ECLI:NL:RBNHO:2018:751

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 januari 2018
Publicatiedatum
31 januari 2018
Zaaknummer
C/15/247277 / FA RK 16-4870
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen en wilsovereenstemming over partnerbijdrage en vermogensrechtelijke afwikkeling

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 31 januari 2018 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man. De vrouw verzocht om de echtscheiding uit te spreken en stelde dat partijen volledige overeenstemming hadden bereikt over de partnerbijdrage en de vermogensrechtelijke afwikkeling. De man betwistte dit en voerde aan dat hij gedwaald had bij de totstandkoming van de overeenkomst. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van wilsovereenstemming over de essentialia van de overeenkomst, ondanks de betwisting van de man. De rechtbank concludeerde dat de man zijn stelling van dwaling niet voldoende had onderbouwd. Het concept-convenant werd opgenomen in de beschikking, met uitzondering van een niet-wijzigingsbeding. De rechtbank sprak de echtscheiding uit en bepaalde dat de overeenkomst, zoals vastgelegd in het concept-convenant, als in de beschikking opgenomen moest worden beschouwd. De rechtbank verklaarde de beschikking uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders verzochte af.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie & Jeugd
locatie Haarlem
zaak- / rekestnummers: C/15/247277 / FA RK 16-4870 en C/15/256601 / FA RK 17-1625
Beschikking van de meervoudige kamer voor familiezaken van 31 januari 2018 betreffende de echtscheiding
in de zaak van:
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. M.H. van der Weit, gevestigd te Volendam,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. M.L. Winters, gevestigd te Velserbroek,

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van de vrouw, met producties, ingekomen op 25 juli 2016;
- de brief van de advocaat van de vrouw van 12 augustus 2016, met productie;
- het verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek van de man van 12 januari 2017, met producties;
- het verweer op zelfstandig verzoek van de vrouw van 16 maart 2017, met producties;
- het formulier Verdelen en verrekenen van de man, ingediend op 13 april 2017;
- het formulier Verdelen en verrekenen van de vrouw, ingediend op 14 april 2017;
- de brief van de advocaat van de man van 1 december 2017, met producties;
- het F-formulier van de advocaat van de vrouw van 1 december 2017, met producties.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 december 2017.
Partijen zijn ter zitting verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Beide advocaten hebben ter zitting het woord gevoerd aan de hand van overgelegde pleitaantekeningen.

2.De beoordeling

2.1.
Partijen zijn op [huwelijksdatum] te [plaats] met elkaar gehuwd.
Scheiding
2.2.
De vrouw heeft verzocht de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. Zij heeft gesteld dat het huwelijk van partijen duurzaam is ontwricht.
De man heeft de gestelde duurzame ontwrichting niet betwist.
2.3.
Het verzoek tot echtscheiding zal, als op de wet gegrond, worden toegewezen.
Concept-convenant
2.4.
De vrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat partijen de gevolgen van hun echtscheiding in onderling overleg hebben geregeld en diverse malen volledige overeenstemming hebben bereikt, laatstelijk op 15 juni 2016. Zij heeft een concept-convenant van juni 2016 overgelegd en heeft primair verzocht dit te bekrachtigen en daarnaast te bepalen dat de man op grond van het convenant met ingang van 1 juni 2016 een alimentatie van € 2.500 per maand aan de vrouw dient te voldoen en dat partijen de tussen hen bestaande gemeenschap van goederen dienen te verdelen zoals beschreven in het convenant, waarbij het concept-convenant deel zal uitmaken van de door de rechtbank te geven beschikking.
Subsidiair heeft de vrouw verzocht een door de man aan haar te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud vast te stellen en verzoeken gedaan met betrekking tot de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en de verdere vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk.
2.5.
