ECLI:NL:RBNHO:2018:6537

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 juli 2018
Publicatiedatum
27 juli 2018
Zaaknummer
7061514 AO VERZ 18-45
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst en opzegverbod tijdens ziekte

In deze zaak heeft de werkgever, aangeduid als [verzoekster], verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met de werknemer, aangeduid als [verweerster]. De werkgever stelde dat de arbeidsverhouding verstoord was, maar het verzoek was niet of nauwelijks onderbouwd en voldeed niet aan de eisen van artikel 278 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De kantonrechter oordeelde dat, zelfs als het verzoek welwillend werd gelezen, de enkele aanwezigheid van een geschil tussen partijen niet voldoende was om te concluderen dat de arbeidsverhouding verstoord was. Bovendien was er sprake van een opzegverbod tijdens ziekte, aangezien [verweerster] zich op 6 november 2016 ziek had gemeld en sindsdien niet meer had gewerkt. De werkgever had nagelaten om een bedrijfsarts in te schakelen, wat zijn verplichting was onder de Arbeidsomstandighedenwet. De kantonrechter concludeerde dat het verzoek om ontbinding van de arbeidsovereenkomst moest worden afgewezen, en dat de proceskosten voor rekening van de werkgever kwamen. De beslissing werd op 12 juli 2018 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknr./rolnr.: 7061514 \ AO VERZ 18-45
Uitspraakdatum: 12 juli 2018
Beschikking in de zaak van:
[verzoekster], handelend onder de naam Kraamzorg Roza
kantoorhoudend te Assendelft,
verzoekende partij
verder te noemen: [verzoekster]
gemachtigde: mr. D. Coskun
tegen
[verweerster]
wonende te [woonplaats]
verwerende partij
verder te noemen: [verweerster]
gemachtigde: mr. J. Knaap

1.Het procesverloop

1.1.
[verzoekster] heeft een verzoek gedaan om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden. [verweerster] heeft daartegen verweer gevoerd.
1.2.
Op 13 juni 2018 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.

2.De feiten

2.1.
[verweerster] is op 5 december 2015 in dienst getreden bij [naam 1] (hierna: [naam 1]), voorheen handelend onder de naam Kraamzorg Roza, in de functie van kraamverzorgster en op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, tot en met 5 december 2018. In de schriftelijke arbeidsovereenkomst is de CAO VVT Kraamzorg (hierna: CAO) van toepassing verklaard.
2.2.
In een e-mail aan Kraamzorg Roza van 6 november 2016, gericht aan het e-mailadres [e-mailadres], heeft [verweerster] het volgende meegedeeld:
“Hierbij wil ik doorgeven dat mijn zoon ziek is (...) en ik ben ook ziek geworden door hem. Ik kan helaas niet bij de les aanwezig zijn. Waarschijnlijk ook met vergadering as maandag.”
2.3.
[verweerster] is vanaf 6 november 2016 niet meer op haar werk verschenen. [verweerster] is na 6 november 2016 niet opgeroepen om bij een bedrijfsarts of arbodienst te verschijnen. [naam 1] heeft ook geen loon meer betaald na die datum.
2.4.
De onderneming Kraamzorg Roza is per 1 februari 2017 door [verzoekster] overgenomen van [naam 1] en nadien voortgezet.
2.5.
Ook na de overname van Kraamzorg Roza door [verzoekster] is [verweerster] niet opgeroepen voor een onderzoek door de bedrijfsarts. [verzoekster] heeft evenmin loon betaald.
2.6.
In WhatsApp-berichten van 3 april 2017, tussen [naam 2] (hierna: [naam 2]), echtgenoot van [verzoekster], en [verweerster], staat onder meer het volgende:
([naam 2]:)
“Het feit dat je ziek bent neemt je verplichtingen niet weg (...) [verweerster] je krijgt van ons geen arts omdat je geen contract hebt bij ons (...).
([verweerster]:)
Oh nu is het dat ik geen contract heb. Maar ben echt niet instaat om over belangrijke dingen te praten. Ik kan mijn hoofd er niet bijhouden. (...) Ik ben ziek en ik mag geen auto rijden (...).”
2.7.
[verweerster] is op 11 juli 2017 bevallen. [verzoekster] heeft voor [verweerster] geen uitkering aangevraagd in verband met zwangerschap en bevalling op grond van artikel 3:11 van de Wet arbeid en zorg.
2.8.
De advocaat van [verweerster] heeft [verzoekster] en [naam 1] met een brief van 18 september 2017 aangemaand om het loon van [verweerster] vanaf de maand november 2016, dan wel februari 2017, en tot en met augustus 2017 te voldoen. [verzoekster] en [naam 1] hebben geen loon betaald.
2.9.
In een vonnis van 12 juli 2018 van de rechtbank Noord-Holland, locatie Zaanstad, is een loonvordering van [verweerster] jegens [verzoekster] en [naam 1] toegewezen.

