ECLI:NL:RBNHO:2018:7675

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 augustus 2018
Publicatiedatum
4 september 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 3631
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van besluit tot beëindiging tijdelijke maatwerkvoorziening in de vorm van opvang

Op 30 augustus 2018 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak tussen een verzoekster en het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer. De zaak betreft een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Verzoekster had eerder een tijdelijke maatwerkvoorziening ontvangen voor opvang in een hotel van 9 augustus tot en met 30 augustus 2018. Het college besloot echter om deze opvang te beëindigen, omdat zij meende dat verzoekster zelfredzaam was. Verzoekster maakte bezwaar tegen dit besluit en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting is verzoekster verschenen, bijgestaan door haar advocaat. De voorzieningenrechter heeft na de zitting onmiddellijk uitspraak gedaan. In de uitspraak werd het primaire besluit van het college geschorst tot de beslissing op het bezwaar bekend is gemaakt. De voorzieningenrechter oordeelde dat het college onvoldoende had aangetoond dat verzoekster in staat was om zelf een verblijfplaats te regelen, gezien de omstandigheden van haar sociale netwerk en de medische en financiële problemen van haar moeder. De voorzieningenrechter heeft ook bepaald dat het college het griffierecht van € 46,- aan verzoekster moet vergoeden en dat het college in de proceskosten van verzoekster moet bijdragen tot een bedrag van € 1.002,-.

De voorzieningenrechter benadrukte dat de schorsing van het besluit niet betekent dat het college niet alsnog kan aantonen dat verzoekster zelfredzaam is. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 18/3631

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van30 augustus 2018 in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. M.B. Chylinska),
en

het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer, verweerder

(gemachtigde: E.A. Willems).

Procesverloop

Bij besluit van 23 augustus 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder aan verzoekster een tijdelijke maatwerkvoorziening verstrekt in de vorm van opvang van 9 augustus 2018 tot en met 30 augustus 2018 12.00 uur in hotel [naam hotel] in [plaats 1] . Omdat uit onderzoek is gebleken dat verzoekster zelfredzaam is, wordt de opvang per 30 augustus 2018 beëindigd.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verzoekster is verschenen, bijgestaan door mr. S.L. Sarin. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het primaire besluit tot de bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,- aan verzoekster te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.002,-.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Verweerder heeft aanleiding gezien verzoekster met ingang van 9 augustus 2018 een maatwerkvoorziening te verstrekken in de vorm van opvang in hotel [naam hotel] in [plaats 1] . Vervolgens had verweerder de wettelijke plicht om te onderzoeken of verdere opvang of een andere voorziening nodig is.
3. Verweerder stelt op basis van door hem verricht onderzoek dat verzoekster met behulp van haar sociale netwerk in staat is zich te handhaven en te voorzien in een verblijfplaats voor haar en haar dochter. Verweerder stelt daarbij voorop dat verzoekster onderdak kan vinden bij haar moeder omdat zij daar eerder gewoond heeft, op dit adres nog ingeschreven staat en verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij daar niet meer kan verblijven.
4. Verzoekster stelt dat verblijf bij haar moeder vanwege medische en financiële problemen van haar moeder niet mogelijk is. Ze heeft een e-mailbericht overgelegd van de sociaal werkster die haar moeder bijstaat, waarin de sociaal werkster verklaart dat wonen bij de moeder niet mogelijk is.
5.1
Bedoelde verklaring van de sociaal werkster is van zodanig gewicht dat de voorzieningenrechter vindt dat verweerder daartegenover niet aannemelijk heeft gemaakt dat wonen bij de moeder een reële optie is. Aan de inschrijving op het adres van de moeder komt geen zelfstandige betekenis toe, nu het wonen bij moeder feitelijk is beëindigd door het vertrek van verzoekster naar [land] . Verweerder heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat wonen bij de oudere zus van verzoekster in [plaats 2] een reële optie. Die woonsituatie is al langer geleden beëindigd, te weten toen verzoekster bij haar moeder ging wonen. De voorzieningenrechter overweegt verder dat de opmerking van verweerder ter zitting dat verzoekster er met haar moeder maar uit moet komen, in dit verband niet volstaat.
5.2
Uit de stukken blijkt verder slechts dat het sociale netwerk van verzoekster bestaat uit een vriendin die in een moeder-kindhuis in [plaats 3] verblijft en uit een zus en zwager die in de maatschappelijke opvang in [plaats 1] verblijven. Dat verzoekster met behulp van dit sociale netwerk een verblijfplaats voor zichzelf en haar dochter kan verzorgen, kan de voorzieningenrechter niet aannemen.
5.3
Gelet op het belang van verzoekster bij een dak boven haar hoofd en dat van haar dochter, schorst de voorzieningenrechter het besluit van 23 augustus 2018 voor zover daarbij de opvang is beëindigd. Het besluit wordt geschorst totdat de beslissing op bezwaar is bekendgemaakt.
5.4
De voorzieningenrechter wijst erop dat met deze beslissing geenszins is uitgesloten dat verweerder alsnog, ondersteund door degelijk onderzoek, aannemelijk maakt dat verzoekster zichzelf kan handhaven en voor haar en haar dochter zelf een verblijfplaats kan verzorgen. Maar dat is nu gewoonweg niet aannemelijk gemaakt. Als verweerder daar alsnog in slaagt, kan hij de voorzieningenrechter verzoeken om opheffing van de schorsing. In dat verband adviseert de voorzieningenrechter verzoekster vooral niet stil te gaan zitten, maar te proberen onderdak te vinden voor zichzelf en haar dochter.
6. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
7. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.C. van der Vlugt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2018.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.