ECLI:NL:RBNHO:2018:6777

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 augustus 2018
Publicatiedatum
3 augustus 2018
Zaaknummer
15/860009-18
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord en smaadschrift door 78-jarige man tegen (ex)-schoondochter

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 2 augustus 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 78-jarige man, die op 15 januari 2018 een poging tot moord heeft gedaan op zijn (ex)-schoondochter. De man werd beschuldigd van het zich per fiets begeven naar de woning van de schoondochter, gewapend met een luchtdrukpistool en een mes. Hij heeft haar beschoten en meerdere keren gestoken, maar de uitvoering van het voorgenomen misdrijf is niet voltooid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man ook betrokken was bij het verspreiden van smaadschrift tegen zijn (ex)-schoondochter en haar moeder, door middel van een brief waarin hij hen in een kwaad daglicht stelde. De rechtbank heeft het beroep op psychische overmacht verworpen, omdat niet aannemelijk was dat de man onder een zodanige druk stond dat hij niet in staat was om weerstand te bieden aan zijn daden. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaar, waarbij de tijd in voorlopige hechtenis in mindering wordt gebracht. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder de (ex)-schoondochter en haar moeder, voor de geleden schade als gevolg van de feiten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/860009-18
Uitspraakdatum: 2 augustus 2018
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 19 juli 2018 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres] ,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Almere.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S.H.S. Kurniawan-Ayre en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. G. Lieffijn, advocaat te Den Helder, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 15 januari 2018 te Heerhugowaard, althans in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven, met dat opzet (en na kalm beraad en rustig overleg),
- zich heeft (per fiets) begeven naar de woning van [slachtoffer 1] , waarbij hij een luchtdrukpistool/luchtdrukwapen en/of een mes met zich voerde, en/of
- ( op korte afstand van die [slachtoffer 1] ) een luchtdrukpistool/luchtdrukwapen heeft (door)geladen en/of gericht op [slachtoffer 1] en/of (vervolgens) een of meerdere malen op/in de richting van het hoofd en/of het bovenlichaam, althans het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft geschoten, en/of
- een of meerdere malen [slachtoffer 1] met een mes heeft gestoken in de borst en/of de hals, althans het lichaam van die [slachtoffer 1] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij in of omstreeks de periode van 18 januari 2018 tot en met 01 februari 2018 te Almere en/of te Elburg en/of te Alkmaar en/of te Broek op Langedijk, gemeente Langedijk, en/of te Noord-Scharwoude, gemeente Langedijk, en/of te Heerhugowaard en/of te Alkmaar en/of te Haarlem en/of te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk, door middel van verspreiding van (een) geschrift(en), de eer en/of de goede naam van [slachtoffer 1] heeft aangerand door telastlegging van een of meer bepaalde feiten, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, immers
heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) met voormeld doel (een) geschrift(en), zoals aan deze tenlastelegging gehecht en daarvan deel uitmakende, (met daarin onder meer de zinnen:
‘De instanties zijn zo door en door slecht voor vaders dat ik als enige uitweg zie om een
leugenachtige narcistische moeder en ex schoondochter dood te schieten.’ en/of
‘Van [slachtoffer 1] mag zij [naam 1] ook zijn medicijnen geven wat natuurlijk misgaat en zeer gevaarlijk is in verband met zijn epilepsie’ en/of
‘Dat we er in het ziekenhuis achter moeten komen dat [naam 1] nooit groente van zijn moeder had gekregen, omdat het te veel moeite was om hem te LEREN eten en dat [naam 1] daardoor zwaar bloedarmoede heeft opgelopen schijnt ook niemand van de huidige hulpverlening te interesseren.’ en/of
