ECLI:NL:RBNHO:2018:7871

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 september 2018
Publicatiedatum
12 september 2018
Zaaknummer
15.098260.18
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Invoer van cocaïne door verdachte met medeverdachten

Op 11 september 2018 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij de invoer van ruim 3 kilogram cocaïne. De verdachte had contact gehouden met medeverdachten terwijl deze in Aruba waren en onderweg naar Nederland, en haalde hen op Schiphol op, wetende dat zij verdovende middelen bij zich hadden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De officier van justitie vorderde vrijspraak voor het primair ten laste gelegde feit, maar de rechtbank heeft het subsidiair ten laste gelegde feit bewezen verklaard. De verdachte is vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, maar is wel veroordeeld tot een gevangenisstraf van 150 dagen, waarvan 49 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en een proeftijd van 2 jaren met voorwaarden. Daarnaast is een taakstraf van 80 uren opgelegd. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de beperkte rol van de verdachte en haar persoonlijke omstandigheden, waaronder een systeemproblematiek en de emotionele afhankelijkheid van haar broer. De rechtbank heeft de verdachte als first offender behandeld, aangezien zij niet eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.098260.18
Uitspraakdatum: 11 september 2018
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 28 augustus 2018 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. V.E.A. de Hommel en van hetgeen verdachte en haar raadsman, mr. B.J.W. Tijkotte, advocaat te Koog aan de Zaan, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
Primair
zij op een of meerdere tijdstippen gelegen in de periode van 1 mei 2018 tot en met 20 mei 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland (al dan niet als bedoeld in artikel 1 onder 4 Opiumwet) heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Subsidiair
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 mei 2018 tot en met 20 mei 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer en/of te Stompetoren, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
- één of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
- zich en/of één of meer anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen, en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en)
hebbende verdachte en/of zijn mededader(s), daartoe
- [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 2] weggebracht in gezelschap van [medeverdachte 1] naar de luchthaven Schiphol en/of
- telefonisch contact gehad met [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 2] terwijl deze in het buitenland verbleven en/of
- ( vervolgens) [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 2] opgehaald van de luchthaven Schiphol en/of
- deze [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 2] vooraf gaande aan hun reis naar Aruba in haar woning laten verblijven en/of zou [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] ook na hun reis naar haar woning laten gaan en/of aldaar laten verblijven.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak voor het primair ten laste gelegde feit en tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zicht op het standpunt gesteld dat verdachte van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken, omdat haar handelingen niet gericht zijn geweest op de invoer van verdovende middelen. Zij heeft slechts een beschermende rol naar haar broer en zo moet haar handelen worden gezien. Het telefonisch contact dat zij heeft gehad was niet dienstig aan de smokkel. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de opzet ontbreekt op de door de medeverdachten ingevoerde hoeveelheid verdovende middelen.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak primair feitOvereenkomstig de standpunten van de officier van justitie en van de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen verdachte primair ten laste is gelegd, zodat zij daarvan moet worden vrijgesproken.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.4.
Bewijsoverweging
Op grond van de bewijsmiddelen in onderhavige zaak stelt de rechtbank vast dat verdachte, op enig moment wist dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] op 20 mei 2018 verdovende middelen Nederland zouden binnenvoeren, zij hen samen met [medeverdachte 1] van Schiphol heeft opgehaald met haar auto, met het idee haar broer en zijn vriendin met de drugs te vervoeren naar haar huis en hen in haar huis op te vangen.
Door met die wetenschap als zodanig te handelen heeft zij naar het oordeel van de rechtbank de invoer en het verdere vervoer van de verdovende middelen voorbereid.
Uit de whatsapp-gesprekken (pag.64: inside body is 5000, inside clothes 15000) volgt naar het oordeel van de rechtbank voorts dat verdachte wist dat het om een aanzienlijke hoeveelheid ging die zou worden ingevoerd. Hiermee heeft zij minst genomen bewust de aanmerkelijk kans aanvaard dat het om de feitelijke hoeveelheid van in totaal ruim 3 kilo ging. Daarom is de rechtbank van oordeel dat het subsidiair ten laste gelegde kan worden bewezen zoals hieronder weergegeven.
