6.3.Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de maatregel die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en de adviezen van Pro Justitia opgesteld door [naam psychiater] , psychiater d.d. 17 mei 2018 en 29 juni 2018 en [naam psycholoog] , psycholoog d.d. 17 mei 2018 en 29 juni 2018, is gebleken.
Ernst van het feit
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich wederom schuldig gemaakt aan belaging van politieagent [slachtoffer] , ditmaal gedurende in ieder geval een half jaar. Belaging is een ernstig feit omdat het gaat om een misdrijf gericht tegen de persoonlijke vrijheid van de slachtoffers. Zij ondervinden door de belaging in veel gevallen gevoelens van angst, onzekerheid en onveiligheid. Zoals blijkt uit de verklaringen van de aangever heeft hij veel last ondervonden van de gedragingen van verdachte in de vorm van stelselmatige e-mails, het ongevraagd verzenden van cadeautjes, het plaatsen van een rouw- en trouwadvertentie in de krant en het aankopen van o.a. trouwringen. Hoewel het contact dat verdachte met het slachtoffer zocht voornamelijk bedoeld was om aan hem haar liefde te uiten, veroorzaakt ongewenst contact op deze wijze een forse inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. Daar komt nog bij dat de toon van de berichtgeving dreigender van aard werd naarmate de tijd vorderde, waardoor aangever en zijn werkgever zich, mede ter bescherming van zijn gezin, genoodzaakt hebben gevoeld om diverse beveiligingsmaatregelen te treffen.
Justitiële documentatie
Voor wat betreft de persoon van de verdachte houdt de rechtbank rekening met de hiervoor onder 5 vastgestelde ontoerekeningsvatbaarheid van verdachte ten tijde van het plegen van het feit. De rechtbank houdt eveneens rekening met het op verdachte betrekking hebbende uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 10 april 2018, waaruit blijkt dat aan verdachte reeds eerder terzake van eenzelfde delict, te weten belaging van hetzelfde slachtoffer, een maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis is opgelegd conform artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht.
Pro Justitia rapportages
Uit de Pro Justitia rapporten gedateerd 17 mei 2018 en 29 juni 2018 van psychiater [naam psychiater] komt – onder meer – het volgende naar voren:
“Een langdurige klinische psychiatrische behandeling is nodig, zodat er ruim tijd is om deze hardnekkige psychose te behandelen en daarmee te proberen het recidive risico gunstig te beïnvloeden. (…)
Als het ten laste gelegde bewezen wordt geacht wordt de rechtbank geadviseerd een terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen. Rapporteur heeft zowel een artikel 37 maatregel en een terbeschikkingstelling met voorwaarden overwogen. Daar een artikel 37 maatregel slechts een maximale behandelduur van één jaar kent, is deze maatregel een onvoldoende tijdsbestek bevonden (…) Onderzochte heeft reeds behandeling middels een artikel 37 plaatsing doorlopen, waarna behandeling middels een rechterlijke machtiging zonder gewenst effect op haar psychose en handelen is gebleken.(…) De verwachting van de rapporteur is dat haar behandeling zeer veel tijd zal vergen met weinig hoop op een gunstige beïnvloeding van haar psychose en daarmee het recidive risico. Alleen binnen een terbeschikkingstelling met dwangverpleging zijn bovengenoemde voorwaarden op verantwoorde wijze te (waar)borgen.”
Uit de Pro Justitia rapporten gedateerd 17 mei 2018 en 29 juni 2018 van psycholoog [naam psycholoog] komt – onder meer – het volgende naar voren:
“De recente psychiatrische behandeling in het kader van artikel 37 heeft, gelet op de actuele klinische presentatie, geen enkel effect gehad, noch klinisch (waar het gaat om de symptomatologie van de schizofrenie) noch qua recidive-preventie, gelet op de nog steeds bestaande obsessieve gerichtheid op de aangever en de aard van het tenlastegelegde (…) dat zeer vergelijkbaar is met de eerdere belagingen waarvoor betrokkene is veroordeeld. Op grond van deze overwegingen wordt geconcludeerd dat, indien betrokkene onbehandeld in de maatschappij terugkeert, de kans op herhaling van vergelijkbare delicten als thans tenlastegelegd zeer groot is. Anders dan de deskundigen van het PBC in 2015 concludeerden (“geen aanwijzingen…voor een verdergaand gevaar voor escalatie”) geeft het onderhavige onderzoek aanleiding tot reële zorgen op dit punt en kan een risico op fysiek-agressieve escalatie in ieder geval zeker niet worden uitgesloten. (…) Om de kans op recidive – en de daarin besloten reële zorgen over de kans op fysiek-agressieve escalatie – te verkleinen is behandeling noodzakelijk. (…) Dat betekent dat een langer durende klinische behandeling noodzakelijk is, en dat wordt geadviseerd om betr. een TBS op te leggen met bevel tot verpleging van overheidswege. Alleen een klinische behandeling in dat juridisch kader biedt voldoende mogelijkheden om betr. effectief te behandelen en voldoende waarborgen voor de maatschappelijke veiligheid.”