De man heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Hij erkent dat partijen overleg hebben gevoerd over de gevolgen van hun echtscheiding, maar betwist dat partijen overeenstemming hebben bereikt. Hij stelt dat hij tijdens de gesprekken altijd heeft aangegeven dat er gewacht moest worden op de definitieve cijfers met betrekking tot de waardering van de aandelen van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [BV] , waarvan hij directeur-enig aandeelhouder is en welke vennootschap een derde van de aandelen in de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid de [BV] houdt. De man stelt dat de vrouw heeft geweigerd om de nadere waardering van de aandelen van [BV] door [voormalig registeraccountant] , voormalig registeraccountant, in het convenant te verdisconteren. Indien de rechtbank tot de conclusie komt dat sprake is van overeenstemming tussen partijen en partijen aan het concept-convenant zijn gebonden, verzoekt de man bij wijze van subsidiair zelfstandig verzoek het convenant te vernietigen op grond van dwaling. De man heeft dit verzoek gegrond op de stelling dat partijen van een onjuiste waarde van de aandelen van [BV] zijn uitgegaan.
2.6.
Van de zijde van de vrouw is als productie 15 een e-mailwisseling tussen de advocaten van partijen overgelegd die tussen 2 juni 2016 en 15 juni 2016 heeft plaatsgevonden. Uit deze e-mailwisseling kan worden afgeleid dat de advocaat van de man op 2 juni 2016 een (nader) voorstel namens de man heeft gedaan met betrekking tot de door hem aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud (partnerbijdrage) en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap.
De advocaat van de vrouw heeft in reactie hierop bij e-mail van 6 juni 2016 laten weten van mening te zijn dat partijen volledige overeenstemming hebben bereikt en dat de man aan zijn eerdere toezegging kan worden gehouden, maar dat zij niettemin een tegenvoorstel doet, omdat zij een en ander graag zo snel mogelijk wil afwikkelen. Dit voorstel houdt in dat de vrouw instemt met het laatste voorstel van de man, op voorwaarde dat het verschil tussen de voorgestelde alimentatiebedragen wordt gedeeld. De advocaat van de man heeft bij e-mailberichten van 8 juni 2016 bericht dat de man niet instemt met het tegenvoorstel van de vrouw en een nader voorstel gedaan.
Bij e-mail van 10 juni 2016 is de advocaat van de man teruggekomen op dit voorstel en heeft hij namens de man het volgende voorstel gedaan en daarbij aangegeven
‘Cliënt wil ervan af. Dat is voor uw cliënte niet anders’:
‘1.
Verkoopopbrengst van het huis (na aftrek van de diverse hypotheken en inclusief het deel spaarhypotheek erbij geteld) wordt verrekend bij helften;
2. Partijen komen als peildatum voor de bankrekeningen 15 maart 2016 overeen en de saldi op die datum van alle bankrekeningen worden bij helften gedeeld;
3. De boot wordt toebedeeld aan de man;
4. De [auto] wordt toebedeeld aan de vrouw;
5. [auto] wordt toebedeeld aan de man;
6. De auto van het merk [merk] met kenteken [kenteken] wordt toebedeeld aan de man;
7. De aandelen in de B.V. worden toebedeeld aan de man;
8. De man betaalt ten titel van overbedeling aan de vrouw een bedrag van € 200.000,-.
9. Partijen komen overeen dat de man met ingang van 1 juni 2016 aan de vrouw bij vooruitbetaling verschuldigd een partneralimentatie van gebruteerd € 2.250,- per maand zal voldoen;
10. Pensioen wordt conform de wettelijke regeling verevend behalve het door de man in eigen beheer opgebouwde pensioen. Het in eigen beheer opgebouwde pensioen wordt in het geheel aan de man toebedeeld zonder verrekening met de vrouw.
11. Inboedel in goed overleg;
12. De vrouw blijft in de echtelijke woning wonen totdat deze is verkocht. In die periode betalen beide partijen de helft van de maandelijkse hypotheeklasten. Gas, water en overige gebruikerslasten worden met ingang van de alimentatiedatum (1 juni) door de vrouw geheel voldaan. De eigenaarslasten worden bij helfte gedeeld;
13. De vrouw geeft de sleutels van de [auto] , het kentekenbewijs [auto] , het kentekenbewijs van de [auto] en de sleutels van het appartement van de man af op het kantoor van haar advocaat. De man haalt de kentekenbewijzen en de sleutels van de [auto] en zijn appartement daar op en laat de sleutels van de echtelijke woning aar achter;
14. Partijen verlenen elkaar over en weer finale kwijting.’
In reactie hierop heeft de advocaat van de vrouw bij e-mail van dezelfde dag aan de advocaat van de man bericht dat de vrouw niet akkoord gaat met het nadere voorstel van de man en daarbij aangegeven: ‘
Keer op keer komt uw cliënt terug op zijneigenvoorstellen. Ook thans is dat weer het geval. (…) Namens cliënt herhaal ik hierdoor voor de laatste maal het eerdere voorstel: uw cliënt betaalt € 2.800,- per maand aan partneralimentatie met ingang van 1 juni 20169 en een overbedelingsvergoeding van € 200.000,-. Met vanzelfsprekend daarnaast de punten waarover reeds overeenstemming bestaat, zoals de verdeling van de woning en de voertuigen enz.
