ECLI:NL:RBNHO:2018:6778

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 augustus 2018
Publicatiedatum
3 augustus 2018
Zaaknummer
15/871505-17
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord met vuurwapen in Den Helder

Op 3 augustus 2018 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot moord. De zaak vond plaats in Alkmaar, waar de verdachte op 3 augustus 2017 in Den Helder het slachtoffer met een vuurwapen heeft beschoten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met voorbedachte rade handelde, aangezien hij een ontmoeting had geregeld met het slachtoffer, gewapend was met een vuurwapen en het slachtoffer opzettelijk heeft beschoten. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en de verdachte zelf in overweging genomen, evenals de omstandigheden waaronder het schietincident plaatsvond. De verdachte heeft ontkend opzettelijk te hebben geschoten, maar de rechtbank oordeelde dat de bewijsmiddelen overtuigend waren en dat de verdachte met opzet handelde. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan poging tot moord en hem een gevangenisstraf van acht jaren opgelegd. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de impact van het delict op het slachtoffer en de omstanders, en heeft de ernst van het feit benadrukt. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer, die door de verdachte moet worden betaald. De rechtbank heeft de verdachte als volledig toerekeningsvatbaar beschouwd, ondanks zijn verstandelijke beperking, en heeft de gevangenisstraf opgelegd om de maatschappij te beschermen tegen herhaling van dergelijk geweld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/871505-17 (P)
Uitspraakdatum: 3 augustus 2018
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 20 juli 2018 in de zaak tegen:
[voornaam][achternaam],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
niet ingeschreven op enig adres in de basisregistratie personen,
thans gedetineerd in het Justitieel Complex Zaanstad te Westzaan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S.M. de Vries en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw mr. N.A.M. Oor, advocaat te Julianadorp, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting van 9 november 2017, tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 03 augustus 2017 te Den Helder ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk (en met voorbedachten rade) van het leven te beroven, die [slachtoffer] van korte afstand met een vuurwapen heeft beschoten (waarbij die [slachtoffer] in zijn arm en/of zij, althans in het lichaam is geraakt), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte op 3 augustus 2017 opzettelijk [slachtoffer] met een vuurwapen heeft beschoten en dat verdachte daarbij heeft gehandeld met voorbedachten rade in de zin van artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). De officier van justitie heeft daarom gerekwireerd tot bewezenverklaring van de impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord.
3.2.
Standpunt van de verdediging
Verdachte heeft bij de politie, de rechter-commissaris en ter terechtzitting verklaard dat hij op 3 augustus 2017 met [slachtoffer] heeft afgesproken om “zaken te doen”, namelijk het (kopen van wiet en) verkopen van een vuurwapen, dat tijdens de ontmoeting het vuurwapen zomaar ineens afging en dat [slachtoffer] per ongeluk is geraakt. Aldus betwist verdachte het opzet en, in het verlengde daarvan, de voorbedachte raad.
De raadsvrouw heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van het bewijs.
3.3.
Oordeel van de rechtbank over het bewijs
