ECLI:NL:RBNHO:2018:7874

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 september 2018
Publicatiedatum
12 september 2018
Zaaknummer
6547133
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van luchtvaartpassagiers op basis van Europese regelgeving

In deze zaak hebben twee passagiers een vordering ingesteld tegen Air France wegens compensatie voor vertraging van hun vlucht van Antananarivo naar Amsterdam op 7 oktober 2016. De passagiers hebben een vervoersovereenkomst met Air France gesloten, maar door een vertraging van de eerste vlucht hebben zij hun aansluitende vlucht gemist, waardoor zij met meer dan vier uur vertraging op hun eindbestemming zijn aangekomen. De passagiers vorderen compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten.

Air France heeft de vordering betwist en aangevoerd dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk beperkingen opgelegd door de luchtverkeersleiding op bevel van de NATO. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat Air France niet voldoende heeft aangetoond dat de vertraging daadwerkelijk het gevolg was van deze buitengewone omstandigheden. De rechter heeft vastgesteld dat de vertraging voornamelijk het gevolg was van het missen van de aansluitende vlucht en dat de luchtverkeersleiding geen besluit heeft genomen dat de vertraging heeft veroorzaakt.

De kantonrechter heeft de vordering van de passagiers toegewezen en Air France veroordeeld tot betaling van € 1.200,00 aan compensatie, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast zijn de proceskosten aan de kant van de passagiers toegewezen. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten is afgewezen, omdat de passagiers onvoldoende bewijs hebben geleverd van de gemaakte kosten. De beschikking is gewezen door mr. C.E. van Oosten-van Smaalen, kantonrechter, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 6547133 \ CV EXPL 17-11574
Uitspraakdatum: 5 september 2018
Beschikking in de zaak van:

1.[passagier sub 1],

2. [passagier sub 2],
beiden wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. E.L. Heenk
tegen
de rechtspersoon naar het recht van het land van haar vestiging
Air France,
gevestigd te Roissy CDG Cedex (Frankrijk)
verwerende partij
verder te noemen: Air France
gemachtigde: P. Frühling

1.Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:
  • het vorderingsformulier (formulier A), ingekomen ter griffie op 21 december 2017;
  • het antwoordformulier (formulier C), ingekomen ter griffie op 2 mei 2018;

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met Air France een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan Air France de passagiers diende te vervoeren van Antananarivo Airport, Madagaskar via Parijs naar Amsterdam op 7 oktober 2016, hierna: de vlucht.
2.2.
Door vertraging van de eerste vlucht hebben de passagiers hun aansluitende vlucht gemist. Air France heeft de passagiers omgeboekt naar een andere vlucht. De passagiers zijn met een vertraging van meer dan 4 uur op hun eindbestemming aangekomen.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van Air France gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
Air France heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De passagiers verzoeken Air France te veroordelen tot betaling van:
- € 1.200,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 november 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 181,50 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 november 2016;
- de proceskosten, nakosten daaronder begrepen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
De passagiers baseren hun vordering op de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Europese Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof).
3.3.
De passagiers stellen dat Air France vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00 per passagier. Daarnaast maken de passagiers aanspraak op betaling door Air France van de buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente.
3.4.
Air France betwist de verschuldigdheid van de vordering. Op haar verweer wordt - voor zover relevant - bij de beoordeling van het geschil ingegaan. Voorts betwist Air France de gevorderde rente en buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd te zijn.

