ECLI:NL:RBNHO:2018:7491

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 augustus 2018
Publicatiedatum
29 augustus 2018
Zaaknummer
15/091685-18 15/810238-16 (tul) en 23/003058-17 (tul)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging en mishandeling binnen het gezin met bijzondere voorwaarden voor behandeling en toezicht

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 27 augustus 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zijn moeder en zus heeft bedreigd en mishandeld. De verdachte heeft op 1 mei 2018 in Haarlem zijn moeder verbaal bedreigd met de dood en heeft zijn zus bij de keel vastgepakt en dichtgeknepen, wat leidde tot angst en pijn bij haar. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven maanden, maar deze straf zal niet ten uitvoer worden gelegd. In plaats daarvan is er een proeftijd van drie jaar vastgesteld met bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht, opname in een intramurale instelling en een klinische behandeling. De rechtbank heeft de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerder opgelegde voorwaardelijke straffen afgewezen, omdat de opgelegde bijzondere voorwaarden in de hoofdzaak voldoende zijn om de verdachte te begeleiden en recidive te voorkomen. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychische problematiek van de verdachte, waaronder een verstandelijke beperking en een posttraumatische stressstoornis, en heeft geadviseerd om hem in een klinische setting te behandelen. De uitspraak benadrukt het belang van een veilige omgeving voor de slachtoffers en de noodzaak van behandeling voor de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/091685-18, 15/810238-16 (tul) en 23/003058-17 (tul) (
P)
Uitspraakdatum: 27 augustus 2018
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 13 augustus 2018 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres]
thans gedetineerd in Zwolle PPC.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. N.M. Lemmers en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. T.H. Kapinga, advocaat te Zaandam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op of omstreeks 1 mei 2018 in de gemeente Haarlem, in elk geval in Nederland
[aangeefster 1] , zijnde de moeder van hem, verdachte, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door die [aangeefster 1] dreigend de woorden toe te voegen “Ik ga jou en [aangeefster 2] vermoorden!” en/of “Ik ga je steken!” en/of “ik ga je doodmaken!”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Feit 2
Primair
hij op of omstreeks 1 mei 2018 in de gemeente Haarlem, in elk geval in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangeefster 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
met kracht die [aangeefster 2] bij de keel heeft vastgepakt en/of vervolgens die keel heeft dichtgeknepen en/of dichtgeknepen heeft gehouden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 mei 2018 in de gemeente Haarlem, in elk geval in Nederland
[aangeefster 2] heeft mishandeld door met kracht die [aangeefster 2] bij de keel vast te pakken en/of vervolgens die keel dicht te knijpen en/of dichtgeknepen te houden.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. In haar verklaring van 6 augustus 2018 heeft de moeder van verdachte, aangeefster [aangeefster 1] , verklaard dat haar aangifte niet klopt. Bovendien heeft zij verklaard dat de verklaring van haar dochter niet klopt omdat zij haar dochter toentertijd onder druk heeft gezet om aangifte te doen. Bij enige twijfel over het waarheidsgehalte van de aangiftes dient verdachte te worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
De raadsman heeft subsidiair aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder feit 2 primair ten laste gelegde omdat het vastpakken van de keel en het zelf ook weer loslaten van de keel geen poging tot zware mishandeling oplevert.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak ten aanzien van feit 2 primair
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 2 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling.
De rechtbank overweegt hiertoe dat op basis van de stukken in het dossier en het onderzoek ter terechtzitting niet vast staat dat verdachte met zijn gedragingen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [aangeefster 2] . Voor een bewezenverklaring hiervan is vereist dat sprake is geweest van een aanmerkelijke kans dat zij ten gevolge van de handelingen van verdachte zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. [aangeefster 2] heeft verklaard dat verdachte haar keel met zijn hand heeft dichtgeknepen, dat ze geen adem meer kon halen. [aangeefster 2] heeft ook verklaard dat verdachte haar losliet en zij na het incident rode vlekken aan de zijkanten van haar keel zag. Ook voelde zij pijn. De rechtbank overweegt dat dit niet voldoende is om vast te kunnen stellen dat de duur en de kracht van het dichtknijpen van de keel zodanig was dat er sprake is geweest van een aanmerkelijke kans dat zij hierdoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder 2 primair ten laste gelegde feit.