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat. Uit die bewijsmiddelen volgt dat verdachte op 3 augustus 2017 een ontmoeting had met [slachtoffer] , dat verdachte op dat moment een vuurwapen bij zich had, dat dit vuurwapen tijdens de ontmoeting is afgegaan en dat als gevolg daarvan in ieder geval één kogel is afgevuurd en dat die kogel [slachtoffer] heeft geraakt, waardoor [slachtoffer] schotwonden in de buikstreek (in- en uitschot) en de rechterarm heeft bekomen. De rechtbank is van oordeel dat het schieten met een vuurwapen in iemands buik zonder meer potentieel dodelijk is. Ten aanzien van de vragen of verdachte opzettelijk op [slachtoffer] heeft geschoten en of sprake was van voorbedachte raad, overweegt de rechtbank het volgende.
In de avond van 3 augustus 2017 is verdachte eerst naar de woning van [slachtoffer] gegaan. Hij trof daar de zus van [slachtoffer] . Hij zei dat hij [slachtoffer] nodig had. [slachtoffer] was op dat moment niet thuis. De zus heeft verdachte daarop het telefoonnummer van [slachtoffer] gegeven. Verdachte heeft [slachtoffer] vervolgens die avond twee keer gebeld om een ontmoeting af te spreken. Afgesproken werd uiteindelijk dat de twee elkaar voor de Videoland aan de Brakkeveldweg in Den Helder zouden ontmoeten. Verdachte is naar deze ontmoeting toegegaan met een tasje met daarin een vuurwapen en bijpassende munitie. Reeds op het moment dat verdachte kwam aanfietsen, hield hij zijn hand in dit tasje. Nadat verdachte en [slachtoffer] slechts enkele woorden met elkaar hadden gewisseld, is een schot gevallen uit het vuurwapen van verdachte. [slachtoffer] is onder andere in de buik geraakt en is vervolgens in paniek de Videoland in gerend. Verdachte is hem achterna gegaan en heeft in de Videoland geroepen: ‘waar ben je’ en ‘blijf staan’. [slachtoffer] is de Videoland weer uit gerend. Verdachte volgde hem. Buiten hoorde [slachtoffer] verdachte nog steeds naar hem roepen: ‘blijf staan, blijf staan.’
Getuige [getuige 1] , die zich bevond in de tattooshop recht tegenover de Videoland, zag een man de videotheek in rennen en zag vervolgens een andere man fietsen met een pistool in zijn hand. Deze man
(naar de rechtbank begrijpt: verdachte)fietste heel kalm en richtte het pistool naar voren. Voor de videotheek stapte hij af, legde zijn fiets neer en ging met grote passen de videotheek binnen, aldus deze getuige. De man maakte op de getuige de indruk heel gefocust te zijn.
Getuige [getuige 2] , die ook in deze tattooshop was, heeft gezien dat een dikke Antilliaanse man
(naar de rechtbank begrijpt: [slachtoffer] )de videotheek binnen ging, terwijl hij riep: ‘hij schiet op mij’. Een andere man stapte van zijn fiets en ging achter hem aan de videotheek in. Deze man had een pistool in zijn hand. Even later kwamen beide mannen weer naar buiten gerend. De dikke man liep voorop en de andere man ging achter hem aan en richtte volgens deze getuige zijn pistool op de dikke man.
Getuige [getuige 3] was als klant aanwezig in de videotheek. Hij hoorde buiten een knal en enkele seconden later kwam een gezette, donkere man binnen rennen. De man riep dat hij beschoten was en toonde een bloedende wond. Vervolgens verstopte de man zich achter een stelling met dvd’s. Direct hierna kwam een tweede man de winkel binnen met een wapen in zijn hand. Deze man riep: ‘waar is ie, waar is ie’ en keek zoekend om zich heen. De gewonde man rende de videotheek weer uit en sloeg rechtsaf. De andere man, die met het wapen, ging hem achterna, keek hem na en fietste dezelfde kant op, aldus de getuige [getuige 3] .
Op basis van het vorenstaande stelt de rechtbank vast dat verdachte:
  • zich moeite heeft getroost om tot een ontmoeting met [slachtoffer] te komen;
  • een vuurwapen en munitie in een tasje heeft meegenomen naar de ontmoeting;
  • bij het naderen van de ontmoeting zijn hand in dit tasje heeft gehouden;
  • vrijwel direct nadat hij [slachtoffer] had ontmoet, een handeling heeft verricht waardoor het vuurwapen is afgegaan, waardoor [slachtoffer] onder andere in de buikstreek werd geraakt;