‘Om [naam 2] toch het huis uit te krijgen moet er een toneelstukje met uitlokking tot geweld opgevoerd worden. (…) [slachtoffer 1] begint aan [naam 1] zijn buik te trekken, hetgeen levensgevaarlijk voor [naam 1] is. (…) Intussen belt [slachtoffer 1] de politie met de boodschap dat ze door [naam 2] is mishandeld. [naam 3] en [naam 4] zijn bij dit toneelstukje aanwezig en de ouders van [slachtoffer 1] die op 20 minuten autorijden wonen zijn binnen 1 minuut aanwezig.’ en/of
‘ [naam 3] , ook jij hebt een hele grote invloed gehad op mijn keus om je moeder te proberen te
vermoorden.’) verspreid;
en/of
hij in of omstreeks de periode van 18 januari 2018 tot en met 01 februari 2018 te Almere en/of te Elburg en/of te Alkmaar en/of te Broek op Langedijk, gemeente Langedijk, en/of te Noord-Scharwoude, gemeente Langedijk, en/of te Heerhugowaard en/of te Alkmaar en/of te Haarlem en/of te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk, door middel van verspreiding van (een) geschrift(en), de eer en/of de goede naam van [slachtoffer 2] heeft aangerand door telastlegging van een of meer bepaalde feiten, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) met voormeld doel (een) geschrift(en), zoals aan deze tenlastelegging gehecht en daarvan deel uitmakende (met daarin onder meer de zinnen:
‘Wel wil ik daarbij aantekenen dat ik ondertussen overduidelijk gemerkt hebt dat haar moeder [slachtoffer 2] de grootste onruststoker is. Eigenlijk is zij degene die het meest verdient om vermoord te worden.’ en/of
‘Tegen [naam 3] wil ik zeggen: Ga vooral zo door met liegen en toneelspelen samen met je mama en oma. Dan kom je waarschijnlijk ook ooit nog wel in de escortservice terecht. Hoezo escortservice? Nou jouw moeder en oma hebben daar ook in gewerkt. Van je moeder hebben we haar eigen verklaring vanuit de rechtbank en over je oma hebben we diverse verklaringen van derden. Dus je bent al erfelijk belast.’),verspreid;

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ter zake het bewijs van de onder 1 ten laste gelegde poging tot moord gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde medeplegen van smaadschrift heeft de raadsman verzocht om vrijspraak, nu het opzet van verdachte er niet op was gericht de inhoud van zijn brief buiten beperkte kring te (doen) verspreiden, zodat aan de vereisten voor een bewezenverklaring niet is voldaan.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Feit 1: poging tot moord
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder feit 1 ten laste gelegde feit, poging moord, op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] van 15 januari 2018 (dossierpagina’s 135 en 136);
  • een geschrift zijnde een geneeskundige verklaring Intensive Care geneeskunde
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal onderzoek wapen
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal onderzoek wapen van
3.3.2.
Feit 2: medeplegen smaadschrift
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder feit 2 ten laste gelegde feit op grond van de aan dit vonnis als bijlage gehechte en daarvan deel uitmakende bewijsmiddelen.
Bewijsoverweging
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij, kort nadat hij was aangehouden en in voorlopige hechtenis was genomen voor de poging tot moord op zijn schoondochter, een brief heeft geschreven over de voorgeschiedenis van zijn daad. Hij heeft daarmee alles van zich af willen schrijven. Dit handgeschreven stuk heeft hij vervolgens aan zijn zoon [naam 2] doen toekomen, zodat [naam 2] ermee kon doen wat hij wilde en wat dienstig kon zijn voor zijn zaak met betrekking tot verdachtes kleinzoon [naam 1] . [naam 2] mocht de brief completeren, verbeteren of aanvullen, maar het verhaal van verdachte diende in stand te blijven. Zijn bedoeling was dat de brief terecht zou komen bij de instanties en hulpverleners die waren betrokken bij zijn kleinzoon [naam 1] en de echtscheiding van zijn zoon en schoondochter. Het was de bedoeling van verdachte een denkomslag bij hen te bewerkstelligen.