3.3.2.
Redengevende feiten en omstandigheden ten aanzien van feit 1 en 2 subsidiair
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de navolgende bewijsmiddelen zijn vervat.
De door de rechtbank als processen-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
Proces-verbaal van aangifte van 9 mei 2018 (ongenummerd), inhoudende – zakelijk weergegeven – de door [aangeefster 1] afgelegde verklaring:
Ik woon aan de [adres] . Ik woon daar samen met mijn dochter, genaamd [aangeefster 2] . Op 1 mei 2018 kwam mijn zoon [verdachte] naar mijn woning toe. Toen ik opendeed kwam [verdachte] direct schreeuwend binnen. Ik hoorde hem tegen mij schreeuwen: Ik ga jou en [aangeefster 2] vandaag vermoorden! Ik ga een mes pakken en dan ga ik jullie dood maken. Vervolgens zag ik dat mijn dochter [aangeefster 2] naar beneden kwam. Ik zag vervolgens dat [verdachte] [aangeefster 2] aan de kant duwde. Vervolgens zag ik dat [verdachte] [aangeefster 2] bij haar keel pakte en haar verwurgde.
Proces-verbaal van aangifte van 10 mei 2018 (ongenummerd), inhoudende – zakelijk weergegeven – de door [aangeefster 2] afgelegde verklaring:
Op 1 mei 2018 was ik thuis. Ik was boven op mijn kamer, toen ik beneden geschreeuw hoorde. Ik hoorde dat dit [verdachte] was. Ik ben naar beneden gelopen. Ik zag mijn moeder daar staan. Ik zag [verdachte] voor haar staan. Ik hoorde [verdachte] zeggen: “Ik ga je steken!” en andere dingen roepen dat hij haar wilde slaan en wilde doodmaken. Ik zag dat [verdachte] zijn hand naar mij uit stak en mij bij mijn keel pakte. Hij had zijn hand om mijn keel heen. Ik voelde dat hij kneep en mij naar achteren duwde. Ik voelde dat ik geen adem meer kon halen omdat hij mijn keel dicht kneep. Ik was echt bang. Daarna voelde ik dat [verdachte] mij los liet. Ik ben meteen naar boven gerend. Boven heb ik in de spiegel naar mijn keel gekeken. Ik zag rode vlekken en de zijkanten van mijn keel en nek. Ik voelde ook pijn.
3.3.3.
Bewijsoverweging
De rechtbank overweegt dat [aangeefster 1] in haar verklaring van 6 augustus 2018 op wezenlijke punten is teruggekomen op haar aangifte van 9 mei 2018. Aangeefster [aangeefster 2] heeft geen nadere verklaring afgelegd. De op 10 mei 2018 door [aangeefster 2] afgelegde verklaring komt overeen met de verklaring van [aangeefster 1] in haar aangifte, welke aangiftes uitvoerig en gedetailleerd zijn.
In het proces verbaal van bevindingen van 6 augustus 2018 valt op dat [aangeefster 1] desgevraagd naar de reden dat zij nu verklaart dat haar aangifte vals is, in eerste instantie niet antwoordt dat zij een valse aangifte heeft gedaan, maar dat zij niet wil dat haar zoon in de gevangenis komt.