Overwegingen van de rechtbank
De rechtbank stelt vast, gezien de Pro Justitia rapporten, dat beide deskundigen aldus stellen dat ter voorkoming van recidive er een langdurig klinisch behandeltraject ingezet zal moeten worden. De deskundigen zijn er tevens van overtuigd dat dit, vanwege de ernstig chronische psychotische stoornis van verdachte, enkel kan geschieden in het kader van een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. Een behandeling in een minder zwaar kader, zoals de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis, achten de deskundigen niet toereikend voornamelijk omdat verdachte voor eenzelfde feit met hetzelfde slachtoffer in het verleden al een dergelijke maatregel opgelegd heeft gekregen.
Om tot oplegging van een maatregel tot terbeschikkingstelling over te kunnen gaan moet worden voldaan aan de criteria genoemd in artikel 37a en 37b van het Wetboek van Strafrecht. Bij verdachte dient sprake te zijn van een gebrekkige ontwikkeling of een ziekelijke stoornis van de geestvermogens ten tijde van het plegen van het delict, het moet gaan om een bepaald misdrijf, de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen moet in gevaar zijn én moet er een verband bestaan tussen de stoornis en het gevaar voor herhaling.
Naar het oordeel van de rechtbank is in het onderhavige geval aan deze criteria voldaan. Verdachte lijdt immers aan een ernstige, chronische psychotische stoornis in de vorm van schizofrenie en het strafbare feit belaging wordt expliciet genoemd in artikel 37a WvSr. Daarnaast vereist de veiligheid van anderen, namelijk die van de aangever, het opleggen van de maatregel. Hoewel verdachte aangever tot nu toe nooit fysiek heeft benaderd en er nog geen sprake lijkt te zijn van fysiek gevaar, is er wel degelijk sprake van gevaar voor de psychische gezondheid van aangever. De belaging is voor aangever, zoals hij zelf ook heeft aangegeven, een psychisch zware belasting, vindt al gedurende een lange periode en met grote regelmaat plaats en heeft vergaande gevolgen gehad voor aangever en zijn gezin. Uit vaste jurisprudentie blijkt dat gevaar voor de psychische gezondheid ook valt onder het zogenoemde voor het opleggen van een maatregel tot terbeschikkingstelling vereiste gevaarscriterium. Voorts hebben de deskundigen betoogd dat er reële zorgen zijn over de kans op fysiek-agressieve escalatie en dat er gevaar is voor herhaling, hetgeen ook overigens blijkt uit de omstandigheid dat aan verdachte al eerder voor eenzelfde feit met hetzelfde slachtoffer een maatregel tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis is opgelegd.