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte niet het doel had om de brief ter kennis te brengen van een breder publiek. De doelgroep was de genoemde kring van betrokken instanties en hulpverleners en verdachte was er niet van op de hoogte dat de brief zou worden gestuurd naar een grotere kring geadresseerden, waaronder de bewoners van [adressen] in Heerhugowaard en verschillende media. De verzendlijst die bij de getypte versie van de brief is gevoegd, is verdachte pas onder ogen gekomen nadat de brief al was verspreid. Nu verdachte niet heeft gewild dat buiten beperkte kring kennis zou worden genomen van de inhoud van zijn brief, heeft hij daaraan geen ruchtbaarheid willen geven, zoals voor een bewezenverklaring van smaadschrift is vereist. Hij dient daarom van het onder 2 ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
De rechtbank stelt in de eerste plaats vast dat op één na alle in de tenlastelegging opgesomde passages, waarvan verdachte heeft bekend deze te hebben opgeschreven, naar hun aard en strekking zijn bedoeld om de eer en de goede naam van de aangeefsters [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aan te randen, zodat het opzet van verdachte geacht wordt daarop te zijn gericht. Voorts wordt vastgesteld dat verdachte toen de brief werd geschreven geen toegang had tot een PC of het internet en de brief in handgeschreven vorm door hem is verzonden aan zijn zoon [naam 2] , terwijl deze uiteindelijk in getypte vorm is verspreid. Hieruit volgt dat iemand anders dan verdachte de brief heeft uitgetypt en heeft verstuurd aan de op de verzendlijst genoemde adressanten. Dit betekent dat verdachte tezamen met een of meer anderen voor verspreiding van de brief verantwoordelijk is. Dat verdachte blijkens zijn eigen verklaring enkel het oogmerk heeft gehad de brief te (laten) verspreiden onder de bij de zaak van zijn kleinzoon betrokken instanties en hulpverleners, maakt niet dat verdachte strafrechtelijk geen verwijt treft. Het gaat blijkens het dossier om meer instanties en personen, zodat niet kan worden gezegd dat verdachte geen ruchtbaarheid heeft willen geven aan de smadelijke teksten. Het verweer wordt derhalve verworpen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1:
hij op 15 januari 2018 te Heerhugowaard, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
- zich per fiets heeft begeven naar de woning van [slachtoffer 1] , waarbij hij een luchtdrukpistool/luchtdrukwapen en een mes met zich voerde, en
- op korte afstand van die [slachtoffer 1] een luchtdrukpistool/luchtdrukwapen heeft (door)geladen en gericht op [slachtoffer 1] en vervolgens in de richting van het hoofd en het bovenlichaam van die [slachtoffer 1] heeft geschoten, en
- meermalen [slachtoffer 1] met een mes heeft gestoken in de borst en/of de hals, althans het lichaam van die [slachtoffer 1] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2:
hij omstreeks de periode van 18 januari 2018 tot en met 1 februari 2018 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk, door middel van verspreiding van een geschrift, de eer en/of de goede naam van [slachtoffer 1] heeft aangerand door telastlegging van bepaalde feiten, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, immers hebben verdachte en/of zijn mededader(s) met voormeld doel een geschrift, zoals aan deze tenlastelegging gehecht en daarvan deel uitmakende (met daarin onder meer de zinnen:
‘De instanties zijn zo door en door slecht voor vaders dat ik als enige uitweg zie om een
leugenachtige narcistische moeder en ex schoondochter dood te schieten.’ en
‘Van [slachtoffer 1] mag zij [naam 1] ook zijn medicijnen geven wat natuurlijk misgaat en zeer gevaarlijk is in verband met zijn epilepsie’ en
‘Dat we er in het ziekenhuis achter moeten komen dat [naam 1] nooit groente van zijn moeder had gekregen, omdat het te veel moeite was om hem te LEREN eten en dat [naam 1] daardoor zwaar bloedarmoede heeft opgelopen schijnt ook niemand van de huidige hulpverlening te interesseren.’ en
‘Om [naam 2] toch het huis uit te krijgen moet er een toneelstukje met uitlokking tot geweld opgevoerd worden. (…) [slachtoffer 1] begint aan [naam 1] zijn buik te trekken, hetgeen levensgevaarlijk voor [naam 1] is. (…) Intussen belt [slachtoffer 1] de politie met de boodschap dat ze door [naam 2] is mishandeld. [naam 3] en [naam 4] zijn bij dit toneelstukje aanwezig en de ouders van [slachtoffer 1] die op 20 minuten autorijden wonen zijn binnen 1 minuut aanwezig.’)