3.5.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
Subsidiair
zij op tijdstippen in de periode van 1 mei 2018 tot en met 20 mei 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer en te Stompetoren,
om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet te weten binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, voor te bereiden door anderen gelegenheid en middelen tot het plegen van dat feit heeft verschaft alsmede een vervoermiddel voorhanden heeft gehad bestemd tot het plegen van dat feit , hebbende verdachte daartoe telefonisch contact gehad met [medeverdachte 2] terwijl deze in het buitenland verbleef en vervolgens [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] opgehaald van de luchthaven Schiphol en zouden [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] ook na hun reis naar haar woning gaan en aldaar verblijven.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in haar verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden , zich/een ander gelegenheid en middelen tot het plegen van dat feit heeft verschaft en een vervoermiddel voor handen gehad waarvan zij wist dat deze bestemd was tot het plegen van dat feit..
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met aftrek ex artikel 27 Wetboek van Strafrecht, met een proeftijd van twee jaren en met daaraan gekoppeld de door de reclassering voorgestelde voorwaarden.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft meer subsidiair verzocht om bij een bewezenverklaring in de strafmaat rekening te houden met de beperkte rol die verdachte heeft gehad bij de invoer van de verdovende middelen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft de invoer van ruim 3 kilogram cocaïne bevorderd door contact te houden met haar broer terwijl deze in Aruba en onderweg naar Nederland was en hem met zijn vriendin opgehaald op Schiphol, in de wetenschap dat zij verdovende middelen bij zich hadden. Verdachte zou haar broer en diens vriendin met haar auto vervoeren naar haar woning en zij zouden vervolgens bij haar verblijven.
Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De door medeverdachten ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie betreffende verdachte d.d. 18 juli 2018 en daaruit opgemaakt dat verdachte niet eerder veroordeeld is voor soortgelijke feiten. Derhalve zal verdachte voor dit feit als first offender worden berecht.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het door Tactus opgesteld reclasseringsrapport d.d. 2 augustus 2018 en daaruit opgemaakt dat verdachte ondanks meerdere tegenslagen, waaronder het overlijden van haar moeder en de problematiek van haar broer, medeverdachte [medeverdachte 2] , alsmede haar persoonlijke problematiek, haar leven en dat van haar kinderen gedurende lange tijd goed op de rit heeft gehouden. Dit blijkt temeer daar de laatste strafrechtelijke veroordeling op het strafblad van verdachte alweer van 12 jaar geleden is.
Uit dit rapport blijkt voorst dat er sprake is van een forse systeemproblematiek, waarbij verdachte niet in staat lijkt zich standvastig op te stellen jegens haar broer.
De reclassering adviseert om die reden naast een (deels) voorwaardelijke straf een aantal bijzondere voorwaarden op te leggen, zodat verdachte in de toekomst onder meer over voldoende copingvaardigheden kan beschikken om contacten met politie en justitie te voorkomen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf passend en geboden is. In de beperkt ondersteunende rol die verdachte heeft gehad bij de invoer van de verdovende middelen alsmede in voornoemde persoonlijke omstandigheden, ziet de rechtbank aanleiding om ten gunste van verdachte af te wijken van de eis van de officier van justitie.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaar, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Voorts ziet de rechtbank aanleiding in de persoonlijke omstandigheden (waaronder ook de sterk emotionele afhankelijkheid van de broer) van verdachte om de door de reclassering gestelde voorwaarden over te nemen en te koppelen aan een voorwaardelijk strafdeel als hierna genoemd.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van het na te noemen aantal uren moet worden opgelegd, teneinde af te rekenen voor het gepleegde strafbare feit.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht;
10a van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
150 dagen.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
49 dagen nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarden dat verdachte:
-zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
-ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
-medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
- zich houdt aan de aanwijzingen die de reclassering haar geeft, zich hiertoe na de uitspraak op uitnodiging van de reclassering meldt en zich hierna zal blijven melden zo frequent als de reclassering dat gedurende de proeftijd nodig acht;
- zich gedurende de proeftijd ambulant laat behandelen bij een nader door de reclassering te bepalen instelling, zoals GGZ Noord-Holland te Alkmaar of een soortgelijke instelling;
- gedurende de proeftijd en zolang als de reclassering dat nodig acht op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met de medeverdachten
[medeverdachte 2],
[medeverdachte 3]en
[medeverdachte 1].