De rechtbank heeft ter terechtzitting waargenomen dat verdachte sinds korte tijd (te weten: enkele dagen) behandeling accepteert en medicatie neemt, waardoor haar ernstige psychose na vele jaren in remissie lijkt. Ter zitting oogt verdachte helder en lijkt zij goed te begrijpen wat het probleem is. Hoewel de rechtbank in positieve zin verrast is door deze wending, is zij desondanks van oordeel dat aan verdachte een maatregel van terbeschikkingstelling dient te worden opgelegd. Gezien het feit dat verdachte een maand geleden (ten tijde van het onderzoek van de deskundigen) nog volledig in beslag werd genomen door haar psychotische toestandsbeeld en zij bovendien een week vóór de zitting bij de rechtbank nog in een brief om aanhouding van de behandeling van de zaak heeft verzocht, welk verzoek (gelet op de inhoud van de brief) in ieder geval deels lijkt te zijn ingegeven door een psychotisch toestandsbeeld, is de rechtbank van oordeel dat de ontwikkeling die door de rechtbank op de zitting is waargenomen dusdanig prematuur is dat niet enkel op grond daarvan van de bestendigheid hiervan kan worden uitgegaan. Daar komt nog bij dat verdachte een langdurige ziektegeschiedenis heeft waarbij haar eerdere behandelingen, ook in het strafrechtelijke kader, geen enkel effect hebben gesorteerd. Het enkele feit dat verdachte ter zitting minder psychotisch lijkt te zijn, is voor de rechtbank onvoldoende om opnieuw te volstaan met de maatregel van het plaatsen in een psychiatrisch ziekenhuis. Naar het oordeel van de rechtbank biedt alleen het kader van een terbeschikkingstelling met dwangverpleging voldoende zekerheid dat verdachte behandeld kan en zal worden tot het recidiverisico tot aanvaardbare proporties is terug gebracht.
De rechtbank acht het van groot belang dat verdachte na een klinische behandeling gefaseerd en begeleid terugkeert in de maatschappij. Verdachte heeft immers nauwelijks nog een steunend netwerk en heeft geen huisvesting en passende dagbesteding meer. Een maatregel van terbeschikkingstelling voor de duur van twee jaren kan door verdachte worden benut om haar (klinische) behandeling voort te zetten en in die periode een vangnet op te bouwen zodat zij haar leven weer op orde kan brengen. Indien de ter zitting gebleken positieve ontwikkeling zich voortzet, kan mogelijk na de periode van twee jaar een voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging aan de orde komen.
Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de terbeschikkingstelling van verdachte dient te worden gelast en dat haar verpleging van overheidswege dient te worden bevolen, nu bij verdachte tijdens het begaan van het feit een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, het door verdachte begane feit een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de veiligheid van anderen het opleggen van deze maatregel eist.
Het bewezen verklaarde feit betreft geen misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat de totale duur van de maatregel wettelijk beperkt is tot een periode van maximaal vier jaar.
Contactverbod
De officier van justitie heeft gevorderd een contactverbod op te leggen voor de duur van vier jaren.
Gelet op de bij verdachte vastgestelde hardnekkige problematiek en het hoge recidiverisico, zal de rechtbank, ter voorkoming van strafbare feiten, aan verdachte een contactverbod opleggen als vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38v van het wetboek van strafrecht voor de duur van vier jaren, inhoudende dat verdachte op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , op straffe van één week voorlopige hechtenis voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan met een maximum van zes maanden.. De rechtbank zal daarbij bevelen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank is van oordeel dat het onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten “politiemuts basis uitrusting”, dient te worden onttrokken aan het verkeer, nu het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
Verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat de volgende onder verdachte in beslag genomen en niet teruggeven voorwerpen verbeurd dienen te worden verklaard:
443487, ingelijste rouwadvertentie;
3. 443489, ASUS L4025;
4. 443490, CZ Mantelzorgpasje in kaart;
5. 443492, Pakketje van Greetz;
6a. 443493, doos met diverse inhoud (6b t/m 6j);
6b. tas met love en hartjes inh. 2 repen Coco Lonely;
6c. ingepakt cadeau van Bruna;
6d. cadeau in rood inpakpapier (kaarsjes en kandelaars);
6e. doos van ETOS, inh. oa 4 sleutelhangers, chocolade, foto, kaars;
6f. lint, goudkleurig;
6h. klein houten hartje aan een touwtje;
6i. een blad van CZ;
6j. gesealde organizer voor het leven (mijn zaak op…);
7j. 1x topgear en 1 x autovisie;
7. 443494, foto [slachtoffer] in fotolijst;
8. 443495, uitnodiging Oosterkerk (huwelijk);
9. 443496, Felicitatenkaarten (huwelijk);
10. 443497, HTC WINDOWS met oplader;
11. 443498, ingelijste huwelijksadvertentie;
12. 443499, Steinberg envelop zwart aanbetaling ringen;
13. 443500, zw/wt foto van [slachtoffer] 2x op hout gedrukt;
14. 443501, uitgedraaide email met email adres;
15. 443502, verzendticket UPS.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het bewezenverklaarde feit met behulp van deze voorwerpen, die aan verdachte toebehoren, is begaan of voorbereid.