verspreid;
en
hij omstreeks de periode van 18 januari 2018 tot en met 1 februari 2018 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk, door middel van verspreiding van een geschrift, de eer en/of de goede naam van [slachtoffer 2] heeft aangerand door telastlegging van bepaalde feiten, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, immers hebben verdachte en/of zijn mededader(s) met voormeld doel geschrift, zoals aan deze tenlastelegging gehecht en daarvan deel uitmakende, (met daarin onder meer de zinnen:
‘Wel wil ik daarbij aantekenen dat ik ondertussen overduidelijk gemerkt hebt dat haar moeder [slachtoffer 2] de grootste onruststoker is. Eigenlijk is zij degene die het meest verdient om vermoord te worden.’ en
‘Tegen [naam 3] wil ik zeggen: Ga vooral zo door met liegen en toneelspelen samen met je mama en oma. Dan kom je waarschijnlijk ook ooit nog wel in de escortservice terecht. Hoezo escortservice? Nou jouw moeder en oma hebben daar ook in gewerkt. Van je moeder hebben we haar eigen verklaring vanuit de rechtbank en over je oma hebben we diverse verklaringen van derden. Dus je bent al erfelijk belast.’),
verspreid;
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1:
Poging tot moord.
Feit 2:
Medeplegen van smaadschrift, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
5.1.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte ten aanzien van feit 1 dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu verdachte dit feit heeft gepleegd in een situatie van psychische overmacht. Hij heeft hiertoe aangevoerd – kort en zakelijk weergegeven – dat verdachte angst had voor de dood van zijn vrouw, zijn zoon en zijn kleinzoon. De zorgen rondom deze personen groeiden verdachte boven het hoofd, zodanig dat hij heeft geleefd onder een bovenmenselijke hoge psychische druk. Die druk leidde bij verdachte tot de dwingende gedachte dat hij nog de enige was die zijn geliefden kon redden (het beschermingsmotief) en dat dit enkel mogelijk was door zijn schoondochter [slachtoffer 1] te doden. De angst voor de dood van zijn geliefden was zo overheersend dat van verdachte redelijkerwijs niet kon worden gevergd weerstand te bieden aan deze dwingende gedachte.
5.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat voor een geslaagd beroep op psychische overmacht. Zij heeft daartoe aangevoerd dat, indien er vanuit zou moeten worden gegaan dat in de situatie van verdachte prangende omstandigheden aanwezig waren, niet aannemelijk is geworden dat verdachte daaraan redelijkerwijs geen weerstand heeft kunnen bieden of behoren te bieden.
5.3.
Oordeel van de rechtbank
5.3.1.
Psychische overmacht
De rechtbank stelt voorop dat een beroep op psychische overmacht in de jurisprudentie zeer zelden wordt aangenomen. Het kan slechts slagen wanneer sprake is van een van buiten komende drang waaraan deze verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden. Daarbij geldt dat de reactie op genoemde drang dient te voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zijn handelen werd beheerst door een grote, allesoverheersende angst om zijn dierbaren, te weten zijn echtgenote, zijn zoon [naam 2] en zijn kleinzoon [naam 1] . Hij heeft verklaard dat hij bang was dat zijn zoon en/of zijn echtgenote zichzelf iets zouden aandoen en dat zijn kleinzoon dan eveneens zou komen te overlijden, op korte termijn wegens een gemis aan goede zorg of op langere termijn door het uitblijven van de door hem benodigde nieuwe nier, die alleen zijn vader [naam 2] hem kan geven.
Wat betreft de angst van verdachte voor suïcide van zijn zoon of echtgenote, merkt de rechtbank op dat verdachte hierover pas heeft gesproken bij het eerste gesprek met de rapporterend psycholoog. Daaraan voorafgaand – bij zijn aanhouding, tijdens het eerste verhoor bij de politie en ook bij de rechter-commissaris – heeft verdachte verklaard dat zijn handelen was ingegeven door het feit dat hij bang was dat zijn zoon [naam 2] de aangeefster, [slachtoffer 1] , iets zou aandoen en dat hij
datniet wilde. [naam 2] was volgens verdachte een jonge man die nog een toekomst voor zich had, terwijl verdachte zelf een oude man was met veel gebreken. Verdachte heeft daarom besloten dat hij degene zou zijn die [slachtoffer 1] zou doden.
Dat verdachte bij zijn aanhouding en bij zijn verhoren bij de politie en de rechter-commissaris niet heeft verklaard dat hij gedreven zou zijn door de angst dat zijn zoon en echtgenote zichzelf van het leven zouden beroven, is opmerkelijk. Indien deze omstandigheden een zodanige kracht, dwang of drang teweeg hadden gebracht dat verdachte daaraan geen weerstand kon bieden en verdachte hierdoor gedreven werd tot het plegen van zijn daad, had het immers voor de hand gelegen dat verdachte hierover meteen zou hebben verklaard.
Inhoudelijk overweegt de rechtbank ten aanzien van de door verdachte gestelde vrees voor het leven van zijn zoon [naam 2] als volgt.
Verdachte heeft verklaard dat [naam 2] in de maand november 2017, nadat verdachtes kleinzoon [naam 1] aan zijn moeder was toegewezen, bij hem en zijn vrouw thuis in Elburg kwam en dat hij toen zo buiten zinnen was dat hij erover sprak om aangeefster iets te zullen aandoen. Verdachte en zijn vrouw hebben [naam 2] vervolgens gedwongen enkele dagen bij hen in Elburg te blijven en hebben op hem ingepraat om hem van zijn voornemen af te houden. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat dit is gelukt en dat de angst dat [naam 2] aangeefster iets zou aandoen is verdwenen toen [naam 2] eenmaal weer tot rust kwam. Ook uit de verklaring die de echtgenote van verdachte als getuige heeft afgelegd bij de rechter-commissaris blijkt dat de rust bij [naam 2] weer terug kwam en dat hij sprak over het besef “dat hij het niet kon maken, omdat hij er moest zijn voor [naam 1] ”.
Zelf heeft [naam 2] als getuige bij de rechter-commissaris verklaard dat hij in de periode tussen november 2017 en januari 2018 geregeld met zijn beide ouders heeft gesproken over suïcide. Dit ging in de toon van “als moeders met leugens zo worden gesteund en vaders opzij worden gezet, dan snap ik dat vaders het niet trekken”. Op de vraag of hij concreet heeft gezegd zelfmoord te willen plegen, heeft hij geantwoord: “Ik denk dat ik zelf wel een keer heb geuit dat ik misschien ook wel met [naam 1] voor de trein zou springen als het zo door zou gaan”. Hoewel ontegenzeggelijk zorgwekkend, acht de rechtbank deze uitlating in deze formulering niet zo concreet en acuut dat deze geëigend moet worden geacht om bij verdachte een zodanig extreme psychische druk te veroorzaken dat deze hem tot zijn handelen kon nopen. Dit betekent dat niet aannemelijk wordt geacht dat het handelen van verdachte op 15 januari 2018 is ingegeven door de allesoverheersende drang om te voorkomen dat zijn zoon [naam 2] aangeefster [slachtoffer 1] iets zou aandoen en daarmee zijn leven ten gronde zou richten, dan wel de zodanige drang om te voorkomen dat [naam 2] zijn eigen leven zou beëindigen.
Hetzelfde geldt voor de door verdachte gestelde
secundairevrees voor het leven van [naam 1] , die erin is gelegen dat [naam 1] van [naam 2] afhankelijk was voor (op lange termijn) een nieuwe nier en (op korte termijn) het bieden van de juiste verzorging, die voor [naam 1] van levensbelang werd geacht. Nu er geen prangende omstandigheden worden aangenomen ten aanzien van de vrees om [naam 2] , kunnen deze ook niet secundair worden aangenomen ten aanzien van de vrees om [naam 1] .