  • [slachtoffer] , die gewond de videotheek binnen was gerend, heeft achtervolgd met het vuurwapen in de hand en roepende ‘waar is ie’ en ‘blijf staan’;
  • deze achtervolging buiten heeft voortgezet en daarbij het wapen op [slachtoffer] heeft gericht.
De rechtbank concludeert uit dit samenstel van handelingen van verdachte dat hij opzettelijk op [slachtoffer] heeft geschoten vanuit het vooropgezette plan om [slachtoffer] van het leven te beroven en dus met voorbedachte raad. De rechtbank wordt in deze conclusie gesterkt doordat verdachte bij herhaling en te pas en te onpas heeft verklaard dat hij van zijn ex-vriendin zou hebben gehoord dat hun dochter seksueel misbruikt of verkracht was door bepaalde mannen, onder wie [slachtoffer] . Verdachte stelt dat hij hiervan meermalen aangifte/melding heeft gedaan bij de politie, maar dat hiermee tot zijn frustratie niets werd gedaan. De kennelijk bij verdachte levende gedachte dat [slachtoffer] zijn dochter iets zou hebben aangedaan, duidt op een motief voor het handelen van verdachte op 3 augustus 2017.
Verdachte heeft verklaard dat hij niet met opzet op [slachtoffer] heeft geschoten, maar dat het wapen per ongeluk is afgegaan. Deze lezing is in strijd met de inhoud van de bewijsmiddelen, zoals hiervoor uiteengezet, en is bovendien onaannemelijk, nu het wapen geen gebreken vertoonde en verdachte, die in militaire dienst is geweest en eerder is veroordeeld voor vuurwapengeweld, bekend is met de werking van vuurwapens.
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de impliciet primair tenlastegelegde poging tot moord.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 3 augustus 2017 te Den Helder, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, die [slachtoffer] van korte afstand met een vuurwapen heeft beschoten, waarbij die [slachtoffer] in zijn buik en in zijn arm is geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot moord.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Verdachte heeft, afgezien van een eerste gesprek met de psychiater, niet meegewerkt aan onderzoek naar zijn persoon door de psychiater D.J. Vinkers en de psycholoog R. Brandsma.
De psychiater en de psycholoog hebben daardoor geen uitspraak kunnen doen over zowel de mogelijke aanwezigheid bij verdachte van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, als de eventuele doorwerking daarvan in het bewezenverklaarde feit.
Ook tijdens zijn hierop volgende opname ter observatie in het Pieter Baan Centrum (PBC) heeft verdachte niet aan onderzoek naar zijn persoon meegewerkt. Op basis van met name de groepsobservaties en de gespreksindrukken van de onderzoekers, is gerapporteerd dat bij verdachte naar alle waarschijnlijkheid sprake is van een verstandelijke beperking. Naast, en in samenhang met, de verstandelijke beperking komt verdachte naar voren als een sociaal-emotioneel beperkte en afhankelijke man. Dit alles wordt gezien als een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, die een duurzaam patroon heeft en die ook aanwezig was ten tijde van het bewezenverklaarde feit. Op basis van de beperkte beschikbare gegevens kan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens niet worden aangetoond. Het is voorts, als gevolg van verdachtes weigering medewerking te verlenen aan het onderzoek, onduidelijk of de beschreven gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens heeft doorgewerkt in het bewezenverklaarde feit. Onduidelijk is of bij verdachte sprake is van een vanuit pathologie veroorzaakte verminderde mate van controle en/of een beperking ten aanzien van het genereren van gedragsalternatieven. De onderzoekers van het PBC onthouden zich om die reden van een advies over de mate van toerekening aan verdachte van het bewezenverklaarde feit.
Bij deze stand van zaken oordeelt de rechtbank dat verdachte volledig toerekeningsvatbaar moet worden geacht. Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de straf

