ECLI:NL:RBNHO:2018:6586

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 juli 2018
Publicatiedatum
30 juli 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 2945
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunningverlening voor bodemenergiesystemen en procesbelang bij meerdere vergunningen op dezelfde locatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 30 juli 2018 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van vergunningen voor bodemenergiesystemen. Eiseres, een B.V. gevestigd in [plaats 1], heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland, dat op 30 maart 2017 een vergunning heeft verleend aan derde-partij, een andere B.V. gevestigd in [plaats 2], voor het onttrekken en infiltreren van grondwater ten behoeve van een open bodemenergiesysteem. Eiseres had eerder, op 1 mei 2017, een vergunning voor een nagenoeg gelijke activiteit op dezelfde locatie verkregen.

Eiseres betoogde dat het niet mogelijk is om voor dezelfde activiteit op dezelfde locatie meerdere vergunningen te verlenen, verwijzend naar het beginsel 'wie het eerst komt, het eerst pompt', zoals vastgelegd in de Waterwet. De rechtbank oordeelde echter dat de Waterwet geen belemmering vormt voor het verlenen van meerdere vergunningen voor dezelfde locatie, mits er adequate vergunningvoorschriften zijn om negatieve interferentie tussen de systemen te voorkomen. De rechtbank stelde vast dat verweerder geen beleidsregels had opgesteld, maar dat de vergunningvoorschriften voldoende waarborgen bieden.

De rechtbank concludeerde dat eiseres geen procesbelang had bij haar beroep, omdat het doel van haar beroep, het verkrijgen van de enige vergunning voor de locatie, niet kon worden bereikt. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres niet-ontvankelijk en wees op de mogelijkheid van hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 17/2945

uitspraak van de meervoudige kamer van 30 juli 2018 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., te [plaats 1] , eiseres

(gemachtigde: mr. S.H.J. Vissers),
en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland, verweerder

(gemachtigde: P.C. Speelman en H.P. Nederlof).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij] B.V., te [plaats 2] (gemachtigde: B. van Kouwen)

Procesverloop

Bij besluit van 30 maart 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder aan derde-partij een vergunning verleend als bedoeld in artikel 6.4 van de Waterwet voor het onttrekken en in de bodem terugbrengen van grondwater en voor het aanbrengen van bronnen met filters tot in het derde watervoerende pakket als bedoeld in artikel 6.5 van de Waterwet en de keur van Rijnland.
Eiseres heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt en daarbij verweerder verzocht in te stemmen met rechtstreeks beroep en het bezwaarschrift door te sturen naar de rechtbank met het verzoek het als beroep in behandeling te nemen.
Verweerder heeft ingestemd met rechtstreeks beroep en het bezwaarschrift ter behandeling doorgezonden naar de rechtbank.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juli 2018. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Verweerder heeft derde-partij een vergunning verleend voor het installeren van een open bodemenergiesysteem op de locatie [locatie] . Derde-partij is eigenaar van de grond en het gebouw op de locatie. Aan eiseres is voor nagenoeg dezelfde activiteit op dezelfde locatie op 1 mei 2017 een vergunning verleend.
2. Eiseres betoogt dat voor (nagenoeg) dezelfde activiteit op dezelfde locatie niet tweemaal een vergunning kan worden verleend. Uitgangspunt van de Waterwet is immers dat “wie het eerst komt, het eerst pompt”. Dit volgt uit de Nota van toelichting bij het Besluit bodemenergiesystemen. Voorkomen moet worden dat bodemenergiesystemen in hetzelfde onttrekkingsgebied negatief interfereren. Vanwege dit uitgangspunt had uitsluitend aan haar een vergunning mogen worden verleend omdat haar aanvraag eerder is ingediend dan die van derde-partij, aldus eiseres. Verweerder hield zich tot voor kort strikt aan dit uitgangspunt. De reden dat verweerder nu meer vergunningen voor dezelfde locatie verleent, is omdat door eiseres voor meer locaties aanvragen zijn gedaan. Achtergrond van het aanvragen van deze vergunningen is dat eiseres daarmee als vergunninghouder een goede positie heeft om aan eigenaren van gebouwen een aanbieding tot realisatie en exploitatie van een bodemenergiesysteem te doen. Eiseres heeft daarbij een groot commercieel belang.
3. Verweerder stelt dat meer vergunningen voor één locatie kunnen worden verleend. Dat eerder een vergunning voor dezelfde locatie is verleend, is niet als weigeringsgrond in de Waterwet is opgenomen. In overeenstemming met artikel 6.11h van het Waterbesluit is in de vergunning het voorschrift opgenomen dat de vergunninghouder ervoor zorg moet dragen dat het vergunde bodemenergiesysteem niet leidt tot zodanige interferentie met een eerder geïnstalleerd bodemenergiesysteem dat het doelmatig functioneren van één van de systemen kan worden geschaad. Alle vergunde open en gesloten bodemsystemen worden geregistreerd in het Landelijk Grondwater Register. Op deze wijze wordt negatieve interferentie voorkomen. Verder ziet de belangenafweging van artikel 6.21 van de Waterwet alleen op waterstaatkundige belangen en niet op commerciële belangen.
4. Derde-partij heeft ter zitting aangegeven inmiddels gebruik te hebben gemaakt van de haar verleende vergunning. Derde-partij sluit zich aan bij het standpunt van verweerder.
5.1.
Op grond van artikel 6.4 van de Waterwet is het verboden zonder daartoe strekkende vergunning van verweerder grondwater te onttrekken of water te infiltreren ten behoeve van een bodemenergiesysteem. Artikel 2.2b, tweede lid, van het Besluit omgevingsrecht voorziet in de mogelijkheid om bij provinciale verordening interferentiegebieden aan te wijzen waarbinnen beleid kan worden gevoerd ter bevordering van een doelmatig gebruik van bodemenergie. In de Nota van toelichting bij het Besluit van 25 maart 2013, waarbij dit artikel in het Besluit omgevingsrecht is gevoegd (Staatsblad 2013, 112, pagina 28), is het voorkomen van negatieve interferentie genoemd als belangrijk aandachtspunt bij het opstellen van beleid, naast het doorbreken van het beginsel “wie het eerst komt, het eerst pompt”. Ter zitting is komen vast te staan dat verweerder geen beleidsregels heeft opgesteld.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat het beginsel “wie het eerst komt, het eerst pompt” betrekking heeft op geïnstalleerde systemen. Dat volgt uit de tekst van artikel 6.11h van het Waterbesluit, waarin gesproken wordt van “een eerder geïnstalleerd bodemenergiesysteem”. Anders dan eiseres betoogt, brengt dit beginsel niet met zich dat verweerder ter voorkoming van negatieve interferentie al bij ontvangst van een vergunningaanvraag rekening moet houden met een eerdere aanvraag in die zin dat aanvragen in de volgorde van binnenkomst moeten worden afgehandeld en dat een tweede aanvraag niet tot vergunningverlening zou mogen leiden indien een eerdere aanvraag kan worden ingewilligd. Verlening van meer vergunningen voor dezelfde locatie is mogelijk. Negatieve interferentie van bodemenergiesystemen kan worden voorkomen met de op grond van artikel 6.11h, eerste lid, van het Waterbesluit verplichte vergunningvoorschriften.
5.3.
Nu uit 5.2 volgt dat meer vergunningen voor dezelfde locatie kunnen worden verleend, is de rechtbank van oordeel dat eiseres geen procesbelang heeft bij het door haar ingestelde beroep tegen de aan derde-partij verleende vergunning. Eiseres wil immers met haar beroep bereiken dat zij de enige vergunninghouder voor de locatie wordt. Dat doel kan met dit beroep niet worden bereikt. Een positie als enige vergunninghouder is niet in overeenstemming met het systeem van de wet, dat meer vergunningen en meer vergunninghouders mogelijk maakt. De rechtbank zal het beroep van eiseres daarom vanwege het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk verklaren.
6. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
7. De rechtbank merkt tot slot op dat nu deze zaak betrekking heeft op de ontwikkeling en verwezenlijking van bodemenergiesystemen als bedoeld in artikel 8, tweede lid, onder h, van de Wet bodembescherming hier sprake is van een ruimtelijk en infrastructureel project als bedoeld in bijlage I, onder 1.3, van de Crisis- en herstelwet.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. van Dijk, voorzitter, mr. M. Kraefft en mr. D.M. de Feijter, leden, in aanwezigheid van mr. E. Degen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Op het hoger beroep tegen deze uitspraak is de Crisis- en herstelwet van toepassing.
Op grond van artikel 1.6a van de Crisis- en herstelwet kunnen na genoemde zes weken geen gronden meer worden aangevoerd.