4.De beoordeling

4.1.
Air France is gevestigd in het buitenland. Het geschil heeft derhalve internationale aspecten, zodat allereerst moet worden onderzocht of de Nederlandse rechter bevoegd is van de vordering kennis te nemen. De kantonrechter stelt vast dat zij op grond van het bepaalde in artikel 26 van de Brussel I bis-Verordening (nr. 1215/2012) bevoegd is om van de onderhavige vordering kennis te nemen, nu Air France in de onderhavige procedure is verschenen en de bevoegdheid niet heeft betwist.
4.2.
Vast staat dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uren zijn aangekomen op de eindbestemming te Amsterdam, zodat Air France op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien Air France kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden. Air France voert in dit verband aan dat zij geen compensatie verschuldigd is omdat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft Air France aangevoerd dat de vertraging het gevolg is van beperkingen opgelegd door de luchtverkeersleiding op bevel van de NATO wegens de doorkomst van een speciale vlucht. Er was sprake van een zogeheten ‘open sky’, waarbij er geen enkele vlucht mag opstijgen of landen. Air France heeft dit onder andere onderbouwd met een rapport van de ploegchef van 6 oktober 2016 waarin dit wordt aangekondigd. Deze buitengewone omstandigheid heeft Air France met alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen niet kunnen voorkomen. Als gevolg van haar beroep op deze buitengewone omstandigheid, is Air France niet verplicht om compensatie als bedoeld in artikel 7 van de Verordening aan de passagiers te betalen, aldus Air France.
4.3.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Vooropgesteld moet worden dat in overweging 15 van de considerans van de Verordening is opgenomen dat sprake is van een buitengewone omstandigheid bij een langdurige vertraging door een besluit van het luchtverkeersbeheer voor een specifiek vliegtuig op een specifieke dag. Beoordeeld dient dan ook te worden of de vertraging van de vlucht is veroorzaakt door een besluit van de luchtverkeersleiding voor het toestel dat de vlucht zou uitvoeren. Daarbij heeft als uitgangspunt te gelden dat de Verordening een hoge mate van bescherming van de consument beoogt en restrictief moet worden uitgelegd.
4.4.
Anders dan door Air France wordt aangevoerd, volgt uit de overgelegde stukken niet, althans onvoldoende dat de luchtverkeersleiding een besluit heeft genomen waardoor de onderhavige vlucht vertraagd werd uitgevoerd. Op het als productie 1 overgelegde vluchtfiche staat code 93 die staat voor: ‘AIRCRAFT ROTATION, late arrival of aircraft from another flight or previous sector’. Air France heeft hiermee weliswaar aangetoond dat de rotatievlucht waar de onderhavige vlucht onderdeel van was, vertraagd is aangekomen maar hieruit blijkt niet dat dit – anders dan Air France stelt – het gevolg is geweest van de beperkingen naar aanleiding van de ‘open sky’. Ook het als productie 2 overgelegde rapport van de ploegchef op 6 oktober 2016 kan niet tot deze conclusie leiden. Productie 2 bevat een – in de Franse taal opgesteld – algemeen rapport van de ploegchef waarin een ‘open sky’ wordt aangekondigd. Uit dit stuk blijkt echter dat de aangekondigde ‘open sky’ zou duren van 09:20 uur tot 10:20 uur. Nu de onderhavige vlucht zou aankomen te Parijs om 11:30 uur, kan niet geconcludeerd worden dat de vertraging het gevolg is geweest van de ‘open sky’. Immers gold de ‘open sky’ niet ten tijde van de uitvoering van onderhavige vlucht. Derhalve is de kantonrechter van oordeel dat de door Air France overgelegde stukken geen besluit van het luchtverkeersbeheer bevatten dat tot de vertraging van onderhavige vlucht heeft geleid. Daarnaast kan ook niet worden gezegd dat door een beslissing van het luchtverkeersbeheer een langdurige vertraging is veroorzaakt. De hiermee samenhangende vertraging betreft (feitelijk) immers slechts 20 minuten. De langdurige vertraging is vooral veroorzaakt door het missen van de aansluitende vlucht.
4.5.
Uit het voorgaande volgt dat de verweren van Air France stranden en daarom komt de kantonrechter niet toe aan de beoordeling of Air France voldoende maatregelen heeft getroffen om de vertraging te voorkomen. Air France is daarom gehouden de passagiers te compenseren in verband met de vertraging van de vlucht. De vordering tot betaling van de hoofdsom zal, vermeerderd met de wettelijke rente, worden toegewezen.
4.6.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. Nu de onderhavige vordering geen betrekking heeft op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is, zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Air France heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De passagiers hebben hiertegenover onvoldoende aangetoond en onderbouwd dat de verrichte werkzaamheden meer hebben omvat dan de verzending van een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten en de daarover gevorderde rente moet daarom worden afgewezen.
4.7.
De proceskosten komen voor rekening van Air France, omdat zij ongelijk krijgt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van deze beschikking.
4.8.
Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt.
4.9.
Op verzoek van de passagiers zal een certificaat betreffende een beslissing in de Europese procedure voor geringe vorderingen (formulier D van bijlage IV van de verordening) aan deze beschikking worden gehecht.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt Air France tot betaling aan de passagiers van € 1.200,00 te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 11 november 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt Air France tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op € 223,00 aan griffierecht en € 150,00 aan salaris gemachtigde en veroordeelt Air France tot betaling van € 75,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt;
5.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gewezen door mr. C.E. van Oosten-van Smaalen, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open