2.18.Op 21 januari 2018 heeft [G.] een rapport opgemaakt over de wilsbekwaamheid van erflater. Het rapport houdt het volgende in:
“Op uw verzoek heb ik me gebogen over het dossier van dhr. B.P. [A.] , geboren [geboortedatum] en overleden op [datum] te [woonplaats] . De vraag die voor ligt, is of erflater op 15 december 2015 - het moment waarop het laatste testament is gepasseerd - in staat was om zijn wil te bepalen. Ergo, ik heb mij gefocust of er in het dossier genoeg medisch onderbouwde aanwijzingen zijn te vinden voor cognitieve stoornissen, van een dusdanige ernst dat wilsonbekwaamheid voor een dergelijke zware beslissing, met verstrekkende gevolgen voor [eiser/verweerder] , met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid aangenomen
moet worden.
Medische inhoudelijke informatie in het dossier:
1. In het journaal van de huisarts lees ik op 17-3-15 als diagnose Alzheimer. In het journaal ontbreekt een duidelijke reden voor een verwijzing naar het St Lucas ziekenhuis in 2011; wel veel notities over ontregelde suikers, waardoor frequent duizeligheid, voetulcera, visusproblemen en valpartijen. Op 13-05-15 staat genoteerd dat er zorgen zijn over de cognitieve achteruitgang en financiële bewindvoering. Op 29-05-2015 wordt door de huisarts een MMSE test afgenomen die een score van 21 oplevert (30 is maximaal), met tevens een afwijkende klok tekening. Er wordt een specialist ouderengeneeskunde ingeschakeld. Op 1-7-15 staat genoteerd: MCI dekt de lading niet meer, m.i. is er sprake van een dementiesyndroom, meest waarschijnlijk Alzheimer.
2. een brief van drs [H.] en Mw dr. [I.] , dd 30-06-11, waarin o.a. de conclusie: mild cognitive impairment, dd beginnende M. Alzheimer. De MMSE bedraagt volgens de brief 23/30 hetgeen beneden het afkappunt voor normaal is.
3. Een brief van de afdeling neurologie VUmc ( [J.] en [K.] ), dd 31 juli 2014:
“imponeert duidelijk cognitief beperkt, matig verzorgd, ontwijkt vragen en er zijn duidelijke woordvindstoornissen, gedesorienteerd in tijd en plaats”.
4. Een brief van [L.] , geriater, COGA, VUmc, dd 28-8-14. MMSE 20/30 en CAMCOG 66 (norm score zou 84 moeten zijn). Op die dag werd ook een CT hersenen gemaakt: Atrofie van de temporaal kwab, MTA score rechts 2, links 3 en algehele corticale atrofie graad 2.
Geen vasculaire afwijkingen. Conclusie luidt “....een en ander meest waarschijnlijk in het kader van Alzheimer pathologie”.
5. een brief van [E.] , specialist ouderengeneeskunde, dd 30-6-2015. Hij concludeert dat er inmiddels sprake is van een dementie, meest waarschijnlijk Alzheimer, en adviseert inzet casemanagement. Volgens het dossier is de casemanager op 19-10-15 toegewezen, via Amstelring.
6. een brief van dagcentrum COGA (VUMC), waaruit blijkt dat patiënt op 14-12-15 aldaar is onderzocht waarbij ook laboratoriumonderzoek is gedaan (hetgeen aantoont dat patiënt daar fysiek aanwezig is geweest). De conclusies zijn glashelder: dement, geen ziekte-inzicht, geen ziektebesef, gestoord lange en korte-termijn geheugen. MMSE 22/30. Zeer zorgelijke thuissituatie; door het geheugenprobleem weet patiënt niet dat hij insuline gebruikt (en nodig heeft!); zeer kwetsbare patiënt en gevraagd wordt met spoed aanvullende zorg in te zetten.
7. In het journaal van de huisarts staat op 15-12-15 een notitie dat er inderdaad telefonisch contact is geweest tussen COGA en huisarts, over gedwongen opname vanwege gevaarscriteria: vallen, slecht ingestelde diabetes, geheugenproblemen, zelfverwaarlozing, slecht eten. Plan: casemanager met spoed. Op 17-12 lijkt het beter te gaan; patiënt wil absoluut niet naar verpleeghuis. Op 21-12 is er weer overleg met de COGA: advies is verpleeghuis. Casemanager gaat opname bespreken. Op 18-11-16 is patiënt opgenomen.
8. een brief van Mw. [F.] , huisarts, 30-11-15, gericht aan notaris Mw. C. Klein. De huisarts verklaart dat “dhr wilsbekwaam is als het gaat om het aanpassen van zijn testament”.
9. Op 3-12-15, echter, staat in het dossier genoteerd dat “ik een fout heb gemaakt. Ik had nooit verklaring af mogen geven. Ik heb helaas daarbij het dossier niet goed gelezen”; “nu blijkt dat dhr toch niet wilsbekwaam is”.
10. Op 4-12-15 staat genoteerd: Seniele dementie/Alzheimer.
11. Op 7-12 staat genoteerd dat de huisarts de notaris heeft gesproken: zij beschouwen verklaring van 30-11 als niet geschreven; “hadden sowieso al een onafhankelijk arts om een oordeel gevraagd”.
Conclusie
Afgaand op bovenstaande informatie is er sprake van een langzaam sluipend ontstaan van cognitieve stoornissen, geobjectiveerd vanaf 2011, bij een patiënt met een slecht ingestelde diabetes mellitus, en tal van andere comorbiditeit en een slecht steunsysteem, die ondanks de bovenbeschreven problematiek nog enigszins zelfstandig heeft gewoond in een aanleunwoning bij het Menno Simons huis. Afgaand op de bevindingen bij het onderzoek door verschillende artsen lijkt er in 4 jaar tijd qua MMSE weinig achteruitgang te zijn gedocumenteerd. Helaas is de MMSE een screeningstest die slechts een momentopname weerspiegelt, en niet geschikt is voor vervolgonderzoek en bovendien erg gevoelig is voor de manier van afname; hierdoor verschillen scores al snel afhankelijk van hoe en door wie de test wordt afgenomen. De afkapwaarde van 24 is overigens universeel en alleen bij hoger opgeleiden is deze zelfs 27. De CAMCOG test, zoals door De Vries afgenomen in augustus 2014, is veel betrouwbaarder en robuuster in deze en is met een score van 66 (met een afkap voor leeftijd en opleiding van 84, bij een maximaal te behalen score van 107) veel slechter dan de MMSE zou doen vermoeden. Ook de observaties van de verschillende artsen over de tijd wijzen op cognitieve stoornissen (zie bv de brief van [J.] ). De CT scan,
tenslotte, van augustus 2014 toont duidelijke afwijkingen, meer dan passend bij de leeftijd, en ook duidelijk progressief t.o.v de MRI scan van 28-04-2009 (destijds gemaakt in het kader van zijn aangezichtsverlamming), hetgeen de onderliggende ziekte van Alzheimer zeer waarschijnlijk maakt.
Al met al, is het dus zeer twijfelachtig en zelfs uiterst onwaarschijnlijk dat patiënt op 15-12-2015 (de dag ná het bezoek aan COGA!) in staat was te overzien en in te zien wat een testamentswijziging zou inhouden, op basis van de ernst van de cognitieve stoornissen, met gebrek aan ziekte-inzicht en besef, zoals vastgesteld de dag ervoor, en geobjectiveerd aanwezig vanaf 2011. Deze conclusie is in lijn met wat de eigen huisarts, in tweede instantie, zelf in het dossier heeft genoteerd.”