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren met aftrek van voorarrest.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft op grond van de persoonlijke omstandigheden van verdachte, met name zijn verstandelijke beperking, gepleit voor een lagere gevangenisstraf dan door de officier van justitie is gevorderd, namelijk drie jaren met aftrek van voorarrest.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft een ontmoeting gearrangeerd met het slachtoffer, die hij naar eigen zeggen vanwege een verhaal van zijn ex-vriendin er, ongestaafd, van verdacht dat hij zich had vergrepen aan zijn, verdachtes, dochtertje. Verdachte is gewapend met een vuurwapen met munitie naar deze ontmoeting toegegaan en heeft vrijwel direct van nabij op het nietsvermoedende slachtoffer geschoten. Het slachtoffer is geraakt in de buikstreek en in de arm. Dit schietincident heeft plaatsgevonden op de openbare weg, ten overstaan van omwonenden en voorbijgangers. Het slachtoffer heeft kans gezien een videotheek in te vluchten, maar verdachte is hem met het vuurwapen in de hand achterna gegaan. Uiteindelijk heeft het slachtoffer verdachte weten af te schudden.
Het slachtoffer mag van geluk spreken dat hij niet aan zijn verwonding is overleden en dat hij niet dodelijk is geraakt. Het spreekt voor zich dat de onverwachte aanslag op zijn leven een grote impact heeft gehad op het slachtoffer. Naast de tot op heden aanhoudende fysieke problemen als gevolg van zijn verwondingen, voornamelijk functiebeperking van zijn arm, kampt hij ook met psychische gevolgen in de vorm van gevoelens van angst en onveiligheid en heeft hij zich hiervoor onder behandeling moeten stellen, zo blijkt uit zijn slachtofferverklaring.
Daarnaast heeft het incident ook grote indruk gemaakt op de mensen op straat en in de videotheek, onder wie een man en een vrouw met een kindje van 2 jaar en een jongen van 12 jaar. Deze zagen zich opeens geconfronteerd met een slachtoffer met een bloedende schotwond en vervolgens met een man die met een vuurwapen zwaaide. De jongen van 12 jaar werd door verdachte bovendien duidelijk gemaakt dat hij de politie niet mocht bellen. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij deze angstaanjagende situatie heeft gecreëerd voor nietsvermoedende omstanders. Dit heeft een aanzienlijk strafverzwarend effect.
Voorts weegt de rechtbank mee dat de door verdachte gepleegde poging tot moord een vorm van (ongefundeerde) eigenrichting lijkt te betreffen, hetgeen volstrekt onacceptabel is.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op:
- het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 15 juni 2018, en een op naam van verdachte staande zogeheten Strafkaart Justitiële Documentatie, gedateerd 19 juli 2018. Uit de Strafkaart blijkt dat verdachte in [geboorteplaats] reeds eerder ter zake van vuurwapen-gerelateerde geweldsdelicten onherroepelijk tot vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld. De rechtbank weegt ook deze omstandigheid ten nadele van verdachte mee bij de straftoemeting;
- de uitgebrachte Pro Justitia rapporten van psychiater Vinkers en psycholoog Brandsma, het rapport van het Pieter Baan Centrum en de uitgebrachte reclasseringsadviezen.
Zoals hiervoor in het kader van de beoordeling van de strafbaarheid van verdachte reeds is opgemerkt, heeft verdachte niet meegewerkt aan onderzoek naar zijn persoon waardoor het voor de gedragsdeskundigen ook niet mogelijk is gebleken te komen tot een volledige, gedegen en op de persoon van verdachte toegespitste risicotaxatie. De reclassering komt in het meest recente advies van 13 juli 2018 wel tot een uitspraak over het recidivegevaar, dat als hoog wordt ingeschat. Met name het gebrekkige inlevingsvermogen en de volhardende rancuneuze houding van verdachte in verband met zijn (onbewezen) stelling dat mannen zijn dochter hebben misbruikt, baren de reclassering zorgen.
De rechtbank deelt de zorgen van de reclassering. Deze zorgen worden mede gevoed door uitlatingen die verdachte heeft gedaan tegenover de gedragsdeskundigen en de reclassering.
Zo rapporteert psycholoog Brandsma in het rapport van 30 oktober 2017 dat verdachte tegen hem heeft gezegd: “Ik heb bewijs van die mensen zitten aan mijn kind. Dus die man krijgt een kogel.”
Tegenover een medewerkster van het PBC (de pre-intaker) heeft verdachte op 1 februari 2018 zich laten ontvallen: “Ik ben vaak naar de politie gegaan, heb gezegd dat die mannen aan mijn kind zaten, ze hebben niets gedaan, ja en dan weet je mevrouw dan ga ik je klappen.”
Bij de reclassering heeft verdachte meerdere keren gezegd, voor het laatst in het gesprek van 4 juli 2018: “Wat zij hebben gedaan is erger dan wat ik heb gedaan”, doelend op het vermeende misbruik van zijn dochter. Voorts heeft verdachte aangegeven dat hij niet weet wat hij zal doen en hoe hij zal reageren als de politie het misbruik niet onderzoekt, als hij uit detentie komt.
Ook ter terechtzitting heeft de rechtbank geconstateerd dat verdachte telkens maar weer terugvalt op het vermeende seksueel misbruik-verhaal en dat hij nog altijd er op is gebrand de vermeende schuldigen ter verantwoording te roepen.
In het licht van deze zorgen acht de rechtbank het des te meer betreurenswaardig dat verdachte heeft geweigerd zijn medewerking te verlenen aan onderzoek naar zijn persoon.
Gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde feit, één van de meest ernstige die het Wetboek van Strafrecht kent, kan niet worden volstaan met een andere straf dan een straf die langdurige onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming betekent. Daarbij komt dat sprake is van meerdere strafverzwarende omstandigheden, die hiervoor zijn benoemd. Ten aanzien van de duur van de gevangenisstraf overweegt de rechtbank voorts dat zij het risico op herhaling van ernstige en zelfs levensbedreigende delicten hoog acht en dat de maatschappij gedurende langere tijd tegen verdachte moet worden beschermd. Vanuit met name ook dit oogpunt acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf niet toereikend. Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een vrijheidsstraf van acht jaren moet worden opgelegd.