Geeft opdracht aan de reclassering om toezicht te houden op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht).
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
80 urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 40 dagen hechtenis.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Otter, voorzitter,
mr. M. Goedhuis-Visser en mr. B.C. Swier, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.A.K. Ramdjan,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 11 september 2018.
Mr. Swier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage
De bewijsmiddelen
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De bewijsmiddelen zijn, ook in onderdelen, telkens slechts gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben en, voor zover het geschriften als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5°, van het Wetboek van Strafvordering betreft, telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
Verklaring van verdachte ter terechtzitting
De verklaring die verdachte ter terechtzitting van 28 augustus 2018 heeft afgelegd, houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Ik had wel het vermoeden dat mijn broer iets zou meenemen vanuit Aruba. Op de dag voor zijn vertrek naar Nederland had ik een videogesprek met hem en toen vroeg ik door middel van gebaren aan hem “in je buik of op het lichaam”. Hij drukte mij toen steeds weg. Daaruit trok ik de conclusie dat hij iets mee zou nemen naar Nederland.
Een proces-verbaal van verhoor (pagina 211 e.v. persoonsdossier). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in de op 21 mei 2018 door verdachte ten overstaan van verbalisanten afgelegde verklaring:
(…)
V: We gaan even naar de dag van gisteren, 20 mei 2018. Wat was de reden dat u op Schiphol was?
A: Om mijn broer op te halen. En [medeverdachte 3] natuurlijk, die was er ook bij.
(…)
Ik zou mijn broer bij mij thuis afzetten, dan konden ze nog even douchen en slapen.
Een proces-verbaal d.d. 20 mei 2018, p. 25 e.v. procesdossier. Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen van verbalisanten:
Op vrijdag 18 mei 2018 ontving de Afdeling Eerstelijns Drugbestrijding een proces-verbaal van het Team Criminelen Inlichtingen (TCI) inhoudende het volgende:
"Binnen enkele dagen komt de [medeverdachte 2] aan op Schiphol vanuit Aruba
hij heeft vermoedelijk verdovende middelen bij zich."
Noot TCI:
Met de heer [medeverdachte 2] wordt bedoeld:
[medeverdachte 2]
.
Middels een bevel vordering ex. artikel 126nd/126ne werden de historische en toekomstige gegevens gevorderd bij de luchtvaartmaatschappij Tui.
Hieruit kwam onder meer naar voren dat [medeverdachte 2] samen met [medeverdachte 3] , geboren op [geboortedatum] , op 20 mei 2018 zou arriveren met de vlucht OR 374 vanuit Aruba.
Na contact met de Officier van Justitie mevrouw Mr. J. Toe-Laar werd de
aanhouding buiten heterdaad gelast ten aanzien van [medeverdachte 2] .
Vervolgens hebben wij, verbalisanten, ons op zondag 20 mei 2018 omstreeks 10:30 uur, begeven naar de luchthaven Schiphol, alwaar de vlucht OR 374 arriveren ter hoogte G-08.
Op de voornoemde locatie zagen wij, [verbalisant] en [verbalisant] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en herkenden wij hen aan de hand van de bij ons beschikbare foto, afkomstig uit de Strafrechtketen Databank (SKDB).
Ik, [verbalisant] , zag vervolgens dat:
- [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] via de schuifdeuren, terminal aankomsthal 4 betraden en linksaf liepen;
- [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] een ontmoeting hadden met een voor mij onbekende manspersoon, naar later blijkt [medeverdachte 1] , en een voor mij onbekende vrouwspersoon, naar later blijkt [verdachte] ;
- [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [verdachte] en [medeverdachte 1] gezamenlijk terminal aankomsthal 4 verlieten;
(…)
Vervolgens hebben wij, [verbalisant] en [verbalisant] , [medeverdachte 2] op zondag 20 mei 2018 te 11:16 uur aangehouden terzake vermoedelijk overtreding van de Opiumwet artikel 2 (…)
Nadat wij, [verbalisant] en [verbalisant] , op de hoogte waren gebracht van de aanhouding van [verdachte] , hebben wij [medeverdachte 3] op zondag 20 mei 2018 te 11:32 uur aangehouden terzake vermoedelijke overtreding van de Opiumwet artikel 2 ABC en artikel 47/48 van het Wetboek van Strafrecht.