3.Het verzoek

3.1.
[verzoekster] verzoekt de arbeidsovereenkomst met [verweerster] te ontbinden wegens een verstoorde arbeidsverhouding (artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdeel g, BW).
3.2.
Aan dit verzoek legt [verzoekster] ten grondslag dat de relatie tussen partijen dusdanig is verstoord dat de arbeidsovereenkomst moet worden ontbonden.

4.Het verweer en het tegenverzoek

4.1.
[verweerster] verweert zich tegen het verzoek en stelt dat de verzochte ontbinding moet worden afgewezen.
4.2.
Zij voert daartoe aan – samengevat – dat geen sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding, zodanig dat van [verzoekster] in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Verder heeft [verweerster] opgemerkt dat het opzegverbod tijdens ziekte in de weg staat aan ontbinding.

5.De beoordeling

5.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden.
5.2.
[verzoekster] heeft haar verzoek om ontbinding van de arbeidsovereenkomst gedaan bij wijze van tegenvordering in de conclusie van antwoord in een dagvaardingsprocedure waarin [verweerster] loon heeft gevorderd. In eerdergenoemd vonnis van 12 juli 2018 van de rechtbank Noord-Holland, locatie Zaanstad, waarbij de loonvordering van [verweerster] jegens [verzoekster] is toegewezen, heeft de kantonrechter bepaald dat de procedure met betrekking tot de ontbinding van de arbeidsovereenkomst moet worden voortgezet volgens de regels die gelden voor de verzoekschriftprocedure.
5.3.
Het verzoek om ontbinding van de arbeidsovereenkomst, zoals gedaan in eerdergenoemde conclusie van antwoord, is niet of nauwelijks onderbouwd. [verzoekster] heeft in die conclusie niet meer gedaan dan verwijzen naar
“het bovenstaande”. Daarmee vermeldt het verzoek niet een duidelijke omschrijving van de gronden waarop het berust, zoals vereist volgens de wet (artikel 278 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Alleen al om die reden moet het verzoek worden afgewezen.
5.4.
Als de kantonrechter het verzoek heel welwillend zou lezen, zou daaruit kunnen worden afgeleid dat [verzoekster] meent dat de arbeidsverhouding is verstoord en de arbeidsovereenkomst moet worden ontbonden, omdat partijen een geschil hebben over het voortduren van de arbeidsovereenkomst en over het recht op loondoorbetaling tijdens ziekte. Ook dan moet het verzoek worden afgewezen, want het enkele feit dat partijen genoemd geschil hebben, betekent nog niet dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding, zodanig dat van [verzoekster] in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
5.5.
Het verzoek moet overigens ook worden afgewezen vanwege het opzegverbod tijdens ziekte. Er is sprake van dit opzegverbod, omdat [verweerster] vanaf 6 november 2016 ongeschikt is tot het verrichten van haar arbeid wegens ziekte. Naar de kantonrechter begrijpt, stelt [verzoekster] dat [verweerster] zich niet heeft ziekgemeld en zij betwist kennelijk ook dat [verweerster] wegens ziekte ongeschikt is voor haar werkzaamheden. Dat standpunt van [verzoekster] kan niet worden gevolgd. [verweerster] heeft in de hiervoor aangehaalde e-mail aan Kraamzorg Roza van 6 november 2016 duidelijk aangegeven dat zij ziek is en daardoor niet kan werken. Die e-mail valt niet anders te begrijpen dan als ziekmelding. Dat [verzoekster] heeft begrepen en wist dat