3.3Verzoekster is huurder van de woning waar zij woont met haar minderjarige dochter. Op 5 oktober 2017 heeft de politie bij een in dat pand verricht onderzoek 6.17 kg harddrugs (MDMA) aangetroffen alsmede een vuurwapen en munitie. Naar aanleiding van de melding van deze vondst heeft verweerder het bestreden besluit genomen. Verweerder stelt dat sprake is van een ernstig geval als genoemd in de beleidsregel omdat:
2. naast een hennepplantage een handelshoeveelheid harddrugs, softdrugs als bedoeld in lijst I en II van de Opiumwet is aangetroffen, dan wel een combinatie van die twee;
3. sprake is van andere strafbare feiten zoals geweldsdelicten, verboden wapenbezit, of andere openbare-ordedelicten gerelateerd aan de woning;
4. sprake is van gevaar en/of overlast voor omwonenden, waardoor het woon- en leefklimaat is aangetast;
8. aannemelijk is dat behalve pand nog één of meer locaties betrokken is/zijn bij drugshandel in georganiseerd verband of als de aanwezigheid van drugs hierop duidt.
4. Verzoekster kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Zij stelt dat de bestuurlijke rapportage waarop verweerder zich baseert geen proces-verbaal betreft en niet op ambtseed is opgemaakt. Van bewijs dat een handelshoeveelheid drugs in de woning is aangetroffen is derhalve geen sprake. Voor zover harddrugs zijn aangetroffen waren deze niet “daartoe aanwezig”, ze waren immers alleen in de woning aanwezig omdat haar ex-partner deze daar had verstopt. Verzoekster valt van de vondst geen verwijt te maken omdat zij niet op de hoogte was van de praktijken van haar ex-partner.
Er is geen sprake van gevaar en/of overlast van omwonenden omdat de tas nog geen dag in de woning heeft gestaan. Niet staat vast dat sprake was van handel en drugs vanuit de woning. Daarbij is van belang dat de ex-partner waartoe de zaken behoren, niet in de woning woont. Verder is ten onrechte gesteld dat er contacten zijn gelegd in het criminele circuit en dat kan worden aangenomen dat er sprake is van drugshandel in georganiseerd verband.
Verweerder had gelet op door verzoekster aangedragen feiten en omstandigheden kunnen volstaan met het geven van een waarschuwing. Vanwege deze specifieke omstandigheden van het geval wegen de met het bestreden besluit nagestreefde doelen niet op tegen de door artikel 8 van het EVRM beschermde belangen. Er was in dit geval geen sprake van daadwerkelijke overlast, de harddrugs hebben zich slechts een dag in de woning bevonden en verzoekster is net als haar dochter een onschuldige bewoonster. Het is niet verantwoord om het minderjarige kind uit haar vertrouwde omgeving weg te halen. Het tijdsverloop sinds de doorzoeking van de woning maakt ook dat verweerder nu niet meer tot tijdelijke sluiting kan overgaan. Niet kan worden volstaan met het geven van suggesties voor vervangende woonruimte. Verzoekster is ook niet in staat om dubbele woonkosten te dragen.
De tijdelijke sluiting van de woning heeft een punitief karakter hetgeen ertoe leidt dat verzoekster ten onrechte dubbel wordt bestraft. Verzoekster beroept zich tenslotte op het gelijkheidsbeginsel. Zij stelt dat naast in de woningen [adres 1] en [adres 2] ook handelshoeveelheden zijn aangetroffen in twee andere woningen en dat verweerder in die gevallen niet is overgegaan tot (tijdelijke) sluiting.
5. Anders dan verzoekster is de voorzieningenrechter van oordeel dat aan de bestuurlijke rapportage betekenis toekomt en dat verweerder op grond daarvan kon uitgaan van een vondst in de woning van verzoekster van ruim 6 kg harddrugs en een wapen met munitie. De voorzieningenrechter overweegt verder, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 11 december 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:2362), dat bij de aanwezigheid van een hoeveelheid drugs in een pand die groter is dan een hoeveelheid voor eigen gebruik, in beginsel aannemelijk is dat die drugs bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking. Het ligt in dat geval op de weg van de rechthebbende van het pand om het tegendeel aannemelijk te maken. Indien het tegendeel niet aannemelijk is gemaakt, is de burgemeester ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd om ten aanzien van het pand een last onder bestuursdwang op te leggen. De aangetroffen hoeveelheid van ruim 6 kg harddrugs overschrijdt ruimschoots de 0,5 gram harddrugs die door het OM als hoeveelheid voor eigen gebruik wordt aangemerkt. De voorzieningenrechter wijst voorts op de uitspraak van de Afdeling van (bijvoorbeeld) 3 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:185, waaruit volgt dat voor het mogen aanwenden van de bevoegdheid van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet niet is vereist dat de betrokkene een persoonlijk verwijt kan worden gemaakt. Met haar stelling dat haar ex-partner de harddrugs in haar woning heeft verstopt en zij daarvan niets wist, heeft verzoekster naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk gemaakt dat de harddrugs niet voor verkoop, aflevering of verstrekking aanwezig waren. Verweerder komt dus op zich de bevoegdheid toe om tot tijdelijke sluiting van de woning over te gaan. 6. Gelet op de beleidsregel gaat verweerder over tot sluiting van een pand voor drie maanden als sprake is van een ernstig geval. De voorzieningenrechter acht deze beleidsregel niet onredelijk. De stelling van verweerder dat sprake is van een ernstig geval als bedoeld in de beleidsregel kan de voorzieningenrechter volgen. Daaraan doet niet af dat verweerder ter zitting heeft erkend dat de in het bestreden besluit opgevoerde criterium genoemd onder 2. niet van toepassing is nu naast de harddrugs niet ook een hennepplantage is aangetroffen. De criteria in het beleid hebben als indicatoren te gelden en ook de omstandigheid op zichzelf dat een handelshoeveelheid harddrugs is aangetroffen heeft als zodanige indicator te gelden, aldus verweerder. Op dit punt zal het schriftelijke beleid worden aangepast.
Uit het beleid volgt dat indien sprake is van ernstig geval, bij een eerste constatering, de woning voor drie maanden wordt gesloten. Het bestreden besluit is naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter met het beleid in overeenstemming.
7. Dit betekent echter niet zonder meer dat verweerder terecht tot sluiting heeft besloten. De voorzieningenrechter wijst in dat verband naar de uitspraak van de Afdeling van 29 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3251, waaruit volgt dat verweerder alle omstandigheden van het geval in zijn beoordeling dient te betrekken en moet bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb die maken dat het handelen overeenkomstig de beleidsregel gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen. De Afdeling heeft daarbij, onder verwijzing naar de hiervoor aangehaalde uitspraak van 11 december 2013, overwogen dat aan de voor bewoners mogelijk zeer ingrijpende gevolgen van de toepassing van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet op een woning - welke toepassing raakt aan het in artikel 8 van het EVRM neergelegde recht - een zwaar gewicht dient te worden toegekend bij de beoordeling van de vraag of verweerder in redelijkheid van de in die bepaling neergelegde bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken en, zo ja, of de wijze waarop de bevoegdheid is toegepast evenredig is.