Ten aanzien van de door verdachte gestelde angst om het leven van zijn echtgenote overweegt de rechtbank als volgt. Weliswaar blijkt uit de processen-verbaal van verhoor van verdachtes zoon [naam 2] en verdachtes echtgenote bij de rechter-commissaris dat haar gemoedstoestand niet steeds stabiel is geweest gedurende de periode dat de echtscheidingsproblematiek bij haar zoon heeft gespeeld, maar uit die processen-verbaal blijkt ook dat haar suïcidale gedachten, welke gedachten zij zelf heeft benoemd als angst voor het water, weg zijn geëbd nadat verdachte en zijn echtgenote meteen na de kerst van 2017 zijn weggegaan uit Broek op Langedijk en op reis zijn gegaan met hun camper. De echtgenote van verdachte heeft zelf verklaard dat suïcidale gedachten niet opnieuw aan de orde waren tot na 15 januari 2018, toen de poging tot moord al door verdachte was gepleegd.
De slotsom luidt dat het beroep op psychische overmacht wordt verworpen, omdat niet aannemelijk is geworden dat op 15 januari 2018 sprake is geweest van een van buiten komende drang waaraan verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden.
5.3.2.
Toerekenbaarheid
In de over verdachte uitgebrachte Pro Justitia rapportage komt de psycholoog tot de conclusie dat bij verdachte geen sprake is van een ziekelijke stoornis of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, zodat het feit verdachte volledig kan worden toegerekend. De rechtbank neemt deze conclusie over en maakt deze tot de hare.
Er is verder ook geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, ingeval het beroep op psychische overmacht wordt verworpen, bepleit bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met de extreme omstandigheden waaronder verdachte de feiten heeft gepleegd, de hoge leeftijd van verdachte, het feit dat hij first offender is en het feit dat het recidivegevaar klein moet worden geacht.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot moord op zijn (ex)-schoondochter. Verdachte heeft ter uitvoering van zijn voornemen om aangeefster te doden een luchtdrukwapen en een mes gekocht en is daarmee naar de woning van aangeefster gegaan. Verdachte heeft aangeefster vervolgens opgewacht en haar in haar eigen tuin aangevallen met het wapen en het mes. Verdachte heeft aangeefster eerst van korte afstand beschoten en daarna, toen bleek dat het niet lukte het wapen te herladen en aangeefster uit de tuin kon ontkomen, heeft verdachte aangeefster achtervolgd en heeft hij haar op straat meermaals gestoken met het mes dat hij als reservewapen had meegenomen. Deze gang van zaken getuigt van een doordacht plan dat door verdachte is uitgevoerd. Aangeefster heeft letterlijk voor haar leven moeten vechten en mag van geluk spreken dat zij de aanval door verdachte heeft overleefd. Dat zij niet om het leven is gekomen, heeft aangeefster niet te danken aan het handelen van verdachte, maar aan het ingrijpen van gemeentewerkers. Deze gemeentewerkers hebben verdachte overmeesterd en terwijl dit gebeurde heeft verdachte nog geroepen “Jammer dat het niet gelukt is.” Als gevolg van het handelen van verdachte heeft aangeefster steekwonden aan haar arm, hals en borst en een klaplong opgelopen, waarvoor zij in het ziekenhuis moest worden behandeld. De littekens van de steekwonden zijn op dit moment nog zichtbaar. Ook heeft aangeefster schade aan haar gebit opgelopen doordat een kogel haar in de mond heeft geraakt. Uit de ter terechtzitting voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat aangeefster nog dagelijks de lichamelijke en psychische gevolgen van het handelen van verdachte ondervindt en dat haar leven voor en na de bewuste dag niet meer hetzelfde is en zal zijn.
Een ander van het leven beroven, is een van de meest ernstige misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent. Als het delict wordt voltooid, zijn de gevolgen ervan onomkeerbaar, maar ook bij een poging daartoe zijn de gevolgen voor het slachtoffer en diens omgeving groot. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij – blijkens zijn verklaringen – geen enkel moment over de gevolgen van zijn daden voor de kinderen van aangeefster heeft nagedacht. Aangeefster is moeder van vier minderjarige kinderen en de daden van verdachte hadden ertoe kunnen leiden – en waren daar ook op gericht – dat deze vier kinderen hun moeder was ontnomen. Blijkens de slachtofferverklaring ondervinden de kinderen nog dagelijks de nadelige geestelijke gevolgen van het feit dat verdachte hun moeder heeft geprobeerd te doden.
