ECLI:NL:RBNHO:2018:6828

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 maart 2018
Publicatiedatum
7 augustus 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 1609
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over ongeschiktheidsontslag van ambtenaar zonder voldoende onderbouwing

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedateerd 20 maart 2018, wordt de zaak behandeld van een ambtenaar die ongeschiktheidsontslag heeft gekregen van haar werkgever, Halte Werk. De rechtbank oordeelt dat het ontslag niet voldoende is onderbouwd. Eiseres, werkzaam als bijstandsconsulente, werd per 5 juli 2017 ongeschikt bevonden voor haar functie, na een assessment dat door de werkgever was uitgevoerd. Eiseres heeft tegen het besluit bezwaar aangetekend, maar dit werd ongegrond verklaard door de werkgever. De rechtbank stelt vast dat de werkgever onvoldoende zorgvuldigheid heeft betracht in de procedure en dat er geen duidelijke onderbouwing is voor het standpunt dat er geen passende functies voor eiseres beschikbaar waren binnen Halte Werk. De rechtbank wijst op de bijzondere inspanningsverplichting van de werkgever, gezien de werkgarantie in het sociaal plan. De rechtbank geeft de werkgever de gelegenheid om de gebreken in het besluit te herstellen, en houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak. De rechtbank schorst het bestreden besluit en het primaire besluit tot de uitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 17/1609, HAA 17/2285 en HAA 17/2286

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 maart 2018 in de zaken tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. L. van Dijk),
en

Het bestuur Halte Werk, verweerder

(gemachtigde: A.M. Zijm, HR-adviseur).
Inzake HAA 17/1609

Procesverloop

Bij besluit van 4 november 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres met toepassing van artikel 8:6 van de Collectieve arbeidsvoorwaardenregeling voor de sector gemeenten/Uitwerkingsovereenkomst (CAR/UWO) per 5 juli 2017 ongeschiktheidsontslag verleend.
Bij besluit van 27 februari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 januari 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door [naam 1] (HRM-adviseur) en [naam 2] (afdelingshoofd).

Overwegingen

1.1
Halte Werk is de gezamenlijke sociale dienst van de gemeenten Heerhugowaard, Alkmaar en Langedijk. Halte Werk voert de Participatiewet uit. De afdelingen sociale zaken van de gemeenten Heerhugowaard, Alkmaar en Langedijk zijn per 1 januari 2015 gefuseerd. Eiseres was (laatstelijk) werkzaam als bijstandsconsulente bij de gemeente Langedijk. Met ingang van 1 juli 2015 is zij bij Halte Werk aangesteld en geplaatst in de functie van Medewerker beleidsuitvoering III, salarisschaal 8, met behoud van schaal 9 op basis van haar schaalindeling bij de vorige werkgever.
1.2
Eiseres is per 1 juli 2015 werkzaamheden gaan verrichten in het kader van de uitvoering van de stadspassen en per 1 september 2015 is zij ingezet op werkzaamheden binnen het team bijzondere bijstand. Die werkzaamheden zijn in februari 2016 stopgezet. Eiseres is daarop (tijdelijk) werkzaamheden gaan verrichten als klantverwijzer telefonie in het kader van de pilot telefonie. Die werkzaamheden zijn gestopt per 1 september 2016, waarna verweerder eiseres heeft opgedragen ondersteunende administratieve werkzaamheden ten behoeve van de klantmanagers MUP te gaan verrichten. Eiseres heeft op verzoek van verweerder een assessment ondergaan. Op 21 september 2016 heeft H&S adviesgroep het assessment uitgevoerd. Verweerder heeft na op 7 oktober 2016 kennis te hebben genomen van de uitkomst van het assessment aan eiseres op 19 oktober 2016 het voornemen kenbaar gemaakt haar met toepassing van artikel 8:6 van het CAR/UWO per 1 juli 2017 eervol ontslag te verlenen wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van haar functie, rekening houdend met een re-integratiefase van 8 maanden. Eiseres heeft haar zienswijze gegeven en bij het primaire besluit heeft verweerder het voorgenomen ontslag verleend.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard, onder aanpassing van de ontslaggrond van ‘ongeschiktheid’ naar ‘onbekwaamheid’.
3. Eiseres heeft allereerst aangevoerd dat verweerder feitelijk de gevolgen van een reorganisatie heeft omgebogen tot een ongeschiktheidsontslag. Volgens eiseres zijn door ontwikkelingen binnen de organisatie de werkzaamheden en functie-inhoud aanzienlijk gewijzigd, met als gevolg dat zij die functie niet kon vervullen. Eiseres beroept zich op artikel 7 van het Sociaal Plan, onderdeel B (werkgarantie van 5 jaar vanaf 1 januari 2015) en artikel 3.9 van het Sociaal Statuut (regeling omtrent boventalligheid). Met het beëindigen van de werkzaamheden in de functie van medewerker beleidsuitvoering III (meer specifiek de werkzaamheden bij de unit bijzondere bijstand) en in de tijdelijke pilot telefonie was er niet langer sprake van een door verweerder opgedragen feitelijk samenstel van werkzaamheden. Om die reden had het dan ook op de weg van verweerder gelegen om haar boventallig te verklaren.
Eiseres voert daarnaast aan dat volstrekt onduidelijk is waarom verweerder als grondslag van het ontslag artikel 8:6 van de CAR/UWO aanvoert. Daarbij wijst eiseres erop dat beide partijen in goed overleg hebben besloten om de werkzaamheden ten behoeve van de Unit bijzondere bijstand stop te zetten (vanwege haar dyscalculie). Verweerder heeft aanvankelijk niet aangegeven dat dit een ontslag op grond van artikel 8:6 tot gevolg zou hebben, maar pas in de brief van 31 augustus 2016. Verweerder miskent dat voor een ontslag op grond van artikel 8:6 een afgewogen eindoordeel over haar functioneren noodzakelijk is en dat is uitgebleven. Voor ontslag op grond van artikel 8:6 ontbreekt een grondslag. De situatie van eiseres sluit eerder aan op een ontslag op grond van artikel 8:3 van de CAR/UWO
4. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld alle mogelijke zorgvuldigheid te hebben betracht, ook indachtig het Sociaal Plan. Verweerder stelt dat los van het gegeven dat de dyscalculie bij eiseres niet is aangetoond, een eventuele beperking als gevolg hiervan niet leidt tot arbeidsongeschiktheid, en het dus niet zo kan zijn dat als gevolg van dyscalculie geen ontslag op grond van artikel 8:6 had mogen plaatsvinden. Verweerder stelt voldoende inspanningen te hebben verricht (meerdere gesprekken, gebod te solliciteren op functie klantverwijzer telefonie en andere vacante functies, aanbod voor outplacement en een assessment), maar zonder resultaat. Ook stelt verweerder zich te realiseren dat de geboden werkgarantie in het sociaal plan een verzwarende factor is, maar dat het niet zo kan zijn dat een werknemer zich blijvend beroept op de werkgarantie als er geen passende functie voorhanden is.