Al het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien, hecht de rechtbank meer geloof aan de verklaring die [aangeefster 1] op 9 mei 2018 heeft afgelegd dan aan de verklaring die zij op 6 augustus 2018, bijna drie maanden later, heeft afgelegd.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, en 2 subsidiair, ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1
hij op 1 mei 2018 in de gemeente Haarlem, [aangeefster 1] , zijnde de moeder van hem, verdachte, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling,
door die [aangeefster 1] dreigend de woorden toe te voegen “Ik ga jou en [aangeefster 2] vermoorden!” en “Ik ga je steken!” en “ik ga je doodmaken!”;
Feit 2, subsidiair
hij op 1 mei 2018 in de gemeente Haarlem [aangeefster 2] heeft mishandeld door met kracht die [aangeefster 2] bij de keel vast te pakken en vervolgens die keel dicht te knijpen.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
en
bedreiging met zware mishandeling
Feit 2 Subsidiair:
mishandeling
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 98 dagen, met aftrek van de periode die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om – in geval van een bewezenverklaring – een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan het voorarrest.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zijn moeder verbaal fors bedreigd. Door op dergelijke wijze te handelen heeft verdachte voor haar een bedreigende situatie gecreëerd. Ook heeft hij zijn zus mishandeld door haar keel vast te pakken en dicht te knijpen. Verdachte heeft hierdoor ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van zijn zus en bij haar angst en pijn veroorzaakt. De feiten zijn gepleegd tegen gezinsleden van verdachte in hun eigen huis, een plek waar zij zich veilig zouden moeten voelen.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
  • het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 6 juli 2018, waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder terzake van geweldsdelicten is veroordeeld en bovendien in twee proeftijden liep;
  • het psychiatrisch Pro Justitia rapport, gedateerd 20 juli 2018, opgesteld voor M.M. Sprock, psychiater;
  • het psychologisch Pro Justitia rapport, gedateerd 20 juli 2018, opgesteld door S.A. Moonen, GZ-psycholoog;
  • het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 9 augustus 2018 van [reclasseringswerker] als reclasseringswerker verbonden aan Tactus reclassering Zwolle.
Uit het rapport van de psychiater komt naar voren dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een lichte (eventueel matige) verstandelijke beperking en een ziekelijk stoornis in de vorm van een posttraumatische stressstoornis, en een stoornis in alcohol- en cannabisgebruik.
De psychiater adviseert om verdachte ten aanzien van de ten laste gelegde feiten verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. De rechtbank volgt dit advies en is van oordeel dat het hiervoor onder 3.4. bewezenverklaarde in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
Het bovengenoemd Pro Justitia rapport van psychiater Sprock houdt betreffende het recidiverisico en mogelijke interventies, zakelijk weergegeven, onder meer het volgende in:
Het ten laste gelegde valt binnen het patroon van huiselijk geweld waarvoor betrokkene eerder is veroordeeld. Zijn hele psychosociale situatie is deplorabel te noemen en betrokkene is niet bij machte dit zelfstandig te veranderen. Betrokkene lijkt op zoek te gaan naar conflicten om zijn opgebouwde spanning op een agressieve manier te kunnen uiten, voortkomend uit zijn verstandelijke beperking en gebrekkige copingvaardigheden. Er is sprake van ernstige impulsiviteit, emotieregulatie- en agressieregulatieproblemen. Vanwege zijn gebrekkige empathische vermogens en directe behoeftebevrediging kent hij weinig rem om opgebouwde spanningen en frustraties te uiten. Concluderend is er, na gebruik van risico-taxatieinstrumenten en klinisch oordeel, sprake van weinig bescherming bij een ingeschat hoog risico op recidive.
Er wordt een langdurige klinische opname in een SGLVG setting geadviseerd gericht op optimaliseren van de medicatie, behoud van abstinentie van middelen, verbeteren van copingvaardigheden, traumabehandeling en nadere diagnostiek in de vorm van een intelligentie-en persoonlijkheidsonderzoek en het bepalen van zijn sociaalemotionele ontwikkelingsniveau. Ook zal er aandacht besteed moeten worden aan dagbesteding, overzicht in financiën (aanstellen van een bewindvoerder), contactopbouw met zijn zoontje, in kaart brengen van zijn netwerk en begeleiding daarbij. Uitstroommogelijkheden dienen uitgezocht te worden aangezien de inschatting is dat zelfstandig wonen geen optie is.
Het bovenstaande kan het best vormgegeven worden in een voorwaardelijk straf(deel) met bijzondere voorwaarden.
