In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 7 augustus 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een fysiotherapeut, die werd beschuldigd van ontucht met een patiënt. De tenlastelegging omvatte verschillende seksuele handelingen die de verdachte zou hebben gepleegd tussen 1 juni 2011 en 6 oktober 2016, terwijl hij werkzaam was in de gezondheidszorg. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een openbare zitting op 24 juli 2018, waar de officier van justitie, mr. M.G.T. Kramer, en de raadsman van de verdachte, mr. G. Kaaij, aanwezig waren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak, stellende dat de aangifte onvoldoende steun vond in andere wettige bewijsmiddelen. De verdediging heeft dit standpunt onderschreven en betoogd dat de aangifte niet betrouwbaar was.
De rechtbank heeft in haar oordeel verwezen naar artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, dat stelt dat een verdachte niet kan worden veroordeeld op basis van de verklaring van één getuige zonder voldoende ondersteunend bewijs. Gezien het gebrek aan bewijs heeft de rechtbank geoordeeld dat niet wettig is bewezen dat de verdachte de tenlastegelegde feiten heeft gepleegd, en heeft hij daarom vrijspraak gekregen. Tevens is de vordering tot schadevergoeding van de aangeefster afgewezen, omdat er geen bewijs was voor de tenlastelegging.