5.1
1 De rechtbank stelt voorop dat, anders dan eiseres heeft aangevoerd, er geen sprake is van een situatie waarin verweerder haar boventallig zou hebben moeten verklaren. Vaststaat immers dat eiseres na de fusie is aangesteld en geplaatst in de functie van medewerker beleidsuitvoering III bij Halte Werk en dat zij tegen dat plaatsingsbesluit geen rechtsmiddelen heeft aangewend. Het aanstellingsbesluit is daarmee onherroepelijk geworden.
5.2
De rechtbank stelt vast dat eiseres per 1 juli 2015 werkzaamheden is gaan verrichten bij de uitvoering van de stadspassen, werkzaamheden die zij laatstelijk in haar ‘oude’ functie feitelijk ook verrichtte. Per 1 september 2015, dat wil zeggen slechts twee maanden na aanvang van de plaatsing, heeft verweerder haar ingezet op (inhoudelijk andere) werkzaamheden bij een ander team. Uit de mail van 1 september 2015 volgt dat het hier ging om een tijdelijke inzet, vanwege het beperkte werk bij de afhandeling van de stadspassen en de werkdruk binnen het team bijzondere bijstand. In die mail staat dat de inzet binnen het team bijzondere bijstand vooralsnog een tijdelijke situatie is en dat de vraag in hoeverre de inzet binnen de bijzondere bijstand in de toekomst eventueel structureel van aard kan worden mede wordt bepaald door nog te maken beleidskeuzes met betrekking tot de stadpassen en de uiteindelijke vaststelling van de benodigde formatie voor de afhandeling van bijzondere bijstand en natuurlijk van de ontwikkeling van eiseres als het gaat om de afhandeling van bijzondere bijstand. Eiseres is gestart met een inwerkprogramma. In het verslag van de eerste evaluatie die op 17 november 2015 plaatsvond staat dat fase 1 van het inwerkplan nog niet kon worden afgesloten; systeemtechnisch ging het met de fase 1 zaken steeds beter, maar er waren enkele kleine aandachtspunten zijn en de steekproeven waren niet dusdanig dat fase 1 al kon worden afgesloten. In de tussenevaluatie van 22 december 2015 staat dat eiseres dezelfde soort fouten bleef maken en dat zal worden doorgegaan met fase 1-zaken en een 1-op-1 controle. In die tussenevaluatie staat verder ook dat met eiseres is besproken dat zij gaat ‘spiegelen’ of de bijzondere bijstand werkzaamheden wel de werkzaamheden zijn die het beste bij haar passen en/of dat er geen werkzaamheden zijn (binnen Halte Werk) die beter bij haar kwaliteiten passen. Afgesproken is dat eiseres contact zal opnemen met het afdelingshoofd over de optie van de jobcaroussel en haar ‘spiegeling’. Dan volgt de tweede evaluatie op 16 februari 2016 en daarin staat dat eiseres zelf heeft aangegeven het inwerken te willen stoppen omdat zij er geen vertrouwen meer in had de werkzaamheden te zullen gaan beheersen. Op 3 maart 2016 vindt een gesprek plaats met eiseres, in het bijzijn van een HRM adviseur, en daarbij wordt eiseres gewezen op de mogelijke opties:
1) interne sollicitatie functie klantverwijzer met telefonie; verweerder achtte binnen Halte Werk geen andere functies geschikt en indien de pilot telefonie een structureel vervolg zou krijgen zou eiseres net als alle andere medewerkers op die interne functie kunnen solliciteren.
2) van werk naar werk traject (outplacement); verweerder zou haar namen van mogelijke bureaus kunnen mailen zodat eiseres zich verder kan verdiepen in de materie.
3) zelf ontslag nemen met ontvangst van een ontslagvergoeding.
Uit de verslagen van de vervolggesprekken blijkt dan dat eiseres niet heeft gesolliciteerd op de functie van klantverwijzer telefonie. Eiseres heeft aangegeven dat zij de schaal (6) te laag vond, afgezet tegen haar eigen schaal (9). Ook heeft zij aangegeven dat zij bij Halte Werk werkzaam wil blijven, waarbij zij zich heeft beroepen op het Sociaal Plan.