In het voorlichtingsrapport van Tactus reclassering Zwolle van 9 augustus 2018 worden de volgende bevindingen vermeld:
Bij betrokkene is sprake van problematiek op vrijwel alle leefgebieden. Zo heeft betrokkene aansluitend op detentie geen zicht op huisvesting, is sprake van een destructieve partnerrelatie, een zeer instabiele relatie met zijn moeder en zus en ontbreekt het hem aan zinvolle dagbesteding en een beschermend sociaal netwerk. Betrokkene is bekend met middelengebruik (alcohol en cannabis) en gokgedrag. Op basis van het reclasseringsdossier en het huidige gesprek kan gesteld worden dat betrokkene een angstige man is en niet beschikt over voldoende vaardigheden om problemen op adequate wijze op te lossen. Hij is bekend met automutilatie, manipulerend en impulsief gedrag. Gelet op zijn Uittreksel Justitiële Documentatie schroomt betrokkene niet om geweld te gebruiken.
In de afgelopen jaar heeft betrokkene meerdere malen onder toezicht gestaan van de reclassering waarbij verschillende zorgtrajecten zijn ingezet. Tot op heden heeft dit niet geleid tot de gewenste gedragsverandering. Binnen het nog lopende reclasseringstoezicht is getracht betrokkene ambulant te behandelen bij GGZ Noord-Holland Noord. De hulpverlening kreeg echter onvoldoende grip op betrokkene door de complexiteit van de problematiek. Een ambulant traject is niet toereikend gebleken om de instabiliteit in betrokkene zijn leven te doorbreken en recidive te voorkomen. Zowel de reclassering, het IFZ (indicatiestelling forensische zorg) als het NIER (Nederlands Instituut Forensische Psychiatrie en Psychologie) is van mening dat een intensieve klinische behandeling in een SGLVG-setting noodzakelijk is om in te kunnen spelen op het hoge recidiverisico. Gezien zijn niveau van functioneren is een langdurige klinische behandeling noodzakelijk. In de vorm van geleidelijke resocialisatie dient aansluitend aan een klinische behandeling te worden toegewerkt naar een beschermde woonvorm. Gelet op de ernst en complexiteit van de problematiek zal betrokkene in de toekomst waarschijnlijk blijvend aangewezen zijn op extern geboden structuur en begeleiding. Betrokkene is hiertoe gemotiveerd en hij is reeds door het DIZ (Divisie Individuele Zaken, afdeling klinische plaatsingen) aangemeld voor plaatsing bij Wier+ te Den Dolder. De opnamecoördinator aldaar heeft ons te kennen gegeven dat het zorgaanbod beschikbaar is.
Voor de inhoudelijke rechtszitting wordt geadviseerd een voorwaardelijke straf op te leggen met een proeftijd van drie jaren. Hierbij worden bijzondere voorwaarden geadviseerd. Daarbij wordt geadviseerd om dadelijke uitvoerbaarheid van de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht te bevelen.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf voor de duur van 98 dagen, met aftrek van het voorarrest, weliswaar voldoende recht doet aan de aard en de ernst van de feiten en omstandigheden waaronder deze zijn begaan, maar dat mede gelet op de persoon van verdachte een lange voorwaardelijke gevangenisstraf als ‘stok achter de deur’ onder meer voor het naleven van de voorwaarden passend en geboden is. De rechtbank acht het in het belang van verdachte en in het belang van de maatschappij dat verdachte bij zijn terugkeer in de maatschappij goed begeleid wordt in een justitieel kader.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat deze straf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van drie jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Daarnaast acht de rechtbank de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, waaronder verplicht contact met Tactus reclassering Zwolle, een klinische behandeling bij Wier+, onderdeel van Fivoor te Den Dolder of een soortgelijke intramurale instelling, een aansluitende ambulante behandeling bij een nader te bepalen forensische (verslavings)polikliniek en een aansluitend verblijf bij een beschermde woonvorminstelling noodzakelijk. De rechtbank ziet thans onvoldoende aanleiding voor een contactverbod. Voorwaarden van die strekking zullen aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.
