ECLI:NL:RBNHO:2018:7146

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 juli 2018
Publicatiedatum
16 augustus 2018
Zaaknummer
C/15/262882 / HA ZA 17-589
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot betaling op basis van non-concurrentiebeding in arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 25 juli 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen Atariya Foods Netherlands B.V. en H.O.D.N. J-Connection Trade and Consultancy. Atariya, een groothandel in Japanse levensmiddelen, vorderde een schadevergoeding van € 100.000,00 van [gedaagde/eiser] wegens overtreding van een non-concurrentiebeding dat was opgenomen in de Management Consulting Service Agreement (MCSA). De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde/eiser] per 1 oktober 2016 in dienst trad bij JFC, een concurrent van Atariya, en dat dit een mogelijke schending van het non-concurrentiebeding zou kunnen vormen.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat Atariya onvoldoende bewijs heeft geleverd dat [gedaagde/eiser] daadwerkelijk in strijd heeft gehandeld met het non-concurrentiebeding. [gedaagde/eiser] voerde aan dat JFC op dat moment nog geen concurrerende activiteiten had en dat zij enkel voorbereidende werkzaamheden verrichtte. De rechtbank heeft geconcludeerd dat Atariya niet voldoende onderbouwd heeft dat er sprake was van een overtreding van het non-concurrentiebeding, en heeft de vordering van Atariya afgewezen.

In reconventie vorderde [gedaagde/eiser] schadevergoeding van Atariya wegens wanprestatie en onrechtmatige daad, maar ook deze vordering werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde/eiser] geen voldoende onderbouwing had gegeven voor haar claims. Uiteindelijk werd Atariya veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde/eiser] en vice versa, waarbij de kosten aan de zijde van [gedaagde/eiser] werden begroot op € 4.309,00 en die van Atariya op € 3.657,00.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling privaatrecht
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/262882 / HA ZA 17-589
Vonnis van 25 juli 2018
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ATARIYA FOODS NETHERLANDS B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. B.P. van Luyn te Amsterdam,
tegen
[gedaagde/eiser], H.O.D.N. J-CONNECTION TRADE AND CONSULTANCY,
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. J. van Schaik te Vlist.
Partijen zullen hierna Atariya en [gedaagde/eiser] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- de conclusie van antwoord houdende incidentele vordering,
- de conclusie van antwoord in incident,
- het vonnis in incident van 13 december 2017,
- de conclusie van antwoord in reconventie,
- het proces-verbaal van de comparitie van 1 juni 2018.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Atariya is een groothandel in Japanse levensmiddelen. De eerdere handelsnaam van Atariya is Showa Boeki Europe B.V. (hierna: Showa Boeki). [A.] (hierna [A.]) was de bestuurder van Showa Boeki tot eind januari 2017. De heer [B.] is bestuurder van Showa Boeki Japan.
2.2.
J-Connection is de eenmanszaak van [gedaagde/eiser]. De bedrijfsomschrijving in het Handelsregister luidt als volgt:
“Advisering op het gebied van management en bedrijfsvoering (geen public relations en organisatieadviesbureaus), im- en export van en groothandel in Aziatisch voedsel, alcohol en producten: tevens consultancy, productie van sushi producten en verkoop aan groothandel”
2.3.
Eind augustus 2013 is [gedaagde/eiser] werkzaamheden gaan verrichten bij Showa Boeki. Tussen Showa Boeki en [gedaagde/eiser] is mondeling een overeenkomst van opdracht gesloten. Deze overeenkomt is vastgelegd in de Management Consulting Service Agreement (hierna: MCSA) en op 30 januari 2014 door [gedaagde/eiser] ondertekend. [gedaagde/eiser] heeft met pen de tekst “Reference: Japanese contract” genoteerd onder haar handtekening. De MSCA tussen Showa Boeki en [gedaagde/eiser] is op 30 augustus 2016 beëindigd.
2.4.
In artikel 12 van de MSCA staat het volgende:
“[Article 12 (Non-Competition and Non-Solicitation Clause)
Both during the term of this Agreement and for 12 months after its termination, JC shall not be allowed, except with the prior written consent of SBE:
to be involved in any way with any person or organisation that engages in competitive activities in respect of SBE or in respect of its affiliates, or to have any interest therein;
to encourage employees or persons who have of have had an (employment) agreement with SBE and/or with its affiliated companies during a period of two years prior to the termination of the Agreement to perform activities for SBE, to terminate his/her employment agreement, and/or to employ such employees or persons;
to maintain business contacts in any way, directly or indirectly, other than for purposes of performing the services agreed, with (potential) clients and/or relations of SBE with whom JC is or has been in contact in any way on a business level during the last two years prior to the termination of the Agreement.]”
In artikel 13 van de MSCA staat het volgende:
“[Article 13 (Penalty Clause)
1. In case of, partial or whole, breach by JC [and/or the manager] of the Confidentiality and Non-disclosure clause and/or the Non-Competition/Non-Sollicitation clause, as stipulated under article 6 and 12 (“Breach”), JC [and/or the manager] shall be indebted to SBE the sum of 5000 (“Penalty”) per event and for each day that the Breach thereafter continues. The Penalty shall be immediately payable by JC [and/or the manager] without notice of default being required. The Penalty shall be without prejudice tot the (legal) rights of SBE to claim full damages from JC [and/or the manager]. [JC and/or the manager are each and individually severable liable (afzonderlijk en hoofdelijk aansprakelijk).]]”
2.5.
Per 1 oktober 2016 is [gedaagde/eiser] in dienst getreden bij JFC International Europe GMBH (hierna: JFC). JFC is net als Atariya een groothandel in Japanse levensmiddelen.
2.6.
Bij brief van 12 mei 2017 is [gedaagde/eiser] door Atariya gesommeerd tot onder meer het staken van haar concurrerende activiteiten en het betalen van de verbeurde boete.
2.7.
Op 19 mei 2017 heeft JFC het dienstverband met [gedaagde/eiser] beëindigd.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
Atariya vordert, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeling van [gedaagde/eiser] tot betaling van € 100.000,00, waaronder begrepen een bedrag aan buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede veroordeling van [gedaagde/eiser] in de kosten van deze procedure.
3.2.
[gedaagde/eiser] heeft verweer gevoerd.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
[gedaagde/eiser] vordert veroordeling van Atariya “tot vergoeding van schade wegens wanprestatie jegens haar dan wel onrechtmatige daad jegens JFC door betaling van een geldbedrag in een omvang nader op te maken op staat”.
3.5.
Atariya heeft verweer gevoerd.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling in conventie