7.Onttrekking aan het verkeer

De rechtbank is van oordeel dat de volgende onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen dienen te worden onttrokken aan het verkeer:
pistool, Lorcin L380 (786323)
4 stuks patronen (786327)
kogelpunt (786129)
huls (786344)
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het bewezenverklaarde feit met behulp van deze voorwerpen is begaan, terwijl het ongecontroleerde bezit van die voorwerpen in strijd is met de wet of het algemeen belang.

8. Overige beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen

De rechtbank is van oordeel dat de volgende in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen dienen te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende:
5. broek, kleur blauw, Surf (786118)
6. poloshirt, kleur blauw, Twin Life (786121)
7. theedoek (786341)
8. hemd, kleur blauw (786124)

9.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft, door tussenkomst van mr. J.A. Neslo, advocaat te Almere, een vordering tot schadevergoeding van € 9.925,37 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het tenlastegelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde materiële schade bestaat uit diverse reiskosten (€ 255,37) en het eigen risico van de ziektekostenverzekering over de jaren 2017 en 2018 (€ 770,00). De gestelde immateriële schade bestaat uit een bedrag van € 8.900,-. Mr. Neslo heeft de vordering ter terechtzitting desgevraagd nader toegelicht. De raadsvrouw van verdachte heeft de vordering niet betwist.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde en niet weersproken materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezenverklaarde feit en voor vergoeding in aanmerking komt. Vergoeding van de gestelde immateriële schade komt de rechtbank ook billijk voor, gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting, in het licht van de ernst van het bewezenverklaarde feit en nu ook deze schade rechtstreeks hieruit voortvloeit. De vordering zal dan ook geheel worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 augustus 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel en vervangende hechtenis
De raadsvrouw heeft, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 16 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BI1812), de rechtbank verzocht af te zien van het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat vanwege het gebrek aan financiële middelen bij verdachte zich het uitzonderlijke geval voordoet dat op voorhand vaststaat dat het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel slechts zal leiden tot het in de toekomst tenuitvoerleggen van de vervangende hechtenis.
De rechtbank stelt voorop dat verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die hem door het strafbare feit is toegebracht en dat de draagkracht van verdachte bij het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel in beginsel geen rol speelt. Slechts onder uitzonderlijke omstandigheden kan het gebrek aan draagkracht reden zijn ervan af te zien de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank betekent de huidige financiële situatie van verdachte niet zonder meer dat hij op termijn in het geheel niet in staat zal zijn de toegewezen schadevergoeding volledig te betalen. Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, staat dus niet op voorhand vast dat het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel slechts zal leiden tot het in de toekomst tenuitvoerleggen van vervangende hechtenis. Van een uitzonderlijk geval zoals in de rechtspraak van de Hoge Raad bedoeld, is dan ook geen sprake. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat ter zake van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Sr dient te worden opgelegd. De rechtbank ziet daarbij echter wel aanleiding om de vervangende hechtenis te beperken tot zestig dagen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De artikelen 36b, 36c, 36f, 45 en 289 van het Wetboek van Strafrecht zijn van toepassing.

11.Beslissing

De rechtbank:
 Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
 Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
acht (8) jaren.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van deze gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
 Onttrekt aan het verkeer:
pistool, Lorcin L380 (786323)
4 stuks patronen (786327)
kogelpunt (786129)
huls (786344)
 Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
5. broek, kleur blauw, Surf (786118)
6. poloshirt, kleur blauw, Twin Life (786121)
7. theedoek (786341)
8. hemd, kleur blauw (786124)
 Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 9.925,37 (negenduizend negenhonderdvijfentwintig euro en zevenendertig cent), bestaande uit € 1.025,37 als vergoeding voor de materiële en € 8.900,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 augustus 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
 Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[slachtoffer]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 9.925,37 (negenduizend negenhonderdvijfentwintig euro en zevenendertig cent), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
zestig (60) dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 augustus 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Jongeling, voorzitter,
mr. I.S. Burggraaff en mr. P. de Mos, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier A. Helder,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 augustus 2018.
Bijlage: de bewijsmiddelen