Nadat wij. [verbalisant] en [verbalisant] , op de hoogte waren gebracht van de aanhouding van [verdachte] (de rechtbank leest [medeverdachte 2] ), hebben wij [medeverdachte 2] (de rechtbank leest [verdachte] ) op zondag 20 mei 2018 te 11:32 uur aangehouden terzake vermoedelijke overtreding van de Opiumwet artikel 2 ABC en artikel 47/48 van het Wetboek van Strafrecht.
Hierna hebben wij, [verbalisant] en [verbalisant] , [medeverdachte 1] op zondag 20 mei 2018 te 11:24 uur aangehouden (…) terzake vermoedelijk overtreding artikel 2 ABC en artikel 47/48 van het Wetboek van Strafrecht.
Een proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen verdachte [medeverdachte 2] d.d. 21 mei 2018, p. 70 e.v. procesdossier. Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen van verbalisanten:
Op zondag 20 mei 2018 werd er door personeel van de Eerstelijns drugsbestrijding, verdachte [medeverdachte 2] , op last van Officier van Justitie Mr. J. Toe-Laar, buiten heterdaad aangehouden, op verdenking van de smokkel van verdovende middelen, dit na aanleiding van informatie afkomstig van het Team Criminele Inlichtingen (TCI).
Bij de aanhouding droeg verdachte, [medeverdachte 2] , een korset, met daarin een vermoedelijke onbekende hoeveelheid verdovende middelen. Deze korset is onder verdachte, [medeverdachte 2] , in beslaggenomen.
Wij, verbalisanten, zagen twee zogenoemde fouilleringszakken, voorzien van nummer 2871449 en 2547744, met hierin de vermoedelijke verdovende middelen in pakketten en een korset en hemd.
Wij, verbalisanten, hebben elke pakket apart gecategoriseerd, te weten in A, B en C.
Het gewicht van de aangetroffen stof uit alle categorieën, bedroeg in totaal:
(…)
1.785,1 gram netto.
Vervolgens nam ik, [verbalisant] , drie representatieve monsters van de aangetroffen stof bestemd om ter analyse te worden overgebracht naar het Douanelaboratorium te Amsterdam.
Bij het District Koninklijke Marechaussee Schiphol te Schiphol zijn voornoemde monsters vastgelegd door middel van een Sporen Identificatie Nummer (SIN):
Categorie A: AAIT2406NL
Categorie B: AAIT2407NL
Categorie C: AAIT2408NL
Een proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen verdachte [medeverdachte 2] d.d. 22 mei 2018, p. 82 e.v. procesdossier. Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen van verbalisanten:
(…)
Bij verdachte [medeverdachte 2] werden in het totaal -16- slikkersbollen aangetroffen, welke wij, verbalisanten, nader hebben onderzocht. Wij, verbalisanten, zagen dat alle slikkersbollen voornoemd qua vorm, kleur en grootte nagenoeg identiek waren.
Na weging van de aangetroffen stof afkomstig uit de onderzochte slikkersbol zagen wij, verbalisanten, op de display van de weegschaal het nettogewicht -8,0- gram staan.
Het totaal nettogewicht van de stof, aanwezig in de -16- slikkersbollen, bedroeg derhalve bij benadering: -16- slikkersbollen x 8,0 gram = -128,0- gram.
Vervolgens nam ik, [verbalisant] , één representatief monster van de aangetroffen stof bestemd om ter analyse te worden overgebracht naar het Douanelaboratorium te Amsterdam.
Bij het District Koninklijke Marechaussee Schiphol te Schiphol is voornoemd monster vastgelegd door middel van een sporen identificatienummer (SIN):
AAIT2419NL.
Een proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen verdachte [medeverdachte 3] d.d. 21 mei 2018, p. 91 e.v. procesdossier. Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen van verbalisanten:
(…)
Bij de aanhouding droeg verdachte, [medeverdachte 3] , een korset, met daarin een vermoedelijke onbekende hoeveelheid verdovende middelen. Deze korset is onder verdachte, [medeverdachte 3] , inbeslaggenomen.