Verweerder heeft vervolgens in de brief van 31 augustus 2016 aan eiseres medegedeeld dat hij zich tot het uiterste wil inspannen om een passende functie te vinden binnen Halte Werk en geeft aan een functie tot twee salarisschalen lager, dus vanaf schaal 7, te zien als een passende functie. In die brief heeft verweerder verder aangegeven een assessment te willen laten doen, om (beter) te kunnen beoordelen of binnen Halte Werk passende functies aanwezig zijn, mede ingegeven door de door eiseres gestelde dyscalculie. Verweerder vraagt eiseres om haar medewerking te verlenen aan dat assessment. Ook geeft verweerder aan eiseres aan van haar een actieve houding te verwachten door bijvoorbeeld te solliciteren op vacatures binnen Halte Werk. Verweerder waarschuwt eiseres dat als de gezamenlijke inspanning niet leidt tot een passende functie hij zich genoodzaakt zal zien een ontslagbesluit te nemen op grond van ongeschiktheid conform het bepaalde in artikel 8:6 van de CAR/UWO. Op 21 september 2016 heeft H&S adviesgroep een assessment uitgevoerd. Verweerder heeft op 7 oktober 2016 kennis genomen van de uitkomst van het assessment en op 19 oktober 2016 aan eiseres het voornemen kenbaar gemaakt haar met toepassing van artikel 8:6 van het CAR/UWO per 1 juli 2017 eervol ontslag te verlenen wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor haar functie. Verweerder geeft aan dat uit het assessment naar voren is gekomen dat uitvoerende functies op LBO/MBO niveau het beste bij de kennis en ervaring van eiseres passen. Vervolgens stelt verweerder aan de hand van de uitkomst van het assessment te hebben onderzocht of binnen Halte Werk dergelijke functies beschikbaar zijn en helaas te hebben moeten concluderen dat die ontbreken.
5.3
Om de vraag of verweerder op goede gronden met toepassing van artikel 8:6, eerste lid van de CAR/UWO de ongeschiktheid van eiseres voor haar functie heeft kunnen aannemen en of eiseres voldoende gelegenheid is geboden zich te verbeteren te kunnen beantwoorden, moet duidelijk zijn wat hier in genoemd artikellid moet worden verstaan onder “zijn functie”. Het is de rechtbank niet duidelijk kunnen worden wat hier in dit geval onder moet worden verstaan. Uit de stukken, zoals hiervoor onder 5.2 beschreven, blijkt immers dat eiseres slechts twee maanden heeft gewerkt bij de uitvoering van de stadspassen en enkele maanden in ingezet bij het team bijzondere bijstand (vanwege het beperkte werk bij de afhandeling van de stadspassen en de werkdruk binnen dat team) op tijdelijke basis, afhankelijk van beleidskeuzes en de ontwikkeling van eiseres. Verder blijkt uit de stukken dat tijdens het inwerkprogramma met eiseres is besproken dat zij zou gaan ‘spiegelen’ of de bijzondere bijstand werkzaamheden wel de werkzaamheden zijn die het beste bij haar passen en/of dat er geen werkzaamheden zijn (binnen Halte Werk) die beter bij haar kwaliteiten passen. Daarbij wordt ook de ‘jobcaroussel’ benoemd. Reeds op grond van het hiervoor overwogene acht de rechtbank zowel het primaire als het bestreden besluit onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd.
5.4
Los daarvan is de rechtbank van oordeel dat bezien tegen de hiervoor in 5.2 beschreven achtergronden en mede gelet op het Sociaal Plan (Deel B: Arbeidsvoorwaarden bij indiensttreding Halte Werk, artikel 7: werkgarantie van 5 jaar, geldend vanaf 1 januari 2015) op verweerder een bijzondere inspanningsverplichting rustte in het kader van de (her) plaatsing van eiseres bij Halte Werk. Verweerder erkent ook zelf dat de in het Sociaal Plan geboden werkgarantie een verzwarende factor is. Deze omstandigheden maken dat verweerder extra zorgvuldig te werk diende te gaan, alvorens gebruik te kunnen maken van de in artikel 8:6 gegeven bevoegdheid. Enerzijds mag er geen twijfel over bestaan dat een eventueel ontslag geen enkele link heeft met de voorafgaande fusie en anderzijds mag onder deze omstandigheden (ook) van verweerder een actieve houding worden verlangd in het kader van de plaatsing van eiseres passende werkzaamheden. De rechtbank is evenwel uit de stukken niet kunnen blijken van een dergelijk voldoende zorgvuldig handelen.
5.5
