5.6Ook heeft de rechtbank uit de aanwezige stukken niet kunnen afleiden welke inspanningen verweerder zelf actief heeft verricht. In de brief van 31 augustus 2016 deelt verweerder eiseres weliswaar mede dat hij zich tot het uiterste wil inspannen om een passende functie te vinden binnen Halte Werk, maar in weerwil daarvan geven de stukken geen inzicht in die wilsuiting. De stukken lijken er eerder op te wijzen dat verweerder de inzet alleen van eiseres verwachtte. Dat blijkt onder meer uit de mail van 7 maart 2016, waarin het gesprek van 3 maart 2016 wordt weergegeven, en de mail van 21 juni 2016. Daarin staan (kort samengevat) de volgende opties opgesomd: eiseres diende net als alle andere medewerkers op de interne functie klantverwijzer met telefonie te solliciteren, verweerder zou haar in het kader van het van het werk naar werk traject (outplacement) namen van mogelijke bureaus kunnen mailen zodat eiseres zich verder kan verdiepen in de materie en eiseres kon zelf ontslag nemen met ontvangst van een ontslagvergoeding. Het besluit van verweerder om een assessment te laten doen lijkt een stap in de goede richting. In de brief van 31 augustus 2016 geeft verweerder aan dat hij een assessment wil om (beter) te kunnen beoordelen of binnen Halte Werk passende functies aanwezig zijn, mede ingegeven door de door eiseres gestelde dyscalculie. Vervolgens blijkt niet wat verweerder feitelijk met de uitkomst van het assessment heeft gedaan. Verweerder heeft op 7 oktober 2016 kennis genomen van de uitkomst van het assessment en maakt daarop op 19 oktober 2016 aan eiseres het voornemen tot ongeschiktheidsontslag kenbaar. Verweerder stelt dan aan de hand van de uitkomst van het assessment te hebben onderzocht of binnen Halte Werk dergelijke functies beschikbaar zijn en helaas te hebben moeten concluderen dat die ontbreken, maar ook daarvan is in het dossier geen enkele onderbouwing terug te vinden. Bovendien acht de rechtbank de termijn tussen 7 en 19 oktober te kort om van een voldoende zorgvuldig onderzoek te kunnen spreken.
6. Uit al hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het bestreden besluit in strijd is met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering en/of nader onderzoek, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op acht weken na verzending van deze tussenuitspraak.
7. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb èn om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
8. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.
Inzake HAA 17/2285 en HAA 17/2286
9.De rechtbank ziet in wat zij hiervoor heeft overwogen aanleiding om de lopende beroepszaken met de registratienummers 17/2285 en 17/2286 aan te houden in afwachting van de uitkomst van de onderhavige procedure.