Gezien de onderhavige geweldsfeiten, het justitieel verleden van verdachte met geweldsdelicten en gelet op de rapportages en de daarin omschreven persoonlijke problematiek, waaronder agressieregulatieproblemen die nog onvoldoende behandeld is en waaruit een hoog recidiverisico naar voren komt, dient er ernstig rekening mee te worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Het is daarnaast van belang dat de reeds aangevangen klinische opname en behandeling bij Wier+, gericht op het tegengaan van dit risico, ongehinderd doorgang vindt. De rechtbank zal daarom bevelen dat de voorwaarden en het daarbij behorende toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.Vorderingen tot tenuitvoerlegging

7.1.
Parketnummer 15/810238-16
Bij vonnis van 2 mei 2017 in de zaak met parketnummer 15/810238-16 heeft de politierechter van deze rechtbank verdachte onder meer veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering dateert van 22 mei 2017. De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 17 mei 2017 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank de bij deze voorwaardelijke straf opgelegde proeftijd zal verlengen met één jaar.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden afgewezen. Gelet op de in de hoofdzaak opgelegde straf met de daarbij opgelegde bijzondere voorwaarden acht de rechtbank de tenuitvoerlegging of de verlenging van de proeftijd thans niet opportuun.
7.2.
Parketnummer 23/003058-17
Bij arrest van 23 april 2018 in de zaak met parketnummer 23/003058-17 heeft het Gerechtshof te Amsterdam verdachte onder meer veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op drie jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering dateert van 10 mei 2018. De bij genoemd arrest vastgestelde proeftijd is ingegaan op 23 april 2018 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank de aan de voorwaardelijke straf verbonden voorwaarden zal wijzigen in die zin dat de klinische behandeling bij Wier+, onderdeel van Fivoor te Den Dolder of een soortgelijke intramurale instelling als bijzondere voorwaarde zal worden toegevoegd.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden afgewezen. Gelet op de in de hoofdzaak opgelegde straf met de daarbij opgelegde bijzondere voorwaarden acht de rechtbank de tenuitvoerlegging of wijziging van de voorwaarden thans niet opportuun.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c, 57, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
 Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder feit 2 primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
 Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
 Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
7 (zeven) maanden, met bevel dat deze straf
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van drie jaren.
Stelt als algemene voorwaarden dat veroordeelde:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
  • zich zal melden wanneer hij een uitnodiging krijgt van de reclassering. Hierna moet hij zich gedurende de door de reclassering bepaalde periode blijven melden zo frequent als de reclassering dit gedurende deze periode nodig acht en zich hierbij houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft;
  • zich zal laten opnemen bij Wier+, onderdeel van Fivoor te Den Dolder of een soortgelijke intramurale instelling, zulks ter beoordeling van het NIFP-ifz, waarbij betrokkene zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-) directeur van die instelling zullen worden gegeven voor de duur van maximaal 24 maanden;
  • zich aansluitend aan zijn klinische behandeling zal conformeren aan een ambulante behandeling bij een nader te bepalen forensische (verslavings)polikliniek, indien dit door de reclassering noodzakelijk wordt geacht, daaronder begrepen de mogelijkheid van kortdurende klinische opname voor maximaal zeven weken, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die veroordeelde in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer)directeur van die instelling zullen worden gegeven;
  • aansluitend aan zijn klinische behandeling, bij een beschermde woonvorminstelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, zal verblijven en zal houden aan het (dag-)programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Geeft opdracht aan Tactus reclassering Zwolle tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
 Wijst af de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter te Haarlemmermeer in de zaak met parketnummer 15/810238-16 opgelegde voorwaardelijke straf.
 Wijst af de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de bij arrest van het Gerechtshof te Amsterdam in de zaak met parketnummer 23/003058-17 opgelegde voorwaardelijke straf.
 Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.F. van Hoorn, voorzitter,
mr. D.D.M. Hazeu en mr. I.S. Burggraaff, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.C. Naeije,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 27 augustus 2018.