Of uw cliënt doet zijn laatste voorstel gestand, namelijk een partneralimentatie van € 2.250,- per maand maar dan met een overbedelingsvergoeding van € 250.000,-.’
De advocaat van de man heeft bij e-mail van 13 juni 2016 aan de advocaat van de vrouw bericht:
‘Cliënt is nog bereid om aan te bieden uw cliënte € 200.000,- overbedelingsvergoeding te betalen en daarnaast € 2.500,- bruto per maand, met daarnaast alle andere, bekende afspraken. Wat cliënt betreft kunnen die afspraken nog deze week worden getekend.’
In reactie hierop heeft de advocaat van de vrouw bij e-mail van 15 juni 2016 bericht:
‘Cliënte is akkoord. Ik verwacht evenwel niet dat ik, gezien mijn agenda, het convenant nog deze week gereed kan hebben U ontvangt een conceptconvenant zo spoedig mogelijk maar uiterlijk begin komende week van mij.’
2.7.
De rechtbank overweegt dat een overeenkomst tot stand komt door een aanbod en de aanvaarding daarvan (art. 6:217 van het Burgerlijk Wetboek, hierna: BW).
Uit artikel 3:33 BW volgt dat voor het bestaan van een overeenkomst noodzakelijk is dat er een op een rechtsgevolg gerichte wil is, die zich door een verklaring heeft geopenbaard. Zoals ter zitting reeds is besproken, is de rechtbank van oordeel dat uit de hiervoor weergegeven e-mailwisseling kan worden afgeleid dat sprake is van wilsovereenstemming tussen de man en de vrouw ten aanzien van de punten zoals vermeld in het e-mailbericht van de advocaat van de man van 10 juni 2016 (de zogenaamde essentialia van de overeenkomst), met uitzondering van het bedrag aan partneralimentatie als genoemd in punt 9, maar dat partijen ten aanzien daarvan evenwel zijn overeengekomen dat de man een partnerbijdrage van € 2.500,- bruto aan de vrouw zal voldoen.
2.8.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de man en de vrouw wilsovereenstemming hebben bereikt ten aanzien van de door de man te betalen partnerbijdrage en de vermogensrechtelijke afwikkeling van hun huwelijk, derhalve over de essentialia van de overeenkomst. De man heeft niet betwist dat de gestelde afspraken correct zijn vastgelegd in het door de vrouw overgelegde concept-convenant van juni 2016, behoudens het in artikel 1.5 van het concept-convenant opgenomen niet-wijzigingsbeding. Ter zitting is gebleken dat partijen het erover eens zijn dat op dat punt geen sprake is van overeenstemming. Ten aanzien van de overige hiervoor omschreven punten is aldus tussen partijen een overeenkomst tot stand gekomen.
Dwaling
2.9.
De man heeft zijn stelling dat hij heeft gedwaald bij het de totstandkoming van de overeenkomst omtrent de waarde van de aandelen van [BV] , naar het oordeel van de rechtbank na gemotiveerde betwisting door de vrouw, niet, dan wel onvoldoende gemotiveerd onderbouwd. Zijn enkele stelling dat hij na het sluiten van de overeenkomst een andere financiële deskundige heeft geraadpleegd, die de aandelen van [BV] op een aanzienlijk lagere waarde heeft gewaardeerd dan de eerdere door partijen geraadpleegde deskundige, is hiervoor onvoldoende. Zonder nadere toelichting van de man, die ontbreekt, valt immers niet in te zien op grond waarvan van de door [voormalig registeraccountant] vastgestelde waarde zou moeten worden uitgegaan en niet van de door [voormalige boekhouder] vastgestelde waarde. Nog afgezien daarvan kan de enkele omstandigheid dat de waarde van de aandelen door [voormalig registeraccountant] is bepaald op € 77.818 respectievelijk € 86.850, terwijl deze door de voormalige boekhouder van partijen, [voormalige boekhouder] , eerder op € 148.535 respectievelijk € 163.707 waren gewaardeerd, zonder nadere toelichting van de man, die ontbreekt, niet tot de conclusie leiden dat de man bij de algehele verdeling voor meer dan een vierde gedeelte is benadeeld.
