20.2.De rechtbank stelt voorop dat de inspecteur in beginsel erop mag vertrouwen dat het voorwerp van belastingheffing in de aangifte op een juiste wijze is verantwoord. Pas bij gerechtvaardigde twijfel dient verweerder een nader onderzoek in te stellen naar de juistheid van de aangifte. Dit uitgangspunt geldt in het bijzonder met betrekking tot aangiften die op het eerste gezicht een verzorgde indruk maken. Aan deze voorwaarde beantwoorden de door eiser gedane aangiften over de jaren 2010 tot en met 2013. Niettemin kan ook een op het eerste gezicht verzorgde aangifte informatie bevatten die de inspecteur bij een behoorlijke vervulling van zijn aanslagregelende taak redelijkerwijs ertoe zou hebben moeten brengen daarover vragen te stellen. Als de inspecteur over informatie beschikt die er op kan duiden dat de aangifte onjuist is, pleegt hij geen ambtelijk verzuim door toch de aanslag conform de aangifte te regelen, als die informatie ook de niet-onwaarschijnlijke mogelijkheid openlaat dat de aangifte toch juist is. De informatie moet dus tamelijk eenduidig op onjuistheid van de aangifte wijzen wil de inspecteur tot een nader onderzoek gehouden zijn. In de onderhavige situatie dient beoordeeld te worden of verweerder een ambtelijk verzuim beging door geen onderzoek in te stellen naar de in de aangiften vermelde aftrekpost ‘overige kosten’. Naar het oordeel van de rechtbank is zulks niet het geval. Er is geen grond voor het oordeel dat verweerder in redelijkheid aan de aangiften inkomstenbelasting van eiser behoorde te twijfelen. Door bij de aanslagregeling inkomstenbelasting naar de in aftrek gebrachte kosten geen onderzoek in te stellen heeft verweerder dan ook geen ambtelijk verzuim begaan. De informatie die tijdens het boekenonderzoek naar voren is gekomen betreffende de huur van pand [A ADRES] , waarbij verweerder bekend werd met de aanwezigheid en de inhoud van de huurovereenkomst, vormde voor verweerder het nieuwe feit dat de navordering rechtvaardigde. Nu sprake is van een nieuw feit, kan buiten beschouwing blijven of er sprake was van kwade trouw van de zijde van eiser.
21. De rechtbank stelt voorop dat op eiser de last rust de aard, omvang en het zakelijk karakter van de door hem geclaimde kostenaftrek aannemelijk te maken.
Eiser heeft ter onderbouwing van de zakelijkheid weinig aangevoerd. Hij volstaat met de blote stelling dat hij de loods vanaf het begin van de huur tot aan de verwoesting door de brand als kantoorruimte heeft gebruikt. Eiser heeft deze stelling niet onderbouwd. De verklaring van eiser dat hij in de loods vijf of zes bureaus met computers heeft geplaatst voor gebruik door ZZP-ers acht de rechtbank onwaarschijnlijk, nu uit de aangiften over de betreffende jaren niets is opgenomen ten aanzien van kosten dan wel opbrengsten ter zake van de inhuur van ZZP-ers. Voorts kan niet worden aangenomen dat loods geschikt is gemaakt als kantoorruimte. Eiser heeft hieromtrent geen nadere informatie verschaft, laat staan stukken overgelegd van bijvoorbeeld nota’s van verbouwingswerkzaamheden.
Verweerder heeft de zakelijkheid van de kosten gemotiveerd betwist.
De rechtbank acht van belang dat de huurovereenkomst is gesloten tussen gelieerde partijen, te weten [A BEDRIJF] (zijnde eiser) en [A STICHTING] , waarvan eiser en zijn vader de bestuursleden zijn. Eiser heeft verklaard dat de activiteit van [A STICHTING] - actief in de motorsport - een hobby van hem is.
Voorts wijst de rechtbank erop dat volgens de gegevens van de WOZ als gebruiker van [A ADRES] [B STICHTING] staat vermeld. Deze stichting houdt zich bezig met de motor- en autosport en heeft als bestuursleden de ouders van eiser.
Verweerder heeft - onbetwist - gesteld dat de loods tot aan de brand bij de stichtingen in gebruik is geweest als werkplaats voor auto’s en motoren in verband met race-activiteiten. Verweerder heeft een foto uit september 2010 overgelegd waarop te zien is dat een auto in de loods is geparkeerd. De loods bevindt zich ook op een bedrijventerrein waar voornamelijk autobedrijfjes en sloperijen zijn gevestigd.
Gelet op de omvang van de loods (600 m2) en de omstandigheid dat eiser een dienstverlenende (en niet een producerende) eenmansonderneming drijft en de omstandigheid dat de huurovereenkomst is gesloten met een stichting waarvan eiser en zijn vader bestuursleden zijn en waarin de activiteiten bestaan uit de hobby van eiser en zijn vader, is dan ook veeleer waarschijnlijk dat eiser de loods voor hobbymatige activiteiten heeft gebruikt dan ten behoeve van de onderneming.
Tot slot overweegt de rechtbank in dit verband dat ook het feit dat eiser de in geding zijnde kosten niet als huisvestingskosten heeft geboekt maar als ‘overige kosten’, vragen oproept aangaande de realiteit van huisvestingskosten. De uitleg die eiser in dit verband ter zitting heeft gegeven, namelijk dat het aantal kolommen een andere boeking niet toestond, is hiervoor geen afdoende verklaring.
22. Ook de hoogte van de kosten doet twijfel rijzen omtrent de zakelijkheid ervan. De huurprijs staat in geen enkele reële verhouding tot de WOZ-waarde van het pand (in 2010 bedraagt de huurprijs een derde van de waarde, in de daaropvolgende jaren meer dan twee derde van de waarde tot uiteindelijk bijna 70%). Niet aannemelijk is dat een dergelijke huurprijs tussen niet-gelieerde partijen tot stand zou zijn gekomen.
Ten aanzien van het door eiser overgelegde overzicht van [B BEDRIJF] geldt dat dit hoogwaardige, goed geoutilleerde kantoorruimtes betreft, gelegen op toplocaties, terwijl het in casu om een loods gaat gelegen op het bedrijventerrein [A NAAM] , een terrein zonder kantoren maar met vooral autosloperijen. Van vergelijkbare ruimtes is derhalve geenszins sprake, zodat dit overzicht niet kan dienen ter onderbouwing van de zakelijkheid van de huurprijs.
23. Al het voorgaande in aanmerking genomen, acht de rechtbank aannemelijk geworden dat de door eiser gedane uitgaven die in de aangiften IB/PVV zijn vermeld als ‘overige kosten’, in het geheel hun grondslag vinden in de persoonlijke verhouding tussen eiser en Stichting [A STICHTING] , zodat de uitgaven niet als (zakelijke) ondernemingskosten in aanmerking kunnen worden genomen. Verweerder heeft de in geding zijnde kostenaftrek terecht niet geaccepteerd.