4.1.
Atariya heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat [gedaagde/eiser] het bepaalde in artikel 12 van de MSCA heeft overtreden door per 1 oktober 2016 in dienst te treden bij JFC. Door overtreding van dit artikel verbeurt [gedaagde/eiser] de boete zoals omschreven in artikel 13 van de MSCA, aldus Atariya. Voor het berekenen van de boete is Atariya uitgegaan van de periode 1 oktober 2016 tot 19 mei 2017. Atariya heeft het originele boetebedrag van € 1.150.000,00 gematigd tot een boete van € 100.000,00 en daarbij opgemerkt dat bij de berekening van de hoogte van de vordering is aangesloten bij het non-concurrentiebeding (en niet ook bij het wervingsverbod en het relatiebeding) en de duur van de arbeidsovereenkomst tussen JFC en [gedaagde/eiser].
4.2.
Vast staat dat in artikel 12 van de door partijen ondertekende MSCA een non-concurrentiebeding staat. [gedaagde/eiser] stelt echter dat er geen concurrentiebeding tussen haar en Showa Boeki is overeengekomen. Ter zitting heeft [gedaagde/eiser] verklaard dat zij met de opmerking “Reference: Japanese contract” doelde op een Japans concept (zonder non-concurrentiebeding) dat zij had gezien alsmede op een nog op te stellen Japanse overeenkomst, waarin op verzoek van [gedaagde/eiser] onder meer nog werkinstructies zouden worden opgenomen, omdat die in de MSCA ontbraken. Dit contract is in februari 2014 opgesteld en in tweevoud naar [gedaagde/eiser] gestuurd. Nadat zij deze gestempeld had heeft zij beide exemplaren teruggestuurd naar het kantoor in Japan. Eén exemplaar is in Japan gebleven en één exemplaar lag bij Atariya in Nederland, aldus [gedaagde/eiser]. Het Japanse contract bevat geen concurrentiebeding en is volgens [gedaagde/eiser] het geldende contract tussen haar en Showa Boeki
.
4.3.
[gedaagde/eiser] stelt zich op het standpunt dat de bewijslast ten aanzien van het bestaan van het Japanse contract niet op haar rust, maar op Atariya. De rechtbank volgt [gedaagde/eiser] hierin niet. Ingevolge artikel 150 Rv draagt de partij die zich beroept op rechtsgevolgen van gestelde feiten of rechten de bewijslast van die feiten of rechten. In dit geval beroept [gedaagde/eiser] zich op de rechtsgevolgen van een Japans contract, zodat zij de partij is die het bestaan van dát contract dient te bewijzen.
4.4.
Eerst ter comparitie heeft [gedaagde/eiser] terzake een bewijsaanbod gedaan. De rechtbank passeert dit aanbod echter, aangezien de stelling dat op een later moment nog een Japans contract is gesloten, waarin geen non-concurrentiebeding is opgenomen, door [gedaagde/eiser] niet is onderbouwd. In het later opgestelde Japanse contract zouden (in tegenstelling tot het eerdere contract) volgens [gedaagde/eiser] werkinstructies en andere rechten, zoals een bonusregeling, auto van de zaak en vakantiedagen, zijn opgenomen. [gedaagde/eiser] had dan ook, ter onderbouwing van haar stelling dat tussen partijen nieuwe afspraken waren gemaakt waaraan ook uitvoering is gegeven, financiële of andersoortige specificaties daarvan kunnen overleggen. Dit heeft zij echter nagelaten, zodat op geen enkele wijze is gebleken van een later opgesteld contract waarin nieuwe afspraken zijn vastgelegd. Voor de verdere beoordeling van het geschil zal de rechtbank dan ook uitgaan van de ondertekende MSCA.
4.5.