Daar komt bij dat, zelfs indien sprake zou zijn van benadeling met meer dan een kwart, uit de gang van zaken rondom de totstandkoming van de afspraken kan worden afgeleid dat de man deze toedeling te zijnen bate of schade heeft aanvaard als bedoeld in artikel 3:196, vierde lid, BW. Partijen hebben immers op 15 juni 2016 mede op basis van de waardering van de aandelen door [voormalige boekhouder] volledige overeenstemming bereikt over de samenstelling en de wijze van verdeling van alle bestanddelen van de huwelijksgemeenschap. De man heeft daarbij geen voorbehoud gemaakt met betrekking tot de waarde van de aandelen. Op grond van het voorgaande wordt aan het beroep van de man op dwaling voorbij gegaan.
Conclusie
2.10.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het primaire verzoek van de vrouw om het concept-convenant in deze beschikking op te nemen voor toewijzing vatbaar is, met uitzondering van het in het convenant opgenomen niet-wijzigingsbeding en met inachtneming van hetgeen hierna in 2.12 wordt overwogen.
2.11.
Partijen zijn ter zitting overeengekomen dat de letselschade uitkering van € 8.500 die de vrouw na de peildatum heeft ontvangen tot het privé vermogen van de vrouw behoort en geen deel uitmaakt van de te verdelen huwelijksgoederengemeenschap. Vast staat dat het bedrag van € 4.000 dat de vrouw in 2015 bij wijze van voorschot heeft ontvangen is opgesoupeerd aan kosten van fysiotherapie en dergelijke.
2.12.
Niet in geschil is dat de vrouw de boot na de peildatum heeft verkocht en dat de opbrengst daarvan aan haar ten goede is gekomen. Partijen hebben de waarde van de boot op de peildatum op € 16.000 vastgesteld en zijn ter zitting overeengekomen dat dit bedrag op de overbedelingsvergoeding van € 200.000 in mindering dient te worden gebracht, indien de rechtbank van oordeel is dat sprake is van een tussen partijen gesloten overeenkomst. De in het concept-convenant opgenomen overbedelingsvergoeding komt hiermee uit op € 184.000 in plaats van € 200.000. De rechtbank zal daarom het primaire verzoek van de vrouw toewijzen als na te melden.
2.13.
Aangezien het primaire verzoek van de vrouw zal worden toegewezen, komt de rechtbank niet toe aan beoordeling van de subsidiaire verzoeken van de vrouw.
2.14.
De man heeft zijn zelfstandige verzoeken tot het vaststellen van een gebruikersvergoeding en een partnerbijdrage ter zitting ingetrokken. Op deze verzoeken hoeft dus geen beslissing te worden genomen.
2.15.
De door de man gedane (voorwaardelijke) vergoedingsverzoeken (dakdekker, boekhouder en geldopname vrouw) zijn door de vrouw gemotiveerd betwist en vervolgens door de man niet nader onderbouwd, zodat de rechtbank deze zal afwijzen.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd te [plaats] op [huwelijksdatum] ;
3.2.
bepaalt dat de tussen partijen in juni 2016 gesloten overeenkomst, als vastgelegd in het concept-convenant, waarvan een kopie aan deze beschikking is gehecht, als in deze beschikking opgenomen moet worden beschouwd, met uitzondering van het daarin in artikel 1.5 opgenomen niet-wijzigingsbeding, en met dien verstande dat het in artikel 3.3.10 en 3.3.11 vermelde bedrag aan overbedeling € 184.000 bedraagt;
3.3.
verklaart het in 3.2 bepaalde uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. Stefels, voorzitter, mr. M.A.J. Berkers en mr. C.S. Goedèl, rechters, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier
mr. A.P.M. van Dullemen op 31 januari 2018.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden..