ECLI:NL:RBNHO:2018:7098

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 augustus 2018
Publicatiedatum
15 augustus 2018
Zaaknummer
15/871220-16
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 13 augustus 2018 uitspraak gedaan in een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van € 47.638,58. De vordering is ingediend door de officier van justitie op 24 juli 2018, in het kader van een strafzaak tegen de veroordeelde, die op 30 juli 2018 voor de meervoudige strafkamer moest verschijnen. De rechtbank heeft de vordering beoordeeld aan de hand van de feiten die aan de veroordeling ten grondslag lagen, waaronder opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal.

Tijdens de zitting op 30 juli 2018 zijn de veroordeelde, zijn raadsman mr. C.C. Polat, en de officier van justitie gehoord. De raadsman heeft primair bepleit dat de ontnemingsvordering afgewezen moet worden, omdat de feiten niet bewezen konden worden. Subsidiair heeft hij aangevoerd dat de veroordeelde geen wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit de hennepteelt, omdat hij slechts eenmalig een bedrag van € 6.000,- heeft verdiend met een deels gelukte oogst. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de vordering van de officier van justitie gegrond is, en dat de veroordeelde wel degelijk wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel op basis van de ontnemingsrapportages en de bewijsstukken € 47.638,58 bedraagt. De rechtbank heeft de verplichting opgelegd aan de veroordeelde om dit bedrag aan de Staat te betalen ter ontneming van het voordeel. De beslissing is genomen op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, en de rechtbank heeft geoordeeld dat er geen feiten zijn die erop wijzen dat de veroordeelde niet in staat zal zijn om aan deze betalingsverplichting te voldoen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/871220-16 (ontneming) (P)
Uitspraakdatum : 13 augustus 2018
vonnis ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht
Deze beslissing heeft betrekking op de vordering van de officier van justitie d.d. 24 juli 2018 ten aanzien van de feiten in de zaak onder bovenstaand parketnummer, strekkende tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e lid 2 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) in de zaak tegen:
[veroordeelde],
geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] .

1.De vordering

De officier heeft bij vordering van 24 juli 2018 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag als bedoeld in artikel 36e, lid 5 van het Wetboek van Strafrecht zal vaststellen op
€ 47.638,58en dat aan veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling aan de Staat van dat bedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De officier van justitie baseert de vordering op de strafbare feiten waarvoor [veroordeelde] is gedagvaard om op 30 juli 2018 te verschijnen voor de meervoudige strafkamer in deze rechtbank.

2.Het verloop van de procedure

De officier van justitie heeft bovengenoemde vordering aanhangig gemaakt met de oproeping van veroordeelde om te verschijnen op de terechtzitting van deze rechtbank op 30 juli 2018.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden op 30 juli 2018. Daarbij zijn gehoord de veroordeelde, zijn raadsman, mr. C.C. Polat, advocaat te Breukelen, en de officier van justitie.
Vervolgens is het onderzoek gesloten en is de uitspraak bepaald op 13 augustus 2018.

3.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting de vordering voorgedragen en gepersisteerd bij de vordering.