Het non-concurrentiebeding is in artikel 12 van de MSCA schriftelijk overeengekomen. [gedaagde/eiser] heeft aangevoerd dat het non-concurrentiebeding niet duidelijk is overeengekomen, omdat de MSCA is opgesteld in de Engelse taal en de Engelse taal een barrière voor haar vormt. Vast staat dat de MSCA op 30 januari 2014 door [gedaagde/eiser] is ondertekend. Indien zij de inhoud niet begreep, had zij om een vertaling kunnen verzoeken en de overeenkomst niet moeten ondertekenen. Dat sprake is geweest van dwang of dwaling, is onvoldoende gesteld dan wel gebleken. Bovendien heeft de rechtbank ter comparitie geconstateerd dat [gedaagde/eiser] de Engelse taal voldoende beheerst om de inhoud van de MSCA te kunnen begrijpen. Tot slot acht de rechtbank in dit kader ook nog de functie van [gedaagde/eiser], die zijzelf omschrijft als ‘directeur van een multinational’, van belang. Het verweer van [gedaagde/eiser] gaat dan ook niet op.
4.6.
[gedaagde/eiser] heeft ook nog aangevoerd dat de looptijd van de MCSA was verstreken, nu in artikel 3 van de MCSA staat dat deze duurde tot 31 december 2014. Niet in geschil is echter dat partijen een beëindigingsovereenkomst hebben ondertekend op
30 augustus 2016, dat [gedaagde/eiser] op 1 oktober 2016 is gestopt met haar werkzaamheden voor Atariya en dat de overeenkomst op grond van artikel 3 van de MCSA stilzwijgend kon worden verlengd. Zonder nadere onderbouwing valt niet in te zien waarom het daarin opgenomen non-concurrentiebeding in geval van een verlenging niet meer geldig zou zijn. Dit verweer gaat dan ook niet op.
4.7.
Uit het voorgaande volgt dat het non-concurrentiebeding waar Atariya zich op beroept rechtsgeldig is overeengekomen en dat [gedaagde/eiser] zich daaraan diende te houden. [gedaagde/eiser] heeft zich op het standpunt gesteld dat van een overtreding van het non-concurrentiebeding geen sprake is. Zij is weliswaar per 1 oktober 2016 in dienst getreden bij JFC, een concurrent van Atariya, maar stelt dat JFC nog geen concurrerende activiteiten uitoefende. Immers, JFC is pas op 21 juli 2016 in het Handelsregister opgenomen, JFC had nog geen kantoor in Nederland, [gedaagde/eiser] kreeg de taak te gaan zoeken naar onroerend goed, dat vond zij in december 2016 en zij heeft vervolgens zorggedragen voor een lay-out en zich beziggehouden met zaken als een internet-aansluiting. Zij stelt niets te hebben verkocht voor JFC, maar enkel voorbereidende werkzaamheden voor het opzetten van een groothandel in Japanse levensmiddelen te hebben verricht. Tot slot stelt [gedaagde/eiser] dat Atariya geen schade heeft geleden en dat de klanten van Atariya om andere redenen zijn weggegaan bij Atariya.
4.8.
De strekking van het non-concurrentiebeding is (onder meer) te voorkomen dat Atariya als gevolg van een concurrerende handeling of handelingen van [gedaagde/eiser] inkomsten misloopt, althans schade lijdt. Atariya heeft niet betwist dat [gedaagde/eiser] voorbereidende handelingen verrichtte, de groothandel in Japanse levensmiddelen nog niet geopend was en [gedaagde/eiser] niets heeft verkocht voor JFC. Hoewel niet uitgesloten is dat [gedaagde/eiser] ook al in die voorbereidende fase concurrerende activiteiten voor JFC heeft ontplooid, heeft Atariya haar stellingen op dit punt, in het licht van de hiervoor weergegeven stellingen van [gedaagde/eiser], onvoldoende handen en voeten gegeven. De stelling van Atariya dat [gedaagde/eiser] het non-concurrentiebeding heeft overtreden wordt dan ook als onvoldoend onderbouwd gepasseerd.
4.9.
Het voorgaande betekent dat de vordering van Atariya zal worden afgewezen.
4.10.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal Atariya worden veroordeeld in de kosten van de procedure in conventie. De kosten aan de zijde van [gedaagde/eiser] worden begroot op:
- griffierecht € 895,00
- salaris advocaat € 3.414,00 (€ 1.707,00 per punt)
- totaal € 4.309,00