Voor een dergelijk ernstig strafbaar feit is geen andere straf op zijn plaats dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van lange duur met zich brengt.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van smaadschrift, gericht tegen zijn (ex)-schoondochter en haar moeder. Hij heeft door middel van een uitgebreide brief met smadelijke teksten welbewust geprobeerd hen in een kwaad daglicht te stellen, onder meer bij hulpverlenende instanties. Nu hij in de brief heeft gemeld waarom zij het verdienen te worden vermoord en hij zich kort daarvoor al had schuldig gemaakt aan het onder 1 bewezenverklaarde feit, hebben beide slachtoffers zich hierdoor bovendien extra onveilig gevoeld.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie van
20 maart 2018, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld;
- het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van 27 februari 2018 van E.M.F.A. Strasek als reclasseringswerkster verbonden aan Reclassering Nederland;
- het psychologisch Pro Justitia rapport van 22 maart 2018, opgesteld door psycholoog
J.M. Oudejans, onder meer inhoudende dat geen sprake is van een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bij verdachte en dat er geen gronden zijn om een advies voor begeleiding of behandeling binnen een strafrechtelijk kader uit te brengen.
De rechtbank ziet geen strafmatigende factor in de leeftijd van verdachte. Verdachte heeft immers verklaard dat zijn gevorderde leeftijd voor hem juist een deel van de aanleiding vormde voor het plegen van het delict. Aangezien hij, anders dan zijn zoon, een oude man is en hij van mening was niet veel toekomst meer voor zich te hebben, heeft hij besloten dat hij degene zou zijn die aangeefster iets aan zou doen. Hij kan daarmee worden geacht de consequenties van zijn daad te hebben overzien en aanvaard.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De periode die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht zal hiervan worden afgetrokken.
6.4.
Bijkomende straf van verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven kabelbinder verbeurd dient te worden verklaard. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij deze kabelbinder ten tijde van het delict bij zich droeg, omdat het hem mogelijk bij de uitvoering van het bewezenverklaarde feit 1 van pas had kunnen komen.

7.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

7.1.
[slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 18.161,20 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde schade bestaat uit:
Materiële schade
  • Kapotte en bebloede kleding inclusief laarzen en jas: € 300,00
  • Aanschaf en levering beveiligingscamera in achtertuin woning: € 2.094,99
  • Aanschaf materialen voor plaatsing hek achteringang woning: € 357,92
  • Vervanging sloten als gevolg van verlies sleutel: € 120,00
  • Kosten parkeren ziekenhuis tijdens ziekenhuisopname: € 23,10
  • Juridische kosten betreffende de verblijfplaats van de jongste
  • Noodreparatie gebitselement 41: € 213,89
  • Offerte tandarts vervaardigen kroon element 41: € 1.055,30
  • Offerte tandarts vervaardigen en plaatsen implantaat: € 4.250,00 (zoals ter terechtzitting verminderd met € 250,00).
De ziektekostenverzekering van [slachtoffer 1] zal € 450,00 vergoeden voor tandheelkundige kosten. Dit bedrag is ter terechtzitting op de vordering in mindering gebracht.
Totaal materiële schade, zoals ter terechtzitting verminderd: € 8.161,20
Immateriële schade: € 10.000,00
De raadsman van verdachte heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering ten aanzien van de camera-installatie, het hek, de vervanging van de sloten, de juridische kosten en de offertes van de tandarts. Ten aanzien van de kleding heeft de raadsman de rechtbank verzocht om gebruik te maken van haar schattingsbevoegdheid en ten aanzien van de parkeerkosten, de noodreparatie van het gebit en de gevorderde immateriële schade heeft de raadsman van verdachte zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade met betrekking tot noodreparatie van het gebit, de geoffreerde tandartskosten en de kleding rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 bewezen verklaarde feit. Hoewel de kosten van de tandarts nog niet vaststaan nu nog sprake is van geraamde kosten zoals weergegeven in de offertes, is, gelet op het letsel, aannemelijk dat de geraamde tandheelkundige kosten daadwerkelijk zullen worden gemaakt. De rechtbank ziet dan ook aanleiding deze kosten toe te wijzen.
