIEËNTACHTIG [283] DAGEN.
Beveelt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot honderdtachtig [180] dagen
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, als verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene en bijzondere voorwaarden houdt.
Stelt als
algemene voorwaardendat verdachte:
-zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
-ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
-medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
-zich meldt bij de William Schrikker Jeugdreclassering (088-5260100) zo frequent en zolang de William Schrikker Jeugdreclassering dit nodig acht, waarbij verdachte zich houdt aan de aanwijzingen die aan hem worden gegeven;
-zich laat behandelen bij de (jeugd)forensische polikliniek van De Waag of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de jeugdreclassering, waarbij verdachte zich moet houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
-meewerkt aan een toeleiding naar begeleiding voor het verkrijgen van een zinvolle dagbesteding, door het Jongerenloket, re-integratiebureau of soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de jeugdreclassering, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die begeleiding door de instelling zullen worden gegeven.
Geeft opdracht aan de reclassering om toezicht te houden op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde partij]geleden schade tot een bedrag van
€ 3.430,00 (zegge: drieduizend vierhonderd dertig euro), bestaande uit € 430,00 als vergoeding voor de materiële schade en € 3.000,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 december 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 3.430,00
(zegge: drieduizendvierhonderddertig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 december 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
44 dagenjeugddetentie, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
2) 1 STK Trainingsbroek (840541);
3) 1 STK Spijkerbroek (840542);
4) 1 STK Riem (840543);
6) 1 STK Shirt (840545),;
7) 1 STK Vest (840546);
Gelast de teruggave aan de rechthebbende [aangever] van:
1) 1 STK Kleding (840538).
Wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 15/205271-16 en gelast de tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde werkstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van 40 uren, opgelegd bij vonnis van de kinderrechter d.d. 5 december 2016. De werkstraf wordt vervangen door 20 dagen jeugddetentie als deze niet goed wordt uitgevoerd.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.D. Overbeek, voorzitter,
mr. E.C. Smits en mr. R.P. Boon, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. R.J. Meuldijk,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 september 2018.
mr. R.P. Boon is buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.