4.Het standpunt van veroordeelde en zijn raadsman

Primair heeft de raadsman bepleit dat de ontnemingsvordering dient te worden afgewezen omdat hij zich in de aan de ontneming ten grondslag liggende strafzaak op het standpunt heeft gesteld dat de primair ten laste gelegde feiten niet bewezen kunnen worden en dat daarom vrijspraak dient te volgen.
Subsidiair heeft hij zich op het standpunt gesteld dat bij een veroordeling voor het aanwezig hebben van hennep de ontnemingsvordering dient te worden afgewezen, omdat het in dat geval niet aannemelijk is dat verdachte wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit de hennepteelt. Hij heeft de hennep immers slechts voorhanden gehad.
Meer subsidiair heeft hij zich op het standpunt gesteld dat bij de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel de verklaring van veroordeelde dient te worden gevolgd, namelijk dat eerdere oogsten zijn mislukt en dat hij slechts eenmalig een bedrag van € 6.000,- heeft verdiend met een deels gelukte oogst uit de kwekerij die op 30 november 2015 is ontmanteld. Op dit bedrag dienen dan de gemaakte kosten ad € 1.100,- in mindering te worden gebracht. Met betrekking tot de tweede kwekerij zijn er geen eerdere oogsten geweest, dus kan er in die zaak niets ontnomen worden.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel dient derhalve te worden vastgesteld op totaal
€ 4.900,-.
5.De gronden voor de schatting van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel
5.1
Grondslag van de vordering
Gezien de stukken waarop de vordering berust en waarnaar deze vordering verwijst, verstaat de rechtbank de vordering aldus dat deze betrekking heeft op het geval van veroordeling wegens een misdrijf, waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en waarbij aannemelijk is dat deze feiten dan wel andere strafbare feiten er op enigerlei wijze toe hebben geleid dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft gekregen.
Bij vonnis van 13 augustus 2018 van deze rechtbank is betrokkene veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van honderdtwintig uren, subsidiair zestig dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand, met een proeftijd van twee jaren, terzake:
Feit 1 primairopzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, aanhef en onder B, van de Opiumwet gegeven verbod;
Feit 2 primairmedeplegen van diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
Feit 3 primairopzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, aanhef en onder B, van de Opiumwet gegeven verbod;
Feit 4 primairmedeplegen van diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Op grond van deze veroordeling kan aan veroordeelde de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, verkregen door middel van of uit de baten van de ingevolge dat vonnis bewezenverklaarde strafbare feiten.
5.2
De ontnemingsrapportages
De rechtbank stelt voorop dat veroordeelde zijn stelling dat het door hem verkregen voordeel niet meer heeft bedragen dan € 4.900,-, op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank gaat daarom uit van de hieronder genoemde ontnemingsrapportages, nu de inhoud daarvan is gebaseerd op de in het strafdossier aanwezige wettige bewijsmiddelen.
Met betrekking tot de kwekerij aangetroffen op 9 juni 2016 ( [adres 1] )
Op 27 juni 2016 heeft de verbalisant [verbalisant] , aspirant van politie Eenheid Noord-Holland, een rapport opgesteld betreffende het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit rapport zal hierna worden aangehaald als ontnemingsrapportage I.
Met betrekking tot de kwekerij aangetroffen op 30 november 2015 ( [adres 2] )
Op 8 december 2015 hebben de verbalisanten [verbalisant] , hoofdagent van politie Eenheid Noord-Holland en [verbalisant] , brigadier van politie Eenheid Noord-Holland, een rapport opgesteld betreffende het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit rapport zal hierna worden aangehaald als de ontnemingsrapportage II.
Bij de rapporten zijn diverse bijlagen gevoegd, ontleend aan het dossier met betrekking tot de onderliggende strafzaak tegen veroordeelde. De rechtbank heeft bovendien de beschikking gehad over het volledige dossier van de strafzaak.
Ter terechtzitting van 30 juli 2018 heeft de officier van justitie met betrekking tot de kwekerij die is aangetroffen op 30 november 2015 een herberekening overhandigd, waarbij in het voordeel van verdachte uit is gegaan van een lager aantal geoogste hennepplanten. Anders dan in de ontnemingsrapportage II staat vermeld, bedraagt het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel thans € 33.363,24 (in plaats van € 51.289,60).
5.3
De beoordeling
Bij de beoordeling van het door veroordeelde te betalen bedrag heeft de rechtbank het volgende mee laten wegen:
Blijkens het proces-verbaal Aantreffen hennepkwekerij van 9 juni 2016 en de bijlage “Indicatoren gebruik hennepplantage” bij de aangifte van [aangever] van 22 juni 2016 en het proces-verbaal Aantreffen hennepkwekerij van 2 december 2015 zijn in de kwekerijen, onder meer, op diverse plaatsen verdroogde resten van hennepplanten, afgeknipte volgroeide stelen in vuilniszakken en potten met aarde en wortelresten van hennepplanten gevonden. Daarbij waren de apparatuur in de kwekerijen, de kunststof folie en gebruikte maatbekers voor groeimiddelen vervuild. Dit zijn indicaties dat er sprake is geweest van eerdere oogsten. De verklaring van verdachte dat hij slechts éénmaal € 6.000 met een voltooide kweek heeft verdiend, acht de rechtbank daarom onaannemelijk.
Met betrekking tot de kwekerij die is aangetroffen op 9 juni 2016 ( [adres 1] )
Ontnemingsperiode
Bij de vaststelling van de periode is uitgegaan van de ingangsdatum van de huurover-eenkomst van de woning op de [adres 1] , namelijk 2 februari 2016. Op 9 juni 2016 werd de kwekerij ontruimd. Derhalve wordt als uitgangspunt voor de ontnemingsperiode uitgegaan van 2 februari 2016 tot 9 juni 2016.
Opbrengst
In de kweekruimte stonden 304 hennepplanten en potten, bestaande uit 95 kleine potten en 209 grote potten.
In het voordeel van de verdachte zullen de 95 planten in de kleine potten buiten beschouwing worden gelaten, omdat de opbrengst moeilijk te bepalen is.
In deze berekening wordt daarom uitgegaan van 209 hennepplanten per oogst.
De totale bruto opbrengst aan hennep per oogst bedraagt 209 planten x 23,0 gram = 4,807 kilogram
De daadwerkelijke verkoopprijs van de hennep kon niet worden vastgesteld. Volgens het BOOM-rapport bedraagt dit minimaal € 3.280 per kilogram.
De totale bruto opbrengst per oogst bedraagt minimaal 4,807 kilogram x € 3.280 = € 15.766,96.
In de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt uitgegaan van één reeds eerder gerealiseerde oogst in de kweekruimte. Uitgangspunt hierbij is een gemiddelde kweekcyclus van tien weken per oogst. De vermelde eerdere oogst is vastgesteld op basis van:
- stoflaag op de armaturen van de kappen van de assimilatielampen;
- verdroogde resten van hennepplanten in de kweekruimte;
- vervuiling van het filterdoek van de koolstoffilters;
- productiedatums op bedrading, transformator en waterleiding (gelegen in de jaren 2013 en 2015);
- droogrekken met hennepresten;
- knipscharen met hennepresten
- potten met potgrond met wortelresten van hennepplanten
Kostenberekening
De volgende kosten per oogst dienen in mindering te worden gebracht op de opbrengst van de gekweekte hennep.
Afschrijvingskosten € 200,--
Hennepstekken à € 2,85 per stek € 595,65
Variabele kosten à € 3,33 per stek € 695,97
Totaal ==========
€ 1.491,62
Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel op basis van ontnemingsrapportage I
Opbrengst 1 oogst € 15.766,96
Kosten 1 oogst -/- € 1.492,62
============
€ 14.275,34
Met betrekking tot de kwekerij die is aangetroffen op 30 november 2015 ( [adres 2] )
Ontnemingsperiode
Als uitgangspunt voor de ontnemingsperiode is genomen de periode 29 juni 2015 tot en met 30 november 2015 (ontruiming kwekerij). Deze periode bedraagt tweeëntwintig weken. Per oogst wordt een kweektijd van tien weken gehanteerd.
Er is uitgegaan van twee weken opbouwtijd. Naar aanleiding van de verklaring van verdachte dat de oogsten in de kweekruimten op de eerste etage waren mislukt en dat hij vervolgens op de zolderetage hennepplanten heeft geplaatst, is in het voordeel van verdachte uitgegaan van twee eerdere oogsten uitsluitend op de zolderetage ((kweekruimte 4).
Opbrengst
Op basis van de eerder genoemde herberekening wordt uitgegaan van 195 hennepplanten. De gemiddelde opbrengst is volgens het BOOM-rapport 28,2 gram hennep per plant.
De totale bruto opbrengst aan hennep per oogst bedraagt 195 planten x 28,2 gram = 5,499 kilogram.
De daadwerkelijke verkoopprijs van de hennep kon niet worden vastgesteld. Volgens het BOOM-rapport bedraagt dit minimaal € 3.280 per kilogram.
De totale bruto opbrengst per oogst bedraagt minimaal =5.499 kilogram x € 3.280 = € 18.036,72.
In de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt uitgegaan van twee reeds eerder gerealiseerde oogsten in de kweekruimte. De vermelde eerdere oogsten zijn vastgesteld op basis van:
- kalkafzetting op het zeil en aan de onderzijde van de plantenpotten;
- verdroogde resten van hennepplanten in de kweekruimte;
- vervuiling van het filterdoek van de koolstoffilters;
- knipscharen met hennepresten
- potten met potgrond met wortelresten van hennepplanten
De totale opbrengst van de kwekerij bedraagt derhalve € 36.073,44
Kostenberekening
De volgende kosten per oogst dienen in mindering te worden gebracht op de opbrengst van de gekweekte hennep.
Afschrijvingskosten € 250,--
Hennepstekken à € 2,85 per stek € 855,--
Variabele kosten à € 3,33 per stek € 999,--
Totaal ==========
€ 2.104,--
Opbrengst 2 oogsten € 36.073,44
Kosten 2 oogsten -/- € 4.208,--
============
€ 33.363,24