(…)
Wij, verbalisanten, hebben elke pakket en de condoom apart gecategoriseerd, te
weten in A, B en C.
Het gewicht van de aangetroffen stof uit alle categorieën, bedroeg totaal:
(…) 1.301,3 gram netto.
Vervolgens nam ik, [verbalisant] , drie representatieve monsters van de aangetroffen stof bestemd om ter analyse te worden overgebracht naar het Douanelaboratorium te Amsterdam.
Bij het District Koninklijke Marechaussee Schiphol te Schiphol zijn voornoemde monsters vastgelegd door middel van een Sporen Identificatie Nummer (SIN):
Categorie A: AAIT2413NL
Categorie B: AAIT2414NL
Categorie C: AAIT2415NL.
Een proces-verbaal van bevindingen analyse telecom [verdachte] d.d. 20 juni 2018 ( pagina 57 e.v. procesdossier). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen van verbalisant:
Op zondag 20 mei 2018, werd bij verdachte [verdachte] één GSM-telefoon inbeslaggenomen
(…)
In de telefoon van [verdachte] , zijnde de Samsung, werd een whats-appgesprek aangetroffen tussen whats-appcontactnaam (hartje) [naam] & [naam] (hartje) en [naam] . De gesprekken in het (groene) vlak aan de rechterkant zijn van (hartje) [naam] & [naam] (hartje) en de gesprekken in het (witte) vlak aan de linkerkant zijn van [naam] .
De tekst in de Whats-appgesprekken zijn vertaald door een beëdigde tolk van een tolk en vertaal centrum in de Engelse taal.
(…)
Ze zijn er doorheen
Ik ben zo blij
En ze hebben het er niet in (zitten)
Waar dan?
Lichaam
Aan
En ze zijn er doorheen gekomen
Mijn broer is hier zo goed in
(…)
En nu krijgen ze twee keer zoveel
Heel goed
15
(…)
In het lichaam is 5000
Tussen de kleding is 15.000
Jaaa
In het lichaam zit niet veel
Een schriftelijke bescheid, inhoudende een ander geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5°, van het Wetboek van Strafvordering.
Dit geschrift betreft het rapport van het Douanelaboratorium met nummer 6284 X 18 d.d. 24 mei 2018, onder meer inhoudende:
(…)
Op 22-05-2018 ontving ik, ondergetekende, [onderzoeksmedewerker] , MSc, onderzoeksmedewerker bij het Douane
Laboratorium van de Belastingdienst te Amsterdam van het district Koninklijke Marechaussee Luchtvaart Schiphol,
Een verzegelde plastic zak met daarin:
AAIT2406NL) een verzegeld plastic zakje met wit, korrelig materiaal
AAIT2407NL) een verzegeld plastic zakje met wit, korrelig materiaal
AAIT2408NL) een verzegeld plastic zakje met wit, korrelig materiaal
(…)
Het materiaal van alle bovenvermelde SIN-nummers bevat cocaïne.
Een schriftelijke bescheid, inhoudende een ander geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5°, van het Wetboek van Strafvordering.
Dit geschrift betreft het rapport van het Douanelaboratorium met nummer 6549 X 18 d.d. 30 mei 2018, onder meer inhoudende:
(…)
Het materiaal AAIT2419NL bevat cocaïne.
Een schriftelijke bescheid, inhoudende een ander geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5°, van het Wetboek van Strafvordering.
Dit geschrift betreft het rapport van het Douanelaboratorium met nummer 6283 X 18 d.d. 24 mei 2018, onder meer inhoudende:
(…)
Op 22-05-2018 ontving ik, ondergetekende, [onderzoeksmedewerker] , MSc, onderzoeksmedewerker bij het Douane
Laboratorium van de Belastingdienst te Amsterdam van het district Koninklijke Marechaussee Luchtvaart Schiphol,
Een verzegelde plastic zak met daarin:
AAIT2413NL) een verzegeld plastic zakje met wit, korrelig materiaal
AAIT2414NL) een verzegeld plastic zakje met wit, korrelig materiaal
AAIT2415NL) een verzegeld plastic zakje met wit, korrelig materiaal
(…)
Het materiaal van alle bovenvermelde SIN-nummers bevat cocaïne.