De rechtbank acht voorts het ten aanzien van de kleding gevorderde schadebedrag aannemelijk en zal de in dat verband geleden schade vaststellen op het gevorderde bedrag.
Ook is de rechtbank van oordeel dat de schadeposten met betrekking tot de aanschaf van beveiligingsmaatregelen, zoals een nieuw (hoger) hekwerk en camera’s in dit geval voor toewijzing in aanmerking komen. De benadeelde partij is in haar achtertuin aangevallen en voelt zich als gevolg daarvan thans onveilig in haar eigen woning en tuin. Dat de benadeelde partij maatregelen heeft getroffen om zich veiliger te voelen, ook nu verdachte vast zit, acht de rechtbank dan ook het rechtstreeks gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit. Voornoemde posten zijn voldoende onderbouwd en zullen geheel worden toegewezen.
Anders oordeelt de rechtbank ten aanzien van de gevorderde kosten voor het vervangen van de sloten van de woning. Nu bij de aanhouding en de daarop uitgevoerde fouillering geen sleutel is aangetroffen bij verdachte, is niet aannemelijk dat de sleutel van de benadeelde partij tijdens de worsteling met verdachte in zijn handen is gevallen. Aldus vloeien de kosten voor het vervangen van de sloten niet rechtstreeks voort uit het onder 1 bewezenverklaarde feit en zal de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Hetzelfde geldt voor de gevorderde juridische kosten. Onvoldoende staat vast dat dit juridische kosten betreffen die voortvloeien uit het onder 1 bewezenverklaarde feit, nu de verblijfplaats van de kleinzoon van verdachte reeds langer onderwerp was van een juridische strijd tussen de benadeelde partij, als moeder van [naam 1] , en de zoon van verdachte.
Ten slotte is gebleken dat de gevorderde parkeerkosten zijn gemaakt door de ouders van de benadeelde partij, die haar hebben opgezocht in het ziekenhuis. Nu deze kostpost geen schade betreft die rechtstreeks door de benadeelde partij zelf is geleden, zal zij ook in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Vergoeding van de immateriële schade komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting.
Uit het voorgaande volgt dat de vordering grotendeels zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 januari 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 bewezenverklaarde handelen
[kort gezegd: poging moord] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
7.2.
[slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 500,00 ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag.
De raadsman van verdachte heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 2 bewezenverklaarde feit. Vergoeding van de schade komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De vordering zal dan ook worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf
18 januari 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 2 bewezen verklaarde handelen
[kort gezegd: medeplegen van smaadschrift] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De artikelen 45, 47, 57, 261 en 289 van het Wetboek van Strafrecht zijn van toepassing, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezenverklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
7 (zeven) jaren.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd de onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven kabelbinder.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 1]geleden schade tot
€ 17.822,10 (zegge: zeventienduizend achthonderdtweeëntwintig euro en tien cent), bestaande uit € 7.822,10 als vergoeding voor de materiële en € 10.000,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 januari 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening, aan [slachtoffer 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[slachtoffer 1]de verplichting op tot betaling aan de Staat van
€ 17.822,10 (zegge: zeventienduizend achthonderdtweeëntwintig euro en tien cent), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
124 (honderdvierentwintig) dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 januari 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 2]geleden schade tot
€ 500,00 (zegge: vijfhonderd euro), als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 januari 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening, aan [slachtoffer 2] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[slachtoffer 2]de verplichting op tot betaling aan de Staat van
€ 500,00 (zegge: vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
10 (tien) dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 januari 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.S. Lamboo, voorzitter,
mr. Ch.A. van Dijk en mr. M.H. Affourtit-Kramer, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.C. Kramer,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van
2 augustus 2018.
Bijlage
De bewijsmiddelen