6.Vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel

De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat het wederrechtelijk door veroordeelde verkregen voordeel moet worden geschat op € 47.638,58 en dat de maatregel ter ontneming van het wederrechtelijk voordeel moet worden opgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat vooralsnog niet aannemelijk is geworden dat veroordeelde nu en in de toekomst over onvoldoende financiële draagkracht zal beschikken om aan een hem op te leggen betalingsverplichting te voldoen.
Ook overigens is niet gebleken van feiten en omstandigheden, op grond waarvan het door veroordeelde te betalen bedrag lager zou moeten worden vastgesteld dan op het bedrag van het geschatte voordeel.
De rechtbank zal gelet op het vorenstaande het door veroordeelde te betalen bedrag vaststellen op €
47.638,58.

7.Toepasselijke wettelijke bepaling

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank:
Stelt het bedrag, waarop het wederrechtelijk voordeel wordt geschat, vast op €
47.638,58(zegge zevenveertigduizend zeshonderdachtendertig euro en achtenvijftig eurocent).
Legt aan veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat van €
47.638,58(zegge zevenveertigduizend zeshonderdachtendertig euro en achtenvijftig eurocent) ter ontneming van door hem wederrechtelijk verkregen voordeel.

4.Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum

Dit vonnis is gewezen door:
mr. N.O.P. Roché, voorzitter,
mr. H.H.E. Boomgaart en mr. C.P. Staal, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier B.H.E. Zuidam,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 13 augustus 2018.
Mr C.P. Staal is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.