Verweerder heeft onvoldoende onderbouwing gegeven van zijn standpunt dat er bij Halte Werk geen voor eiseres passende werkzaamheden zijn. Verweerder stelt dit enkel, bijvoorbeeld in de brief van 31 augustus 2016 en het primaire besluit, maar uit de stukken valt daarvoor geen enkele onderbouwing te vinden. Ook op de zitting is daarover geen duidelijkheid gegeven. Hierbij acht de rechtbank ook van belang dat van aanvang af aan niet duidelijk was wat als een voor eiseres passende functie moest worden beschouwd. Aanvankelijk werd uitgegaan van functies in de schalen 7 en 8. Daar gaat verweerder in de brief van 31 augustus 2016 ook nog van uit. Dit uitgangspunt heeft ook meegewogen in de beslissing van eiseres om niet te solliciteren op de interne functie van medewerker telefonie, zijnde een schaal 6 functie. Eerst na het assessment stelt verweerder ervan uit te gaan dat dat uitvoerende functies op LBO/MBO niveau het beste bij de kennis en ervaring van eiseres passen.
5.6
Ook heeft de rechtbank uit de aanwezige stukken niet kunnen afleiden welke inspanningen verweerder zelf actief heeft verricht. In de brief van 31 augustus 2016 deelt verweerder eiseres weliswaar mede dat hij zich tot het uiterste wil inspannen om een passende functie te vinden binnen Halte Werk, maar in weerwil daarvan geven de stukken geen inzicht in die wilsuiting. De stukken lijken er eerder op te wijzen dat verweerder de inzet alleen van eiseres verwachtte. Dat blijkt onder meer uit de mail van 7 maart 2016, waarin het gesprek van 3 maart 2016 wordt weergegeven, en de mail van 21 juni 2016. Daarin staan (kort samengevat) de volgende opties opgesomd: eiseres diende net als alle andere medewerkers op de interne functie klantverwijzer met telefonie te solliciteren, verweerder zou haar in het kader van het van het werk naar werk traject (outplacement) namen van mogelijke bureaus kunnen mailen zodat eiseres zich verder kan verdiepen in de materie en eiseres kon zelf ontslag nemen met ontvangst van een ontslagvergoeding. Het besluit van verweerder om een assessment te laten doen lijkt een stap in de goede richting. In de brief van 31 augustus 2016 geeft verweerder aan dat hij een assessment wil om (beter) te kunnen beoordelen of binnen Halte Werk passende functies aanwezig zijn, mede ingegeven door de door eiseres gestelde dyscalculie. Vervolgens blijkt niet wat verweerder feitelijk met de uitkomst van het assessment heeft gedaan. Verweerder heeft op 7 oktober 2016 kennis genomen van de uitkomst van het assessment en maakt daarop op 19 oktober 2016 aan eiseres het voornemen tot ongeschiktheidsontslag kenbaar. Verweerder stelt dan aan de hand van de uitkomst van het assessment te hebben onderzocht of binnen Halte Werk dergelijke functies beschikbaar zijn en helaas te hebben moeten concluderen dat die ontbreken, maar ook daarvan is in het dossier geen enkele onderbouwing terug te vinden. Bovendien acht de rechtbank de termijn tussen 7 en 19 oktober te kort om van een voldoende zorgvuldig onderzoek te kunnen spreken.
6. Uit al hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het bestreden besluit in strijd is met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering en/of nader onderzoek, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op acht weken na verzending van deze tussenuitspraak.
7. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb èn om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
8. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.
Inzake HAA 17/2285 en HAA 17/2286
9.De rechtbank ziet in wat zij hiervoor heeft overwogen aanleiding om de lopende beroepszaken met de registratienummers 17/2285 en 17/2286 aan te houden in afwachting van de uitkomst van de onderhavige procedure.

Beslissing

De rechtbank:
Inzake HAA 17/1609
- draagt verweerder op binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- schorst het bestreden besluit en het primaire besluit tot de uitspraak op het beroep;
- houdt iedere verdere beslissing aan.

Inzake HAA 17/2285 en HAA 17/2286:

- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, rechter, in aanwezigheid van mr. H.R.A. Horring, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.