5.De beoordeling in reconventie

5.1.
[gedaagde/eiser] vordert veroordeling van Atariya “tot vergoeding van schade wegens wanprestatie jegens haar dan wel onrechtmatige daad jegens JFC door betaling van een geldbedrag in een omvang nader op te maken op staat”. De schade bestaat volgens [gedaagde/eiser] primair uit het niet afdragen van sociale premies en inhouding van loonbelasting voor [gedaagde/eiser] als werknemer. Nog daargelaten dat niet duidelijk is wat het belang van [gedaagde/eiser] hierbij is, heeft [gedaagde/eiser] geen enkele onderbouwing in de vorm van bijvoorbeeld specificaties gegeven.
5.2.
Hetzelfde geldt voor de subsidiaire stelling van [gedaagde/eiser], inhoudende dat Atariya onrechtmatig zou hebben gehandeld
jegensJFC (naar de rechtbank begrijpt
jegens[gedaagde/eiser]) doordat haar dienstverband bij JFC door onrechtmatige aantijgingen van Atariya zou zijn beëindigd. Hoewel op zich niet in geschil is dat JFC na met [gedaagde/eiser] te hebben gesproken over het non-concurrentiebeding dat tussen haar en Atariya gold, de arbeidsovereenkomst met [gedaagde/eiser] heeft beëindigd, is ook deze stelling onvoldoende onderbouwd. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat de voorbereidende werkzaamheden van [gedaagde/eiser] waarschijnlijk op enig moment zouden zijn overgegaan in concurrerende activiteiten, zodat het nog maar de vraag is of [gedaagde/eiser] gelet op het met Atariya overeengekomen non-concurrentiebeding zonder meer haar werkzaamheden voor JFC had kunnen blijven uitvoeren.
5.3.
De vordering in reconventie zal dan ook worden afgewezen.
5.4.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [gedaagde/eiser] worden veroordeeld in de kosten van de procedure in reconventie. De kosten aan de zijde van Atariya worden begroot op:
- griffierecht € 1.950,00
- salaris advocaat € 1.707,00 (2 x een half punt)
- totaal € 3.657,00.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
wijst het gevorderde af;
6.2.
veroordeelt Atariya in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde/eiser] tot op heden begroot op € 4.309,00;
6.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
in reconventie
6.4.
wijst de vordering af;
6.5.
veroordeelt [gedaagde/eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Atariya tot op heden begroot op € 3.657,00;
6.6.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. van Dijk en in het openbaar uitgesproken op
25 juli 2018. [1]

Voetnoten

1.Conc.: 1457