ECLI:NL:RBNHO:2018:7893

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 september 2018
Publicatiedatum
12 september 2018
Zaaknummer
15.098265.18
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke invoer van cocaïne met een totale hoeveelheid van ruim 3 kilogram

Op 11 september 2018 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan de opzettelijke invoer van cocaïne. De zaak vond plaats in Haarlem en betreft een hoeveelheid van meer dan 3 kilogram cocaïne die op 20 mei 2018 te Schiphol is ingevoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend, en de rechtbank heeft op basis van verschillende bewijsmiddelen, waaronder bekennende verklaringen en proces-verbaal van onderzoek, tot bewezenverklaring van het feit besloten.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 11 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de aard en ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en het advies van de reclassering. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke straf verbonden, waaronder reclasseringstoezicht en behandeling in een forensische polikliniek. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.098265.18
Uitspraakdatum: 11 september 2018
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 28 augustus 2018 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] ,
thans gedetineerd in P.I.V. HvB Nieuwersluis.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. V.E.A. de Hommel en van hetgeen verdachte en haar raadsvrouw, mr. S. Plas, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 20 mei 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland (al dan niet als bedoeld in artikel 1 onder 4 Opiumwet) heeft gebracht
een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde kan worden bewezen.
Verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend.
Verder heeft de raadsvrouw het standpunt ingenomen dat verdachte slechts kan worden berecht voor het medeplegen van de invoer van de eigen hoeveelheid cocaïne, nu in de tenlastelegging slechts een (onbepaalde) hoeveelheid is opgenomen en op basis van het dossier de indruk kan ontstaan dat ook het Openbaar Ministerie bij de beoordeling van de zaak is uitgegaan van de door cliënt zelf ingevoerde hoeveelheid. Dit verweer zal bij de strafmaatoverweging worden besproken.
3.3.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens haar geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal d.d. 20 mei 2018, p. 25 e.v. procesdossier;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen [medeverdachte 2] d.d. 21 mei 2018, p. 70 e.v. procesdossier;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen [medeverdachte 2] d.d. 22 mei 2018, p. 82 e.v. procesdossier;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen [verdachte] d.d. 21 mei 2018, p. 91 e.v. procesdossier;
  • een schriftelijk bescheid, te weten een rapport van het Douanelaboratorium met nummer 6284 X 18 d.d. 24 mei 2018, los opgenomen;
  • een schriftelijk bescheid, te weten een rapport van het Douanelaboratorium met nummer 6549 X 18 d.d. 30 mei 2018, los opgenomen;
  • een schriftelijk bescheid, te weten een rapport van het Douanelaboratorium met nummer 6283 X 18 d.d. 24 mei 2018, los opgenomen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 20 mei 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met aftrek ex artikel 27 Wetboek van Strafrecht, met een proeftijd van twee jaren en met daaraan gekoppeld de door de reclassering voorgestelde bijzondere voorwaarden.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om bij het bepalen van de op te leggen straf alleen rekening te houden met de hoeveelheid verdovende middelen die verdachte heeft ingevoerd.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van cocaïne, waarbij het in totaal om een hoeveelheid van ruim 3 kilogram cocaïne gaat. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
In beginsel dient voor een strafbaar feit als het onderhavige geen andere straf te volgen dan een onvoorwaardelijk gevangenisstraf.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 18 juli 2018 en daaruit opgemaakt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Dit zal ten gunste van verdachte worden meegewogen.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van het rapport van de reclassering d.d. 23 augustus 2018 en hetgeen verdachte ter zitting naar voren heeft gebracht omtrent haar persoonlijke omstandigheden. Gelet daarop kan de rechtbank de reclassering volgen in het advies om bijzondere voorwaarden te koppelen aan een voorwaardelijk strafdeel, teneinde verdachte hulp en begeleiding te bieden bij het op orde krijgen van haar leven.
Verdachte heeft ter zitting aangegeven mee te zullen werken aan een eventueel op te leggen reclasseringscontact.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Anders dan de officier van justitie zal de rechtbank voor de hoogte van de op te leggen straf aansluiten bij de LOVS-oriëntatiepunten die passen bij de hoeveelheid die door verdachte alleen is ingevoerd, nu uit het dossier gebleken is dat verdachte en haar medeverdachte ieder afzonderlijk hun eigen redenen hadden om tot het plegen van het strafbare feit over te gaan, maar niet van elkaar wisten hoeveel ze zouden meenemen en evenmin gebleken is dat zij gezamenlijk één beloning zouden krijgen bij een geslaagde invoer.
De rechtbank heeft haar beslissing om tot na te noemen straf over te gaan daarnaast rekening gehouden met haar persoonlijke omstandigheden. In het bijzonder heeft de rechtbank rekening gehouden met de door de reclassering beschreven mentale en emotionele overbelasting van verdachte en de onder acute spanning door haar genomen inadequate keuzes, waardoor zij impulsiever handelt. Daarnaast overweegt de rechtbank dat verdachte direct de verantwoordelijkheid heeft genomen voor haar handelen.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c en 47 van het Wetboek van Strafrecht;
2 en 10 van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
11 maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
4 maanden nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als
algemene voorwaardendat verdachte:
-zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
-ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
-medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- zich binnen vijf dagen na het onherroepelijk worden van het vonnis meldt bij de
reclassering in de regio waar zij zich gaat vestigen en zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dit gedurende de proeftijd nodig vindt;
- zich laat behandelen in een forensische polikliniek zoals De Waag of Kade 17 of een soortgelijke instelling en zich zal houden aan de huisregels en aanwijzingen die de zorgverlener in het kader van de behandeling geeft, zolang als de reclassering dit gedurende de proeftijd nodig acht.
Geeft opdracht aan de reclassering om toezicht te houden op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht).
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Otter, voorzitter,
mr. M. Goedhuis-Visser en mr. B.C. Swier, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.A.K. Ramdjan,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 11 september 2018.
Mr. B.C. Swier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.