sprake was van ziekte en een ziekmelding van [verweerster], volgt ook uit de hiervoor genoemde WhatsApp-correspondentie van 3 april 2017. Daarin bevestigt [naam 2] immers – namens [verzoekster] – dat [verweerster] ziek is, maar weigert hij een bedrijfsarts in te schakelen. De kantonrechter stelt dus vast dat [verweerster] zich op 6 november 2016 heeft ziekgemeld en dat [verzoekster] op de hoogte was van die ziekmelding en de ziekte van [verweerster]. Voor zover [verzoekster] betwist dat [verweerster] ziek is, moet daaraan worden voorbijgegaan, omdat die betwisting niet gemotiveerd, niet onderbouwd en ondeugdelijk is. [verzoekster] heeft geen feiten of argumenten aangevoerd waaruit zou kunnen volgen dat [verweerster] niet daadwerkelijk ziek is. De betwisting is bovendien ondeugdelijk, omdat het niet aan [verzoekster] is om vast te stellen of [verweerster] ziek is, maar aan een (bedrijfs-)arts. [verzoekster] is op grond van de Arbeidsomstandighedenwet en de Regeling procesgang eerste en tweede ziektejaar van het UWV ook verplicht om een bedrijfsarts of arbodienst in te schakelen bij de beoordeling van de ziekte van [verweerster] en bij de begeleiding en re-integratie (artikel 14 en artikel 14a van de Arbeidsomstandighedenwet en artikel 2 van de Regeling procesgang eerste en tweede ziektejaar). Die verplichting volgt ook uit goed werkgeverschap en de re-integratieverplichtingen van [verzoekster] (artikel 7:611 en artikel 7:658a BW). Uit het feit dat [verzoekster] heeft nagelaten om een bedrijfsarts of arbodienst in te schakelen, volgt temeer dat ervan moet worden uitgegaan dat [verweerster] wegens ziekte ongeschikt is voor haar werkzaamheden, vanaf 6 november 2016 tot heden.
5.6.
Het opzegverbod tijdens ziekte hoeft niet in de weg te staan aan ontbinding, als het verzoek om ontbinding geen verband houdt met de ziekte van [verweerster] (artikel 7:671b lid 6 BW). In dit geval houdt het verzoek echter wel verband met die ziekte. Zoals hiervoor is overwogen, moet uitgaande van een welwillende lezing van het verzoek worden aangenomen dat [verzoekster] meent dat de arbeidsverhouding is verstoord, omdat partijen een geschil hebben over het voortduren van de arbeidsovereenkomst en over het recht op loondoorbetaling tijdens ziekte. Daarbij speelt een rol dat [verzoekster] heeft betwist dat [verweerster] zich heeft ziekgemeld en heeft betwist dat [verweerster] wegens ziekte ongeschikt is voor haar werkzaamheden. Gelet daarop houdt het verzoek om ontbinding dus in ieder geval mede verband met de ziekte van [verweerster]. Het opzegverbod tijdens ziekte staat daarom in de weg aan ontbinding.
5.7.
De conclusie is dat de kantonrechter het verzoek van [verzoekster] zal afwijzen en dat de arbeidsovereenkomst dus niet zal worden ontbonden.
5.8.
De proceskosten komen voor rekening van [verzoekster], omdat zij ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de verzochte ontbinding af;
6.2.
veroordeelt [verzoekster] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verweerster] tot en met vandaag vaststelt op € 400,00 aan salaris voor de gemachtigde van [verweerster];
6.3.
verklaart de veroordeling onder 6.2 van deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gewezen door mr. P.J. Jansen, kantonrechter en op 12 juli 2018 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter