ECLI:NL:RBNHO:2018:7410
Rechtbank Noord-Holland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Kostenaftrek van een artiest in het kader van de inkomstenbelasting
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 6 september 2018 uitspraak gedaan over de kostenaftrek van een artiest, eiser, die in beroep was gegaan tegen de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) voor het jaar 2015. Eiser had een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.632 opgegeven, maar de inspecteur van de Belastingdienst had de aanslagen opgelegd op basis van deze aangifte. Na bezwaar werd de aanslag IB/PVV verminderd tot € 18.532, maar eiser was het hier niet mee eens en stelde dat de kosten die hij had gemaakt in het kader van zijn onderneming als artiest niet correct waren beoordeeld.
De rechtbank oordeelde dat het in beginsel aan eiser was om aan te tonen dat de kosten die hij had opgevoerd als zakelijke kosten, daadwerkelijk aftrekbaar waren. Eiser had echter niet voldoende bewijs geleverd om aan te tonen dat de kosten een zakelijk karakter hadden. De rechtbank wees erop dat de kosten van persoonlijke verzorging niet aftrekbaar zijn volgens artikel 3.16 van de Wet IB 2001, met uitzondering van belastingplichtigen die optreden als artiest. Eiser had niet aangetoond dat de kosten die hij had opgevoerd, zoals uitgaven voor kleding en consumptieve bestedingen, daadwerkelijk verband hielden met zijn onderneming.
De rechtbank concludeerde dat de inspecteur de aftrek van de geclaimde kosten terecht had beperkt tot € 2.823. Eiser's beroep werd ongegrond verklaard, en de rechtbank zag geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak benadrukt het belang van de bewijslast voor de belastingplichtige en de noodzaak om kosten goed te onderbouwen.