Op 17 augustus 2018 heeft de schuldenares een verzoek ingediend bij de rechtbank tot het opleggen van een dwangakkoord op basis van artikel 287 onder a van de Faillissementswet (Fw). Daarnaast verzocht zij om de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing te verklaren, en om een voorlopige voorziening te treffen. Dit laatste verzoek was gericht op het opschorten van de executoriaal gelegde beslagen door de gerechtsdeurwaarders namens de burgerlijke maatschap Prins & Koster Advocaten. De reden voor dit verzoek was om te voorkomen dat de minnelijke regeling, waar de schuldenares mee bezig was, verstoord zou worden.
De rechtbank heeft op 29 augustus 2018 geoordeeld dat de gevraagde voorlopige voorziening noodzakelijk en gerechtvaardigd was. De rechtbank overwoog dat de beslagen op 4 juli en 26 juli 2018 waren gelegd, terwijl de schuldeisers al eerder op de hoogte waren gesteld van de schuldregelingsovereenkomst die de schuldenares had gesloten. De rechtbank vond dat het belang van de schuldenares om het minnelijk traject niet te frustreren zwaarder woog dan het belang van de schuldeiser bij het beslag.
De beschikking van de rechtbank schorste de tenuitvoerlegging van de beslagen en bepaalde dat deze voorziening vervalt zodra er in eerste aanleg is beslist op de verzoeken tot het opleggen van een dwangakkoord of de toepassing van de schuldsaneringsregeling. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.